Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

1 Christus stelt sijne toehoorderen voor verscheyden gelijckenissen, daer van d’eerste is van een zaeijer, wiens zaet op verscheyden plaetsen valt. 10 Verklaert sijnen discipelen d’oorsake, waerom hy in gelijckenissen spreeckt. 18 Leght sijnen discipelen deselve gelijckenisse uyt. 24 Voeght daer by de gelijckenisse van het onkruyt tusschen de terwe. 31 Van het mostaertzaet. 33 Van den suerdeessem. 36 Leght uyt de gelijckenisse van het onkruyt. 44 Doet daer by de gelijckenisse van den verborgen schat. 45 Van den koopman die peerlen soeckt. 47 Van ’t vischnet. 52 Van een Schriftgeleerde die uyt sijnen schat nieuw ende oudt voortbrenght. 54. Komt in sijn vaderlant, daer hy niet veel geacht en wort.

1

Ga naar margenoota ENde te dien dage Iesus uyt den huyse gegaen zijnde, sat by de Ga naar margenoot1 zee.

2

Ende tot hem vergaderden vele scharen, soo dat hy Ga naar margenootb in een schip gingh ende neder sat, ende alle de schare stont op den oever.

3

Ende hy sprack tot haer vele dingen door Ga naar margenoot2 gelijckenissen, seggende, Siet een zaeijer gingh uyt om te zaeijen:

4

Ende als hy zaeyde viel een deel [zaets] by den wegh: ende de vogelen quamen, ende aten dat selve op.

5

Ende een ander [deel] viel op steenachtige [plaetsen,] daer het niet veel aerde en hadde, ende het Ga naar margenoot3 gingh terstont op, om dat het geen diepte van aerde en hadde.

6

Maer als de sonne opgegaen was, soo is ’t verbrant geworden, ende om dat het geen wortel en hadde, is het verdort.

7

Ende een ander [deel] viel in de doornen: ende de doornen Ga naar margenoot4 wiessen op, ende verstickten het selve:

8

Ende een ander [deel] viel in de goede aerde, ende gaf vrucht, het een hondert, het ander sestigh, ende het ander dertigh [vout.]

9

Ga naar margenoot5 Wie ooren heeft om te hooren, die hoore.

10

Ga naar margenootc Ende de discipelen tot hem komende seyden tot hem, Waerom spreeckt ghy tot haer door gelijckenissen?

11

Ende hy antwoordende seyde tot haer, Ga naar margenootd Om dat het u Ga naar margenoot6 gegeven is, de verborgentheden des Koninckrijcks der hemelen te weten, maer Ga naar margenoote dien en is t Ga naar margenoot7 niet gegeven.

12

Ga naar margenootf Want wie Ga naar margenoot8 heeft, dien sal gegeven worden, ende hy sal overvloedelick hebben: maer wie niet en heeft, van dien sal genomen worden oock Ga naar margenoot9 dat hy heeft.

13

Daerom spreke ick tot haer door gelijckenissen, om dat sy siende niet en sien, ende hoorende niet en hooren, noch oock verstaen.

14

Ende in haer wort de prophetie Iesaie Ga naar margenoot10 vervult, die seght, Ga naar margenoot11 Ga naar margenootg Met het gehoor sult ghy hooren, ende geensins verstaen: ende siende sult ghy sien, ende geensins bemercken.

15

Want het herte deses volcks is Ga naar margenoot12 dick geworden, ende sy hebben met den ooren swaerlick gehoort: ende hare oogen hebben sy toegedaen, op dat sy niet t’eeniger tijt met den oogen en souden sien, ende

[Folio 7v]
[fol. 7v]

met den ooren hooren, ende met der herten verstaen, ende haer bekeeren, ende ick haer genese.

16

Ga naar margenooth Doch uwe oogen zijn Ga naar margenoot13 saligh, om dat sy sien, ende uwe ooren om dat sy hooren.

17

Want voorwaer ick segge u, Ga naar margenooti dat vele Propheten ende rechtveerdige hebben begeert te sien de dingen Ga naar margenoot14 die ghy siet, ende en hebben [se] niet gesien: ende te hooren die dingen die ghy hoort, ende en hebben [se] niet gehoort.

18

Ga naar margenootk Ghy dan hoort de gelijckenisse van den zaeijer.

19

Als yemant Ga naar margenoot15 dat woort des Ga naar margenootl Koninckrijcks hoort, ende niet en verstaet, soo komt Ga naar margenoot16 de boose, ende ruckt wech ’t gene in sijn herte gezaeyt was. Dese Ga naar margenoot17 is de gene die by den wegh Ga naar margenoot18 bezaeyt is.

20

Maer die in steenachtige [plaetsen] bezaeyt is, dese is de gene die ’t woort hoort, ende dat terstont met Ga naar margenoot19 vreughden ontfanght.

21

Doch hy en heeft Ga naar margenoot20 geen wortel in hemselven, maer is voor eenen tijt: ende als verdruckinge of vervolginge komt, om des woorts wille, soo wort hy terstont ge-ergert.

22

Ga naar margenootm Ende die in de doornen bezaeyt is, dese is de gene die het woort hoort, ende de sorghvuldigheyt deser werelt, ende de verleydinge des rijckdoms Ga naar margenoot21 verstickt het woort, ende het Ga naar margenoot22 wort onvruchtbaer.

23

Die nu in de Ga naar margenoot23 goede aerde bezaeyt is, dese is de gene die het woort hoort ende verstaet, die oock Ga naar margenoot24 vrucht draeght, ende voort brenght, de een hondert, de ander sestigh, ende de ander dertigh [vout.]

24

Een ander gelijckenisse heeft hy haer voorgestelt, seggende, Het Koninckrijck der hemelen is gelijck een mensche, die goet zaet zaeyde in sijnen acker.

25

Ende als de menschen sliepen, quam sijnen vyant ende zaeyde Ga naar margenoot25 onkruyt midden in de terwe, ende gingh wech.

26

Doe het nu [tot] kruyt opgeschoten was, ende vrucht voortbracht, doe openbaerde hem oock het onkruyt.

27

Ende de dienstknechten van den heere des huys gingen ende seyden tot hem: Heere, en hebt ghy niet goet zaet in uwen acker gezaeyt: van waer heeft hy dan dit onkruyt?

28

Ende hy seyde tot haer, Een vyandigh mensche heeft dat gedaen. Ende de dienstknechten seyden tot hem, Wilt ghy dan dat wy henen gaen, ende dat selve vergaderen?

29

Maer hy seyde, Neen, op dat ghy het onkruyt vergaderende, oock mogelick met het selve de terwe niet Ga naar margenoot26 uyt en treckt.

30

Ga naar margenoot27 Laetse beyde te samen opwassen tot den oogst, ende in den tijt des oogsts sal ick tot de maeijers seggen, Vergadert eerst dat onkruyt, ende bindt het in busselen, om het selve te verbranden: Ga naar margenootn maer de terwe brenght te samen in mijne schuere.

31

Ga naar margenoot28 Een ander gelijckenisse heeft hy haer voorgestelt, seggende, Ga naar margenooto Het Koninckrijck der hemelen is gelijck het mostaertzaet, het welck een mensche heeft genomen, ende in sijnen acker gezaeyt:

32

Het welcke wel het minste is onder alle de zaden: maer wanneer het opgewassen is, dan is ’t het meeste van de moeskruyden: ende het wort een boom, alsoo dat de vogelen des hemels komen ende nestelen in sijne tacken.

33

Een andere gelijckenisse sprack hy tot haer, [seggende,] Ga naar margenootp Het Koninckrijck der [kolom] hemelen is gelijck een suerdeessem, welcke een vrouwe nam ende verberghde in drie Ga naar margenoot29 maten meels, tot dat het geheel gesuert was.

34

Ga naar margenootq Alle dese dingen heeft Iesus tot de scharen gesproken door gelijckenissen: ende Ga naar margenoot30 sonder gelijckenisse en sprack hy tot haer niet.

35

Op dat vervult soude worden, dat gesproken is door den Propheet, seggende, Ga naar margenootr Ick sal mijnen mont opdoen door gelijckenissen: Ick sal Ga naar margenoot31 voortbrengen dingen die Ga naar margenoot32 verborgen waren van de grontlegginge der werelt.

36

Doe nu Iesus de scharen [van hem] gelaten hadde, gingh hy na huys. Ende sijne discipelen quamen tot hem, seggende, Verklaert ons de gelijckenisse van het onkruyt des ackers.

37

Ende hy antwoordende seyde tot haer, Die het goet zaet zaeyt, is Ga naar margenoot33 de Sone des menschen.

38

Ende de acker is de werelt: ende het goede zaet zijn Ga naar margenoot34 de kinderen des Koninckrijcks: ende het onkruyt zijn de kinderen des boosen.

39

Ende de vyant die het selve gezaeyt heeft, is de duyvel: ende Ga naar margenoots de oogst is de voleyndinge der werelt: ende de maeijers zijn de Engelen.

40

Gelijckerwijs dan het onkruyt vergadert, ende met vyer verbrant wort, alsoo sal het [oock] zijn in de voleyndinge deser werelt.

41

De Sone des menschen sal sijne Engelen uytsenden, ende sy sullen uyt sijn Koninckrijck vergaderen alle Ga naar margenoot35 de ergernissen, ende de gene die de ongerechtigheyt doen:

42

Ende sullen deselve in den Ga naar margenoot36 vyerigen oven werpen: Ga naar margenoott daer sal weeninge zijn ende knersinge der tanden.

43

Ga naar margenootv Dan sullen de rechtveerdige blincken, gelijck de sonne, in het Koninckrijck haers Vaders. Die ooren heeft om te hooren, die hoore.

44

Ga naar margenoot37 Wederom is het Koninckrijck der hemelen gelijck een schat in den acker verborgen, welcken een mensche gevonden hebbende, verberghde [dien,] ende van blijdtschap over den selven Ga naar margenootx gaet hy henen ende verkoopt al wat hy heeft, ende koopt dien selven acker.

45

Wederom is het Koninckrijck der hemelen gelijck een koopman die schoone peerlen soeckt:

46

Dewelcke, hebbende een peerle van groote waerde gevonden, gingh henen ende verkocht al wat hy hadde, ende kocht deselve.

47

Wederom is het Koninckrijck der hemelen gelijck een net geworpen in de zee, ende dat allerley soorten [van visschen] t’samen brenght:

48

Het welcke wanneer het vol geworden is, [de visschers] aen den oever optrecken, ende nedersittende lesen het goede uyt in [hare] vaten, maer het quade werpen sy wech.

49

Alsoo sal het in de voleyndinge der eeuwen wesen: de Engelen sullen Ga naar margenoot38 uytgaen, ende de boose uyt het midden der rechtveerdige afscheyden:

50

Ende sullen deselve in den Ga naar margenoot39 vyerigen oven werpen: Ga naar margenooty daer sal zijn weeninge ende knersinge der tanden.

51

Ende Iesus seyde tot haer, Hebt ghy dit alles verstaen? Sy seyden tot hem, Ia Heere.

52

Ende hy seyde tot haer: Daerom een yegelick Schriftgeleerde Ga naar margenoot40 in het Koninckrijck der hemelen onderwesen, is ge-

[Folio 8r]
[fol. 8r]

lijck een heere des huys, die uyt sijnen Ga naar margenoot41 schat nieuwe ende oude dingen voortbrenght.

53

Ga naar margenoota Ende het is geschiet als Iesus dese gelijckenissen ge-eyndight hadde, vertrock hy van daer.

54

Ende gekomen zijnde in sijn Ga naar margenoot42 vaderlant leerde hyse in hare Synagoge, soo dat sy haer ontsetteden, ende seyden, Ga naar margenootb Van waer [komt] desen die wijsheyt ende die krachten.

55

Ga naar margenootc Is dese niet de sone des Ga naar margenoot43 timmermans? ende is sijne moeder niet genaemt Maria, ende sijn Ga naar margenoot44 broeders Iacobus ende Ioses, ende Simon ende Iudas?

56

Ende sijne susters zijnse niet alle by ons? Van waer [komt] dan desen dit alles?

57

Ende sy wierden aen hem ge-ergert. Maer Iesus seyde tot haer, Ga naar margenootd Een Propheet en is niet onge-eert dan in sijn vaderlant, ende in sijn huys.

58

Ende hy en heeft aldaer niet vele krachten gedaen, Ga naar margenoot45 van wegen haer ongeloove.

margenoota
Marc. 4.1. Luce 8.4, 5.
margenoot1
Namel. de Galileesche zee by Capernaum.
margenootb
Luce 5.3.
margenoot2
Gr. Parabolen, welcke zijn soodanige gelijckenissen, wanneer eenige saken historischer wijse, als ofse onder de menschen geschiet waren, verhaelt worden, ende yet anders, dat geestelick is, daer door verstaen wort. Doch worden oock wel somwijlen breeder genomen voor allerley gelijckenissen, leeringen, ende treffelicke spreucken. siet vers 35.
margenoot3
Dat is, wies ofte sproot op.
margenoot4
Gr. klommen op.
margenoot5
Dat is, die van Godt, den geest des verstants ontfangen heeft., die lette hier op met aendacht, 2.Corinth. 3.5.
margenootc
Marc. 4.10. Luce 8.9.
margenootd
2.Corinth. 3.14.
margenoot6
Namelick, van Gode, uyt genade, na sijn welbehagen, Galat. c. 1. vers 15. Matth. 16.17.
margenoote
Matth. 11.25.
margenoot7
Want het Euangelium is bedeckt den genen die verloren gaen, 2.Cor. 4. vers 3.
margenootf
Matth. 25.29. Marc. 4.24, 25. Luce 8.18. ende 19.26.
margenoot8
Namel. de beginselen des Salighmakenden geloofs, ende deselve door de kracht des H. Geests waer neemt.
margenoot9
D. het gene hy meynt ofte schijnt te hebben. Gelijck Lucas verklaert Cap. 8. vers 18. Siet oock Matth. 25.29.
margenoot10
Of, weder vervult: alsoo het gene Iesaias eertijts geseght heeft tot de hardtneckige Ioden sijnes tijts, wederom in dese hardtneckige Ioden noch eens vervult wort.
margenoot11
Het gene hier voor seggens wijse geseght wort, is by Iesaiam gebiedens wijse gestelt, om Godts oordeel over dit hartneckigh volck beter uyt te drucken, gelijck het hier oock soude konnen genomen worden. Siet voorder verklaringe van dit alles, Iesa. 6.9, etc.
margenootg
Iesa. 6.9. Marc. 4.12. Luce 8.10. Ioan. 12.40. Actor. 28.26. Rom. 11.8.
margenoot12
Namelick, van vettigheyt, Actor. 28.27.
margenooth
Luce 10.23. Ioan. 20.29. 1.Petr. 1.8.
margenoot13
Ofte, geluckigh.
margenooti
1.Petr. 1.10.
margenoot14
Namelick, den Messiam in den vleesche gekomen, ende sijn ampt uytvoerende. siet Ioan. 8.56. Actor. 26.6, 7.
margenootk
Marc. 4.13. Luce 8.11.
margenoot15
Dat is, de Leere des Euangeliums waer door Christus sijn Rijck oprecht, Matth. 9.35.
margenootl
Matth. 4.23.
margenoot16
D. de duyvel.
margenoot17
Dat is, wort beteeckent door de gene, etc.
margenoot18
D. het zaet ontfangen heeft.
margenoot19
Dese vreught ontstaet uyt de kennisse der Euangelische Leere, ende aengenaemheyt van de beloften der selve: hoewel haer herte noch steenachtigh blijft, D. dat de hardigheyt des selven, door den Geest Godts noch niet en is wech genomen.
margenoot20
D. geen recht ende vast vertrouwen op Christum, waer door wy met Christo als met eenen vasten gront onser saligheyt vereenight worden, Hebr. 3. vers 14. ende van hem het sap des levens trecken, Rom. 11.17, 20.
margenootm
Matth. 19.23. Marc. 10.23. Luce 18.24. 1.Timoth. 6.9.
margenoot21
Dat is, verhindert den voortgangh van de kracht des woorts.
margenoot22
Of, en brenght geen vrucht.
margenoot23
D. die het in een goet ende fijn herte ontfangen, Luce 8. vers 15. het welck een mensche van hemselven niet en heeft, maer door de kracht des Geests Godts ontfanght, Actor. 16. vers 14.
margenoot24
N. het ware geloove ende oprechte liefde, Matt. 21.43.
margenoot25
Gr. Zizania, het welck sommige meynen dat een Arabisch woort is, beteeckenende voornamelick een seker soorte van onkruyt, dat men brantkoorn noemt, het welck sonder schade van de terwe niet wel en kan uytgewiedet worden.
margenoot26
Gr. uytwortelt.
margenoot27
Hier mede wil Christus niet wech nemen het ampt der Overheyt in ’t straffen der boose, Rom. cap. 13. vers 4. noch der Kercke in ’t oeffenen der discipline, 1.Cor. 5.7. maer geeft te kennen, dat men daer inne voorsichtigheyt moet gebruycken, ende dat de hypocriten ende boose, niet en konnen geheel geweert worden, overmits sy van de ware geloovige somwijlen niet wel en konnen onderscheyden worden, gelijck het brantkoorn van het goede koorn, als het eerst opkomt, qualick kan onderscheyden worden.
margenootn
Matth. 3.12.
margenoot28
Met dese twee gelijckenissen wijst Christus aen de kracht van sijn woort, het welck, hoewel het in ’t begin kleyn ende veracht scheen, nochtans daer na sich soude wijt uytbreyden ende de geheele werelt doordringen, Rom. 10.18.
margenooto
Marc. 4.30. Luce 13.18.
margenootp
Luce 13.20, 21
margenoot29
Gr. Sata. siet daer van Genes. 18.6.
margenootq
Marc. 4.33.
margenoot30
Namel. op dien tijt, ende in dese ende andere predicatien.
margenootr
Psalm 78.2.
margenoot31
Ofte, overvloedelick voortbrengen. Gr. uytwellen, gelijck een fonteyne haer water doet.
margenoot32
D. sulcke leeringen, die altijt in haer selven verborgentheden zijn geweest, maer evenwel in Godts woort voorseght ende geopenbaert: gelijck ’t alsoo oock Psal. 78. vers 2. genomen wort.
margenoot33
Namelick, soo door hemselven, als door sijne Apostelen ende getrouwe Leeraers, Ephes. c. 4. versen 11, 12.
margenoot34
D. die niet alleen uyterlicke leden zijn van Christi rijck, gelijck Matth. 8.12. maer oock ware ende levendige leden.
margenoots
Apoc. 14.15. Ioël 3.13.
margenoot35
D. menschen die een ergerlick leven geleyt hebben.
margenoot36
Gr. oven des vyers, D. de helle. Het schijnt dat in dese wijse van spreken gesien wort op de grouwelicke straffen des vyers, die eertijts gebruyckelick waren. siet Dan. 3. vers 6.
margenoott
Matth. 8.12. ende 22.13. ende 24.51. ende 25.30. Luce 13.28.
margenootv
Dan. 12.3. 1.Corinth. 15.42.
margenoot37
Met dese twee gelijckenissen wijst Christus aen de uytnemende weerdigheyt van de leere ende beloften des Euangeliums: mitsgaders den yver ende neerstigheyt die men behoort aen te wenden om deselve te verkrijgen, alwaer het oock met schade ende verlies van alle tijdelicke dingen.
margenootx
Philip. 3.7.
margenoot38
Namelick, van Christo uytgesonden zijnde, gelijck vers 41.
margenoot39
Gr. oven des vyers, als vers 42.
margenooty
Siet vers 42.
margenoot40
Of, tot, D. een verstandigh ende geoeffent man in de Schrifture, een Leeraer, gelijck Esdras was. Siet Ezra 7. versen 6, 11.
margenoot41
Of, voorraet.
margenoota
Marc. 6.1. Luce 4.16.
margenoot42
Namel. Nazareth, daer hy opgevoedt was, ende sijne vrienden woonden. siet Luce 4.16.
margenootb
Marc. 6.2.
margenootc
Ioan. 6.42.
margenoot43
Namelick, Iosephs, die sy meenden (doch verkeerdelick) dat sijn vader was. siet Luce 3.23. Ioan. 6.42.
margenoot44
D. bloetverwanten: want Iacobus ende Ioses waren sonen van de suster van Christi moeder: gelijck men kan sien Ioa. 19.25. Vergeleken met Matth. 27.56. en Marc. 15.40.
margenootd
Marc. 6 4. Luce 4.24. Ioan. 4.44.
margenoot45
Om dat sy van wegen haer ongeloove, hem de krancken niet toe en brachten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken