Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 De Pharizeen ende Schriftgeleerde berispen de discipelen Christi, datse met ongewasschen handen aten. 6 Welcke Christus verantwoort, ende bestraft der Pharizeen geveynstheyt in hare uytwendige wasschingen. 9 Ende verwerpt hare menschelicke insettingen, insonderheyt in de verklaringe van het vijfde gebodt. 14 Leert wat den mensche eygentlick ontreynight, ofte niet. 24 Werpt eenen duyvel uyt de dochter van een vrouwe uyt Syrophenicien. 31 Geneest eenen dooven ende stommen. 37 Ende wort daer over seer gepresen.

1

Ga naar margenoota ENde tot hem vergaderden de Pharizeen, ende sommige der Schriftgeleerde, Ga naar margenoot1 die van Ierusalem gekomen waren.

2

Ende siende dat sommige van sijne discipelen met Ga naar margenoot2 onreyne, dat is, met ongewasschen handen Ga naar margenoot3 broot aten, Ga naar margenoot4 berispten sy [haer.]

3

Want de Pharizeen ende alle de Ioden en eten niet, ’t en zy dat sy [eerst] de handen Ga naar margenoot5 dickmael wasschen, Ga naar margenoot6 houdende de insettinge der Ga naar margenoot7 Ouden.

4

Ende van de Ga naar margenoot8 merckt [komende] en eten sy niet, ’t en zy datse [eerst] Ga naar margenoot9 gewasschen zijn. Ende vele andere dingen zijnder, die sy aengenomen hebben te houden, [als namelick] de wasschingen der drinckbekeren, Ga naar margenoot10 ende kannen, ende kopere vaten, ende Ga naar margenoot11 bedden.

5

Daer na vraeghden hem de Pharizeen ende de Schriftgeleerde, Waerom en Ga naar margenoot12 wandelen uwe discipelen niet na de insettinge der Ga naar margenoot13 Ouden, maer eten het broot met ongewasschen handen?

6

Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Ga naar margenoot14 Wel heeft Esaias van u geveynsde gepropheteert, gelijck geschreven is, Ga naar margenootb Dit volck eert my met de lippen, maer haer herte Ga naar margenoot15 houdt hem verre van my.

7

Ga naar margenootc Doch te Ga naar margenoot16 vergeefs Ga naar margenoot17 eeren sy my [kolom] leerende leeringen, [die] geboden [zijn] der menschen.

8

Want nalatende het gebodt Godts, houdt ghy de insettingen der menschen, [als namelick] wasschinge der kannen, ende drinckbekers, ende andere diergelijcke dingen doet ghy vele.

9

Ende hy seyde tot haer, Ghy doet [seker] Godts gebodt wel te niete, op dat ghy uwe insettinge soudet onderhouden.

10

Want Moses heeft geseght, Ga naar margenootd Eert uwen vader ende uwe moeder. Ende, Ga naar margenoote Wie vader ofte moeder Ga naar margenoot18 vloeckt, die sal den doot sterven.

11

Maer ghylieden seght, Soo een mensche tot vader ofte moeder seght, Ga naar margenoot19 [het is] Corban (dat is [te seggen] een gave) soo wat u van my soude konnen te nutte komen, [die voldoet,]

12

Ende ghy en laet hem niet meer toe, yet aen sijnen vader ofte sijne moeder te doen.

13

Ga naar margenootf Ga naar margenoot20 Makende [alsoo] Godts woort krachteloos door uwe insettinge, die ghy ingeset hebt, ende diergelijcke dingen doet ghy vele.

14

Ga naar margenootg Ende tot hem de gantsche schare geroepen hebbende, seyde hy tot haer, Hoort my alle ende verstaet:

15

Ga naar margenooth Daer en is Ga naar margenoot21 niet van buyten den mensche in hem ingaende, ’t welck hem kan Ga naar margenoot22 ontreynigen. Maer de dingen die van hem uytgaen, die zijn het welcke den mensche ontreynigen.

16

Ga naar margenoot23 Soo yemant ooren heeft om te hooren, die hoore.

17

Ga naar margenooti Ende doe hy van de schare in huys gekomen was, vraeghden hem sijne discipelen van de Ga naar margenoot24 gelijckenisse.

18

Ende hy seyde tot haer, Zijt oock ghy alsoo onwetende? En verstaet ghy niet, dat al wat van buyten in den mensche ingaet, hem niet en kan ontreynigen?

19

Want het en gaet niet in sijn herte, maer in den buyck, ende gaet in de heymelickheyt uyt, Ga naar margenoot25 reynigende alle de spijsen.

20

Ende hy seyde, Het gene uytgaet uyt den mensche, dat ontreynight den mensche.

21

Ga naar margenootk Want van binnen uyt het herte der menschen komen voort, quade Ga naar margenoot26 gedachten, overspelen, hoererijen, dootslagen,

22

Dieverijen, Ga naar margenoot27 gierigheden, boosheden, bedrogh, Ga naar margenoot28 ontuchtigheyt, Ga naar margenoot29 boose ooge, lasteringe, hoovaerdije, Ga naar margenoot30 onverstant.

23

Alle dese boose dingen Ga naar margenoot31 komen voort van binnen, ende ontreynigen den mensche.

24

Ga naar margenootl Ende van daer opstaende gingh hy wech Ga naar margenoot32 na de lantpalen van Tyrus ende Sidon: ende in een huys gegaen zijnde, en wilde hy niet dat het yemant wiste, ende hy en konde [nochtans] niet verborgen zijn.

25

Want een vrouwe, welckers dochterken eenen onreynen geest hadde, van hem gehoort hebbende, quam ende viel neder aen sijne voeten.

26

Dese nu was een Ga naar margenoot33 Griecksche vrouwe, Ga naar margenoot34 van geboorte uyt Ga naar margenoot35 Syrophenicien, ende sy badt hem, dat hy den duyvel uytwierpe uyt hare dochter.

27

Maer Iesus seyde tot haer, Laet eerst de kinderen verzadight worden: Want het en is niet Ga naar margenoot36 betamelick, dat men het broot der kinderen neme, ende den Ga naar margenoot37 hondekens [voor] werpe.

28

Maer sy antwoordde ende seyde tot hem, Ia Heere, doch oock de hondekens eten onder de tafel van de kruymkens der kinderen.

29

Ende hy seyde tot haer, Om deses Ga naar margenoot38 woorts wille gaet henen, de duyvel is uyt uwe dochter uytgevaren.

30

Ende als sy in haer huys quam, vondt

[Folio 21r]
[fol. 21r]

sy dat de duyvel Ga naar margenoot39 uytgevaren was, ende de dochter Ga naar margenoot40 liggende op het bedde.

31

Ga naar margenootm Ende hy wederom wech gegaen zijnde van de lantpalen Tyri ende Sidonis, quam aen de zee van Galilea, door het midden der lantpalen van Ga naar margenoot41 Decapolis.

32

Ga naar margenootn Ende sy brachten tot hem eenen dooven, die swaerlick sprack, ende baden hem dat hy Ga naar margenoot42 de hant op hem leyde.

33

Ende hem van der schare Ga naar margenoot43 alleen genomen hebbende, Ga naar margenoot44 stack hy sijne vingeren in sijne ooren, ende gespogen hebbende raeckte hy sijne tonge aen.

34

Ende Ga naar margenoot45 opwaerts siende na den hemel, Ga naar margenoot46 suchtede hy, ende seyde tot hem, Ephphatha, dat is, wort geopent.

35

Ende terstont wierden sijne ooren geopent, ende de bandt sijner tonge wiert los, ende hy sprack recht.

36

Ende hy geboodt henlieden dat sy het Ga naar margenoot47 niemant seggen en souden: maer wat hy haer oock geboodt, soo verkondighden sy het des te Ga naar margenoot48 meer.

37

Ende sy ontsetteden haer boven maten seer, seggende, Ga naar margenooto Hy heeft alles wel gedaen, ende hy maeckt dat de doove hooren, ende de stomme spreken.

margenoota
Matth. 15.1.
margenoot1
Namelick, van de kloeckste ende bitterste, daer toe van Ierusalem uytgesonden, om op sijne leere ende wercken te letten, ende die te berispen, ende by het volck verdacht te maken.
margenoot2
Gr. gemeyne: alsoo wort doorgaens genaemt het gene onreyn ofte onheyligh is. siet Act. 10. vers 14. Want de Pharizeen meenden als sy yet gemeyns mochten aengetast hebben, hoewel het in de wet niet en was voor onreyn verklaert, datse evenwel onreyn ofte onheyligh waren, soo lange sy niet weder gewasschen en waren, het welck Christus hier bestraft, niet om de burgerlicke eerbaerheyt in het wasschen van de handen voor ’t eten, maer om hare superstitien ende geveynstheyt te wederspreken.
margenoot3
D. spijse.
margenoot4
Ofte, klaeghden daer over.
margenoot5
Of, met de vuyst, gelijck de gene die hare handen wel schoon willen wasschen, met de vuyst in de hant plachten te wrijven. Ofte, neerstelick, ofte, tot den elleboge toe, gelijck sommige getuygen der Ioden gewoonte geweest te zijn.
margenoot6
Gr. vasthoudende de overleveringe.
margenoot7
Of, der Ouderlingen.
margenoot8
Om datse daer met allerley soorten van menschen als Heydenen ende andere handelden, ende andere dingen aenraeckten, waer door sy meynden ontreynight te zijn.
margenoot9
Gr. gedoopt, het welck indoopen in het water, ende oock afwasschen beteeckent, waer van den Heyligen Doop sijnen naem heeft.
margenoot10
Het Griecks woort Xestes, beteeckent het seste part van een Congius, Dat is, ontrent ander half pinte na onse mate.
margenoot11
Dat is, de bedsteden, ofte de sponden van de beddekens, daer op de oude om te eten aen de tafel lagen ofte leenden, in plaetse dat wy aensitten.
margenoot12
Dat is, leven: een Hebreeusche maniere van spreken, gelijck Psalm 1. vers 1. ende doorgaens.
margenoot13
Ofte, der Ouderlingen.
margenoot14
Siet van dese geheele antwoorde de aenteeck. op Matth. 15. vers 7, etc.
margenootb
Iesa. 29.13. Ezech. 33.31.
margenoot15
Dat is, is verre van my.
margenootc
Matth. cap. 15. vers 9. Coloss. 2.18, 20. Tit. 1.14.
margenoot16
Dat is, sonder vrucht, alsoo sulcken dienst den Heere niet aengenaem en is.
margenoot17
Ofte, dienen.
margenootd
Exod. 20.13. Deuter. 5.16. Ephes. 6.2.
margenoote
Exod. 21.17. Levit. 20.9. Deuter. 27.16. Proverb. 20.20.
margenoot18
D. met quade woorden aengaet, scheldende ofte dreygende.
margenoot19
Of, de Corban, D. gave die van my geoffert wort, sal u te nutte komen. Siet hier van de aent. op Matth. 15.5. Of, ’t zy Corban, ’t gene u van my soude mogen te nutte komen.
margenootf
Matth. 15.6. 1.Timoth. 4.3. 2.Timoth. 3.2.
margenoot20
Gr. afkeurende, ofte, sijn aensien ende kracht benemende.
margenootg
Matth. 15.10.
margenooth
Actor. 10.15. Rom. 14.17, 20. Tit. 1.15.
margenoot21
Nam. van spijse ofte dranck, matelick ende met dancksegginge gebruyckt zijnde, 1.Tim. 4.4.
margenoot22
Gr. gemeyn maken.
margenoot23
Siet Matth. 11. vers 15.
margenooti
Matth. 15.15.
margenoot24
Gr. Parabel, welck woort beteeckent niet alleen eene gelijckenisse, maer oock eene bysondere leeringe ofte spreucke.
margenoot25
D. ’t gene onbequaem is tot voedsel, wort daer door als onreyn uytgeworpen, ende wort het blijvende voedsel daer door gereynight.
margenootk
Genes. 6.5. ende 8.21. Ierem. 17.9. Proverb. 6.14.
margenoot26
Of, overleggingen, overdenckingen, of, t’samensprekingen.
margenoot27
Ofte, begeerten van altijt meer ende meer te hebben.
margenoot28
Of, dertelheyt, geyligheyt.
margenoot29
D. nijdigheyt, ofte afgunstigheyt. siet Matth. 20.15.
margenoot30
Of, dwaesheyt.
margenoot31
Dat is, hebben haren oorspronck in het herte, ende worden daer na uyterlick volbracht. Siet Iacob. 1.15.
margenootl
Matth. 15.21.
margenoot32
D. tot ontrent. Want Christus en schijnt selve noyt in de steden der Heydenen gepredickt te hebben. Siet vers 27, ende 31. Matth. 15. vers 24.
margenoot33
D. Heydensche: gelijck de Ioden ende Griecken doorgaens tegen malkanderen gestelt worden.
margenoot34
D. van afkomste.
margenoot35
Want Tyrus ende Sidon waren gelegen in Phenicien, welck een deel van Syrien was, gelegen aen de Middelantsche zee.
margenoot36
Gr. eerlick, ofte, goet.
margenoot37
Siet Matth. cap. 15. vers 26.
margenoot38
Namel. waer mede ghy u geloove ende betrouwen op my betuyght hebt.
margenoot39
Gr. uytgegaen.
margenoot40
Gr. geworpen.
margenootm
Matth. 15.29.
margenoot41
Siet van dit lant Matth. 4.25.
margenootn
Matth. 9.32. Luce 11.14.
margenoot42
Namelick, om hem te genesen: alsoo hy gewoon was sulcks met oplegginge sijner handen, aenraken, ende andere uytwendige teeckenen te doen.
margenoot43
Ofte, bezijden.
margenoot44
Dese teeckenen heeft Christus gebruyckt, om dat tusschen deselve, ende de kracht Godts, in het doorbooren van de ooren, ende losmakinge van de tonge eenige gelijckenisse is.
margenoot45
Namelick, om sijnen Vader te bidden, gelijck te sien is Ioan. 11.41.
margenoot46
Namelick, uyt medelijden over de elende der menschen, waer van dese man als een spiegel was.
margenoot47
De reden hier van siet Matth. 12. vers 16.
margenoot48
Gr. overvloediger.
margenooto
Genes. 1.31.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken