Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

1 Christus beantwoort de vrage der Pharizeen, Of het een man geoorloft zy sijne vrouwe te verlaten. 13 Wil dat men de kinderkens tot hem sal laten komen, ende zegentse. 17 Antwoort eenen rijcken jongelingh, die vraeghde wat hy doen moeste, om ’t eeuwige leven te be-erven. 23 Ende leert hoe swaerlick de rijcke in het Koninckrijck der hemelen komen. 28 Belooft den genen die het hare om sijnent wille verlaten, tijtlicke ende eeuwige vergeldinge. 32 Voorseght wederom sijn lijden, doot, ende wederopstandinge. 35 Antwoort den kinderen Zebedei op haer versoeck van het sitten tot sijner rechter ende slincker hant, ende vermaent haer tot lijden ende nedrigheyt. 46 Maeckt den blinden Bartimeum siende.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 van daer opgestaen zijnde gingh hy na de lantpalen van Iudea, door Ga naar margenoot2 de overzijde van den Iordaen: ende de Ga naar margenoot3 scharen quamen wederom te samen by hem, ende, gelijck hy gewoon was, leerde hyse wederom.

2

Ende de Pharizeen tot hem komende vraeghden hem, Of het een man geoorloft is [sijn] wijf te verlaten, hem versoeckende.

3

Maer hy antwoordende seyde tot haer, Wat heeft u Moses geboden?

4

Ende sy seyden, Ga naar margenootb Moses heeft toegelaten eenen Ga naar margenoot4 scheytbrief te schrijven, ende [haer] te verlaten.

5

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, van wegen de hardigheyt uwer her-[kolom]ten heeft hy u-lieden dat gebodt geschreven.

6

Ga naar margenootc Maer van het begin der scheppinge, heeftse Godt man ende wijf gemaeckt.

7

Ga naar margenootd Daerom sal een mensche sijnen vader ende moeder verlaten, en sal sijnen wijve Ga naar margenoot5 aenhangen.

8

Ende die twee sullen Ga naar margenoot6 tot een vleesch zijn: alsoo dat sy niet meer twee en zijn, maer een vleesch.

9

Ga naar margenoote Het gene dan Godt Ga naar margenoot7 te samen gevoeght heeft, en Ga naar margenoot8 scheyde de mensche niet.

10

Ende in het huys vraeghden hem sijne discipelen wederom van het selve.

11

Ga naar margenootf Ende hy seyde tot haer, Soo wie sijn wijf verlatet, ende een andere trouwet, die doet overspel Ga naar margenoot9 tegen haer.

12

Ende indien een wijf haren man sal verlaten, ende met een ander trouwen, die doet overspel.

13

Ga naar margenootg Ende sy Ga naar margenoot10 brachten kinderkens tot hem, op dat hyse Ga naar margenoot11 aenraken soude: ende de discipelen bestraften de gene, diese tot hem brachten.

14

Maer Iesus [dat] siende nam ’t seer qualick, ende seyde tot haer, Laet de kinderkens tot my komen, ende en verhindertse niet, Ga naar margenooth want der sulcker is’t Koninckrijcke Godts.

15

Voorwaer segge ick u, soo wie het Koninckrijcke Godts niet en ontfanght Ga naar margenoot12 gelijck een kindeken, die en sal in het selve geensins ingaen.

16

Ga naar margenooti Ende hy omvinghse met sijne armen, [ende] de handen op haer geleght hebbende, zegende hy deselve.

17

Ga naar margenootk Ende als hy uytgingh op den wegh, liep een tot hem, ende voor hem op de knijen vallende vraeghde hem, Goede Meester wat sal ick doen, op dat ick het eeuwige leven be-erve?

18

Ende Iesus seyde tot hem, Wat Ga naar margenoot13 noemt ghy my goet? Ga naar margenoot14 Niemant en is goet, dan een, [namelick] Godt.

19

Ghy weet de geboden, Ga naar margenootl Ghy en sult geen overspel doen, Ghy en sult niet dooden, Ghy en sult niet stelen, Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven, Ghy en sult niemant Ga naar margenoot15 te kort doen, Eert uwen vader ende moeder.

20

Doch hy antwoordende seyde tot hem, Meester, alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijner jonckheyt af.

21

Ende Iesus hem aensiende Ga naar margenoot16 beminde hem, ende seyde tot hem, Ga naar margenootm Een dingh Ga naar margenoot17 ontbreeckt u, gaet henen Ga naar margenoot18 verkoopt alles wat ghy hebt, ende geeft’et den armen, ende ghy sult eenen schat hebben in den hemel. Ende komt herwaerts, neemt’et kruys op, ende volght my.

22

Maer hy Ga naar margenoot19 treurigh geworden zijnde over dat woort, gingh bedroeft wech: want hy hadde vele Ga naar margenoot20 goederen.

23

Ende Iesus rontom siende, seyde tot sijne discipelen, Ga naar margenootn Hoe swaerlick sullen de gene die goet hebben in’t Koninckrijcke Godts in komen?

24

Ende de discipelen wierden verbaest over dese sijne woorden. Maer Iesus wederom antwoordende, seyde tot haer, Kinderen, hoe swaer is ’t, dat de gene die op het goet haer betrouwen setten, in het Koninckrijcke Godts ingaen?

25

Het is lichter dat Ga naar margenoot21 een kemel ga door de ooge van een naelde, dan dat een rijcke in het Koninckrijcke Godts in ga.

26

Ende sy wierden noch meer verslagen, seggende tot malkanderen, Wie kan dan saligh worden?

27

Doch Iesus haer aensiende, seyde, Ga naar margenoot22 By de menschen is het onmogelick, maer niet by Godt: Ga naar margenooto want alle dingen zijn mogelick by Godt.

28

Ga naar margenootp Ende Petrus begon tot hem te seg-

[Folio 22v]
[fol. 22v]

gen, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolght.

29

Ende Iesus antwoordende seyde, Voorwaer segge ick u-lieden, daer en is niemant die verlaten heeft huys, of broeders, of susters, of vader, of moeder, of wijf, of kinderen, of ackers, om mijnent wille ende des Euangeliums [wille,]

30

Of hy en ontfanght Ga naar margenoot23 hondert vout nu in desen tijt, huysen, ende broeders, ende susters, ende moeders, ende kinders, ende ackers, Ga naar margenoot24 met de vervolgingen, ende in de toekomende eeuwe het eeuwige leven.

31

Ga naar margenootq Maer vele Ga naar margenoot25 eerste sullen de laetste zijn, ende [vele,] die de laetste [zijn,] de eerste.

32

Ga naar margenootr Ende sy waren op den wegh, gaende op na Ierusalem, ende Iesus Ga naar margenoot26 gingh voor haer, ende sy waren verbaest, ende hem volgende waren sy Ga naar margenoot27 bevreest. Ende de twaelve wederom tot hem nemende, begon hy haer te seggen de dingen, die hem overkomen souden:

33

[Seggende,] Siet, wy gaen op na Ierusalem, ende de Sone des menschen sal den Overpriesteren ende den Schriftgeleerden overgelevert worden, ende sy sullen hem ter doot veroordeelen, ende hem den Heydenen overleveren.

34

Ende sy sullen hem bespotten, ende hem geesselen, ende hem bespouwen, ende hem dooden, ende ten derden dage sal hy weder opstaen.

35

Ga naar margenoots Ende tot hem quamen Iacobus ende Ioannes, de sonen Zebedei, Ga naar margenoot28 seggende, Meester, wy wilden [wel] dat ghy ons dedet soo wat wy begeeren sullen.

36

Ende hy seyde tot haer, Wat wilt ghy dat ick u doe?

37

Ende sy seyden tot hem, Geeft ons dat wy mogen Ga naar margenoot29 sitten, d’eene aen uwe rechter [hant,] ende de ander aen uwe slincker [hant] in uwe heerlickheyt.

38

Maer Iesus seyde tot haer, Ghy en weet niet wat ghy begeert. Konnet ghy den Ga naar margenoot30 drinckbeker drincken, dien ick drincke, ende met den doop gedoopt worden, Ga naar margenoott daer ick mede gedoopt worde?

39

Ende sy seyden tot hem, Wy konnen. Doch Iesus seyde tot haer, Den drinckbeker, dien ick drincke, sult ghy wel drincken, ende met den doop gedoopt worden, daer ick mede gedoopt worde:

40

Maer het sitten tot mijner rechter ende tot mijner slincker [hant] Ga naar margenoot31 en staet by my niet te geven, maer [het sal gegeven worden] Ga naar margenootv dien het bereyt is.

41

Ga naar margenootx Ende als de [andere] tiene [dit] hoorden, begonden sy het van Iacobo ende Ioanne Ga naar margenoot32 seer qualick te nemen.

42

Maer Iesus haer tot hem geroepen hebbende, seyde tot haer, Ga naar margenoot33 Ghy weet Ga naar margenooty dat de gene, Ga naar margenoot34 die geacht worden Overste te zijn Ga naar margenoot35 der volckeren, heerschappije voeren over haer, ende hare Groote gebruycken macht over haer.

43

Ga naar margenootz Doch alsoo en sal het onder u niet zijn, maer soo wie onder u groot sal willen worden, die sal uwe dienaer zijn.

44

Ende soo wie van u de eerste sal willen worden, die sal aller dienstknecht zijn.

45

Want oock de Sone des menschen en is niet gekomen Ga naar margenoota om gedient te worden, maer om te dienen, ende Ga naar margenootb sijne Ga naar margenoot36 ziele te geven [tot] Ga naar margenoot37 een rantsoen voor vele.

46

Ga naar margenootc Ende sy quamen tot Ga naar margenoot38 Iericho: ende als hy, ende sijne discipelen, ende een groote schare, van Iericho, uyt gingh, sat Ga naar margenoot39 de sone Timei, Bartimeus de blinde, aen den wegh, bedelende.

47

Ende hoorende dattet Iesus de Nazarener was, begon hy te roepen ende te seggen, Iesu ghy Sone Davids ontfermt u mijner.

48

Ende vele bestraften hem, op dat hy [kolom] swijgen soude: maer hy riep soo veel te meer, Ghy Sone Davids ontfermt u mijner.

49

Ende Iesus [stil] staende, seyde dat men hem roepen soude: ende sy riepen den blinden, seggende tot hem, Hebt goeden moedt, staet op, hy roept u.

50

Ende hy Ga naar margenoot40 sijnen mantel afgeworpen hebbende, stont op, ende quam tot Iesum.

51

Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Wat wilt ghy dat ick u doen sal? ende de blinde seyde tot hem, Ga naar margenoot41 Rabboni, dat ick siende mach worden.

52

Ende Iesus seyde tot hem, Gaet henen, Ga naar margenootd uw’ geloove heeft u Ga naar margenoot42 behouden. Ende terstont wiert hy siende, ende volghde Iesum op den wegh.

margenoota
Matth. 19.1.
margenoot1
Namelick, van Capernaum, uyt het huys daer hy te voren een vermaninge gedaen hadde aen sijne discipelen.
margenoot2
Namelick, ten aensien van de woestijne. Ofte nevens den Iordaen. Siet Matth. 19.1, etc.
margenoot3
Namelick, die hem uyt Galilea gevolght waren, Matth. 19.2.
margenootb
Deuter. 24.1. Ierem. 3.1. Matth. 5.31.
margenoot4
Van den scheytbrief, ende dese geheele antwoorde Christi, siet Matth. cap. 19. vers 3, etc.
margenootc
Genes. 1.27. Matth. 19 4.
margenootd
Genes. 2.24. 1.Corinth. 6.16. Ephes. 5.31.
margenoot5
Ofte, aenkleven. siet Matth. 19.5.
margenoot6
Dat is, gelijck een lichaem ofte een mensche.
margenoote
1.Corinth. 7.10.
margenoot7
Gr. te samen als in een jock ingespannen heeft.
margenoot8
Namel. tegen of buyten Godts ordonnantie. Of, anders dan om overspel: gelijck uytgedruckt wort Matth. 5.32. ende 19.9.
margenootf
Matth. 5.32. ende 19.9. Luce 16.18. 1.Corinth. 7.10.
margenoot9
N. die hy verlaet: om dat hy de trouwe niet en houdt, die hy haer belooft heeft, Malach. 2.14.
margenootg
Matth. 19.13. Luce 18.15.
margenoot10
Ofte, droegen.
margenoot11
D. met oplegginge der handen zegenen, Matth. 19. vers 13. gelijck hy gedaen heeft, vers 16.
margenooth
Matth. 18.3. ende 19.14. 1.Corinth. 14.20. 1.Petr. 2.2.
margenoot12
Namel. in eenvoudigheyt, oprechtigheyt, ende nedrigheyt.
margenooti
Matth. 19.15. Marc. 9.36.
margenootk
Matth. 19.16. Luce 18.18.
margenoot13
Gr. seght ghy.
margenoot14
Siet hier van d’aenteeckeninge op Matth. 19.17.
margenootl
Exod. 20.13. ende 21.12. Deuter. 5.17. Rom. 13.9.
margenoot15
Nam. ’t zy door bedrogh ofte andersins, waer voor van Christo gestelt wort Matth. 19.19. Ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven. Soo dat dit als een kort begrijp is van alle de voorgaende geboden.
margenoot16
D. toonde hem teeckenen van toegenegentheyt, gelijck dit woort somwijlen oock beteeckent. Want Christus die oock eenighsins lief heeft, die haer uyterlick na Godts geboden schicken. Siet voorts de aenteeck. op Matt. 19.17, etc.
margenootm
Matth. 6.19. Luce 12.33. ende 16.9. 1.Timoth. 6.17.
margenoot17
Namelick, dat ghy niet Godt ende sijn woort boven al lief en hebt, ’t welck nochtans het voornaemste is in de wet.
margenoot18
Dit was een extra-ordinaris gebodt, ’t welck Christus desen jongelingh geeft om hem te beproeven, ende sijne onvolmaecktheyt te doen blijcken.
margenoot19
Ofte, onlustigh, moeijelick.
margenoot20
Gr. besittingen.
margenootn
Proverb. 11.28. Matth. 19.23. Luce 18.24.
margenoot21
Siet hier van d’aenteeckeninge op Matth. 19.24.
margenoot22
Siet hier van oock Matth. 19.26.
margenooto
Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zachar. 8.6. Luce 1.37.
margenootp
Matth. 4.20. ende 19.27. Luce 5.11. ende 18.28.
margenoot23
D. veelvoudelick, ofte dat hondert mael ende veel meer weerdiger is als het gene hy verlaet. Want de minste zegen Godts met een geruste conscientie, is meer dan alle het goet van de werelt, 1.Tim. 6.6.
margenoot24
D. in ’t midden van alle verdruckingen.
margenootq
Matth. 19.30. ende 20.16. Luce 13.30.
margenoot25
Dat is, die in uyterlicken yver ende Godtsdienstigheyt schijnen de eerste te zijn.
margenootr
Matth. 16.21. ende 17.22. ende 20.18. Marc. 8.31. ende 9.31. Luce 9.22. ende 18.31. ende 24.7.
margenoot26
Namelick om te toonen sijne gewilligheyt tot het lijden.
margenoot27
Om dat Christus haer te voren geseght hadde, gelijck hy het selve daer na wederom verhaelt, wat hy te Ierusalem soude moeten lijden, Ioan. 11.8. ende sy wisten dat de Ioden besloten hadden in haren raet hem te dooden, Ioan. 11. versen 53, 57.
margenoots
Matth. 20.20.
margenoot28
Namelick, door hare moeder, gelijck blijckt uyt Matth. cap. 20. vers 20.
margenoot29
Siet hier van Matth. 20.21.
margenoot30
Siet hier van de verklaringe op Matth. 20.22.
margenoott
Matth. 20.22. Luce 12.50.
margenoot31
Gr. en is mijn niet: Of, en staet by my niet te geven, dan dien het bereyt is. Siet Matth. 20.23.
margenootv
Matth. 25.34.
margenootx
Matth. 20.24.
margenoot32
Om dat sy meynden, dat dit versoeck haer nadeeligh was.
margenoot33
Siet hier van oock Matth. 20.25.
margenooty
Matth. 20.25. Luce 22.25.
margenoot34
Ofte, die haer laten duncken.
margenoot35
And. der Heydenen.
margenootz
1.Petr. 5.3.
margenoota
Ioan. 13.14. Philip. 2.7.
margenootb
Ephes. 1.7. Coloss. 1.14. 1.Timoth. 2.6. Titum 2.14.
margenoot36
Ofte, leven.
margenoot37
Ofte, los-gelt, dat gegeven wort voor de verlossinge der gevangene.
margenootc
Matth. 20.29. Luce 18.35.
margenoot38
Dese stadt was gelegen by Gilgal ontrent den Iordaen, van dewelcke siet Iosu. 4.19.
margenoot39
De Euangelist Mattheus seght van twee blinde: maer Marcus verhaelt alleen van den genen, die meest bekent was, ende die van beyden meest riep.
margenoot40
Gr. sijn kleet, D. sijn opperkleet.
margenoot41
Dit beteeckent het selve dattet woort Rabbi, ’t welck uytgeleght wort Meester, Ioan. 20.16.
margenootd
Matth. 9.22. Marc. 5.34.
margenoot42
D. gesont, ofte siende gemaeckt. Niet dat sulcks geschiet is uyt kracht des geloofs, maer om dat het selve op Christum ende sijne kracht steunende, een middel daer van was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken