Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van eenen wijngaert verhuert aen de lantlieden, die haers heeren dienstknechten ende sone mishandelden ende doodden, verkondight Christus den Ioden hare verwerpinge ende ondergangh. 13 Beantwoort de vrage, of ’t geoorloft is den Keyser schattinge te geven. 18 Gelijck oock de vrage der Sadduceen van een vrouwe die seven mans gehadt hadde, ende bewijst tegen henlieden de opstandinge uyt den dooden. 28 Verklaert welck het grootste gebodt is. 35 Leert dat de Messias beyde een Heere ende een sone Davids is. 38 Waerschouwt sijne toehoorders voor de eergierigheyt ende geveynstheyt der Schriftgeleerde. 41 Prijst de geringe aelmoesse van een arme weduwe.

1

Ga naar margenoota ENde hy begon door Ga naar margenoot1 gelijckenissen tot haer te seggen, Ga naar margenoot2 Een mensche Ga naar margenootb plantede eenen wijngaert, ende settede eenen [kolom] Ga naar margenoot3 tuyn daer om, ende groef eenen Ga naar margenoot4 wijnparsback, ende bouwde eenen toren, ende Ga naar margenoot5 verhuerde dien aen Ga naar margenoot6 de lantlieden, ende reysde buyten lants.

2

Ende als de Ga naar margenoot7 tijt was, sondt hy eenen dienstknecht tot de lantlieden, op dat hy van de lantlieden ontfinge van de vrucht des wijngaert.

3

Maer sy namen ende sloegen hem, ende sonden [hem] ledigh henen.

4

Ende hy sondt wederom eenen anderen dienstknecht tot haer, ende dien steenighden sy, ende wondeden hem ’t hooft, ende sonden [hem] henen Ga naar margenoot8 schandelick gehandelt zijnde.

5

Ende wederom sondt hy eenen anderen, ende dien doodden sy: ende vele andere, [waer van] sy de sommige sloegen, ende de sommige doodden.

6

Als hy dan noch eenen sone hadde, die hem lief was, soo heeft hy oock dien Ga naar margenoot9 ten laetsten tot haer gesonden, seggende, Sy sullen immers mijnen sone ontsien.

7

Maer die lantlieden seyden onder malkanderen, Ga naar margenootc Dese is d’erfgenaem, Ga naar margenootd komt, laet ons hem dooden, ende d’erfenisse sal onse zijn.

8

Ende sy namen ende doodden hem, ende wierpen [hem] uyt buyten den wijngaert.

9

Wat sal dan de heere des wijngaerts doen? Ga naar margenoot10 Hy sal komen ende de lantlieden verderven, ende den wijngaert aen andere geven.

10

En hebt ghy oock dese Schrift niet gelesen? Ga naar margenoot11 De Ga naar margenoote steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, dese is geworden tot een hooft des hoecks.

11

Van den Heere is Ga naar margenoot12 dit geschiet, ende het is wonderlick in onse oogen.

12

Ende sy sochten hem te vangen, maer sy vreesden de schare: want sy verstonden dat hy die gelijckenisse op haer sprack: ende sy verlieten hem ende gingen wech.

13

Ga naar margenootf Ende sy sonden tot hem eenige der Pharizeen ende Ga naar margenoot13 der Herodianen, op dat sy hem Ga naar margenoot14 in [sijne] reden Ga naar margenoot15 vangen souden.

14

Dese nu quamen ende seyden tot hem, Meester, wy weten dat ghy waerachtigh zijt, ende na niemant en vraeght, want ghy en siet den Ga naar margenoot16 persoon der menschen niet aen, maer ghy leert Ga naar margenoot17 den wegh Godts in der waerheyt: Is’t geoorloft den Keyser schattinge te geven ofte niet? Sullen wy geven, ofte niet geven?

15

Ende hy wetende hare geveynstheyt seyde tot haer, Wat versoeckt ghy my? brenght my eenen Ga naar margenoot18 penningh, dat ick [hem] sie.

16

Ende sy brachten [eenen.] Ende hy seyde tot haer, Wiens is dit beelt, ende ’t opschrift? ende sy seyden tot hem, Des Keysers.

17

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Ga naar margenootg Geeft dan den Keyser dat des Keysers is, ende Gode dat Godes is. Ende sy verwonderden haer over hem.

18

Ga naar margenooth Ende de Ga naar margenoot19 Sadduceen quamen tot hem, welcke seggen, datter geen opstandinge en is, ende vraeghden hem, seggende,

19

Ga naar margenooti Meester, Ga naar margenoot20 Moses heeft ons geschreven, indien yemants broeder sterft, ende een wijf achter laet, ende geene kinderen na en laet, dat sijn broeder des selfs wijf nemen sal, ende sijnen broeder Ga naar margenoot21 zaet verwecken.

20

Daer waren nu seven broeders, ende de eerste nam een wijf, ende stervende en liet geen zaet na.

21

De tweede nam haer oock, ende is gestorven, ende oock dese en liet geen zaet na: ende de derde desgelijcks.

22

Ende [alle] de seven namen deselve, ende en lieten geen zaet na: de laetste van allen is oock het wijf gestorven.

23

In de opstandinge dan, wanneer sy sullen opgestaen zijn, wiens wijf sal sy van dese zijn? want die seven hebben haer tot een wijf gehadt.

[Folio 23v]
[fol. 23v]

24

Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, En dwaelt ghy niet, daerom dat ghy de Schriften niet en weet, noch de kracht Godts?

25

Want als sy uyt den dooden sullen opgestaen zijn, soo en trouwen sy niet, noch en worden niet ten houwelicke gegeven: maer sy zijn Ga naar margenootk gelijck Engelen, die in de hemelen [zijn.]

26

Doch aengaende de doode, dat sy opgeweckt sullen worden, hebt ghy niet gelesen in ’t boeck Mosis, hoe Godt in Ga naar margenoot22 den doornenbosch tot hem gesproken heeft, seggende, Ga naar margenootl Ick ben de Godt Abrahams, ende de Godt Isaacs, ende de Godt Iacobs?

27

Ga naar margenoot23 Godt en is niet een [Godt] der doode, maer een Godt der levende. Ghy dwaelt dan Ga naar margenoot24 seer.

28

Ga naar margenootm Ende een der Schriftgeleerde hoorende dat sy Ga naar margenoot25 te samen in woorden waren, [ende] wetende dat hy haer wel geantwoort hadde, quam tot hem, ende vraeghde hem, Welcke is het Ga naar margenoot26 eerste gebodt van allen?

29

Ende Iesus antwoordde hem, Het eerste van alle de geboden is, Ga naar margenootn Hoort Israël, Ga naar margenoot27 De Heere onse Godt is een eenigh Heere.

30

Ende ghy sult den Heere uwen Godt lief hebben uyt geheel uw’ herte, ende uyt geheel uwe ziele, ende uyt geheel uwen Ga naar margenoot28 verstande, ende uyt geheel uwe kracht. Dit is het eerste gebodt.

31

Ende het tweede [desen] gelijck, [is] dit, Ga naar margenooto Ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven. Daer en is geen ander gebodt grooter dan Ga naar margenoot29 dese.

32

Ende de Schriftgeleerde seyde tot hem, Meester, ghy hebt wel in der waerheyt geseght, datter een eenigh Godt is, ende daer en is geen ander dan hy.

33

Ende, hem lief te hebben uyt geheel het herte, ende uyt geheel het verstant, ende uyt geheel de ziele, ende uyt geheel de kracht: ende den naesten lief te hebben als hemselven, is meer dan alle de Ga naar margenoot30 brand-offeren ende de slacht-offeren.

34

Ende Iesus siende dat hy verstandelick geantwoort hadde seyde tot hem, Ghy en zijt Ga naar margenoot31 niet verre van het Koninckrijcke Godts. Ende niemant en durfde hem meer vragen.

35

Ga naar margenootp Ende Iesus antwoordde ende seyde, leerende in den tempel, Hoe seggen de Schriftgeleerde, dat de Christus een Sone Davids is?

36

Want Ga naar margenootq David selve heeft door den Heyligen Geest geseght, De Heere heeft geseght tot mijnen Heere, Ga naar margenoot32 Sit aen mijne rechter [hant,] tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voetbanck uwer voeten.

37

David dan selve noemt hem [sijnen] Heere: ende Ga naar margenoot33 hoe is hy sijne sone? Ende de menighte der schare hoorde hem geerne.

38

Ga naar margenootr Ende hy seyde tot haer in sijne leere, Ga naar margenoot34 Wacht u voor de Schriftgeleerde, die daer geerne willen wandelen in Ga naar margenoot35 lange kleederen, ende Ga naar margenoot36 gegroet zijn op de marckten.

39

Ende de voorgestoelten [hebben] in de Synagogen, ende de vooraensittingen in de Ga naar margenoot37 maeltijden.

40

Ga naar margenoots Welcke de huysen der weduwen op eten, ende [dat] onder den schijn van lange te bidden. Dese sullen Ga naar margenoot38 swaerder Ga naar margenoot39 oordeel ontfangen.

41

Ga naar margenoott Ende Iesus geseten zijnde tegen over Ga naar margenootv de Ga naar margenoot40 schatkiste, sagh hoe de schare [kolom] Ga naar margenoot41 gelt wierp in de schatkiste, ende vele rijcke wierpen vele [daer in.]

42

Ende daer quam een arme weduwe, die wierp twee kleyne [penninghskens daer in,] welck is een Ga naar margenoot42 oort.

43

Ende [Iesus] sijne discipelen tot hem geroepen hebbende, seyde tot haer, Voorwaer ick segge u, dat Ga naar margenootx dese arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan alle die in de schatkiste geworpen hebben.

44

Want sy alle hebben van haren overvloet [daer in] geworpen: maer dese heeft van Ga naar margenoot43 haer gebreck, al wat sy hadde [daer in] geworpen, haren gantschen Ga naar margenoot44 leeftocht.

margenoota
Matth. 21.33. Luce 20.9.
margenoot1
Gr. parabelen. siet daer van de verklaringe Matth. 13.3.
margenoot2
Van dese gelijckenisse siet de verklaringe Matth. 21.33.
margenootb
Psalm 80.9. Iesa. 5.1. Ierem. 2.21. ende 12.10.
margenoot3
Ofte, heyninge, hegge.
margenoot4
Namel. daer de wijn onder de persse in loopt, ende vergadert wort.
margenoot5
Gr. gaf uyt.
margenoot6
Of, lantbouwers, waer door hier voornamelick wijngaerdeniers verstaen worden.
margenoot7
D. ter bequamer ofte rechter tijt, als de vruchten rijp zijnde ingesamelt waren.
margenoot8
Gr. onteert.
margenoot9
Gr. den laetsten.
margenootc
Psalm 2.8.
margenootd
Genes. 37.18. Matth. 26.3. Ioan. 11.53.
margenoot10
Dit antwoorden de Pharizeen selve op de vrage Christi by Matth. 21.41. ende wort hier Christo toegeschreven, om dat hy deselve antwoorde verhaelde, ende voor goet kende.
margenoot11
Siet hier van de verklaringe Matth. cap. 21. vers 42.
margenoote
Psalm 118.22. Iesa. 28.16. Matth. 21.42. Luce 20.17. Actor. 4.11. Rom. 9.33. 1.Petr. 2.6.
margenoot12
And. dese sake, ofte, dit, namelick, hooft des hoecks, is van den Heere geworden.
margenootf
Matth. 22.15. Luce 20.20.
margenoot13
Van de Herodianen siet de verklaringe op Matth. 22. vers 16.
margenoot14
Ofte, met haren woorde, Dat is, met hare vrage.
margenoot15
’t Griecks woort is genomen van de gelijckenisse van jagers, ende oock van visschers, die door stricken, netten, ende lagen het wildt, ofte de visschen vangen.
margenoot16
Gr. het aengesicht. Siet hier van Matth. 22.16.
margenoot17
Dat is, de leere, die Godt voorschrijft om tot de saligheyt te komen.
margenoot18
Gr. Denarius, daer van siet Matth. cap. 18. vers 28.
margenootg
Matth. 17.25. ende 22.21. Rom. 13.7.
margenooth
Matth. 22.23. Luce 20.27. Actor. 23.8.
margenoot19
Van de secte der Sadduceen siet Actor. 23.8.
margenooti
Deuter. 25.5, 6.
margenoot20
Dese wet behoorde tot de Politijcke wetten der Ioden, ende hadde oock yet ceremoniaels, ende heeft daerom met der Ioden Politie opgehouden.
margenoot21
D. eenen sone, die des afgestorvenen name voerde, ende sijn erfgenaem was.
margenootk
Matth. 22.30. 1.Ioan. 3.2.
margenoot22
Ofte, braembosch, ofte, braem, gelijck Luce 6.44.
margenootl
Exod. 3.6. Matth. 22.31, 32. Actor. 7.32. Hebr. 11.16.
margenoot23
Van den sin ende kracht van dit bewijs siet Matth. cap. 22. vers 32.
margenoot24
Gr. veel.
margenootm
Matth. 22.34. Luce 10.25.
margenoot25
D. te samen disputeerden met onderlinge vragen ende antwoorden.
margenoot26
Dat is, ’t voornaemste ende grootste van de geheele wet Godts.
margenootn
Deuter. 6.4. ende 10.12. Luce 10.27.
margenoot27
Met het woort Heere wort overgeset het Hebreeusch woort Iehova, het welck beteeckent het Godtlick wesen, dat van eeuwigheyt in ende van hemselven bestaet, ende allen dingen haer wesen geeft.
margenoot28
Ofte, gedachte, Dat is, overlegginge des verstants.
margenooto
Levit. 19.18. Matth. 22.39. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Iacob. 2.8.
margenoot29
Namelick, dese twee voornaemste geboden.
margenoot30
Brand-offers waren offeranden, die op den altaer geleght, ende aldaer geheel verbrant wierden. Slacht-offers, daer van maer een deel op den altaer verbrant wiert, ende de andere stucken, soo van de Priesters ende Leviten, als van de gene die offerden, gegeten wierden. siet. Lev. capp. 1.2, etc. Hoewel somwijlen dit woort oock breeder genomen wort.
margenoot31
Overmits dese sijne belijdenisse uyt een leersaem gemoedt scheen voort te komen, vers 32. ende met de leere Christi dus verre over een quam: ende de bekentenisse van de wet een middel konde zijn om hem verder te brengen tot kennisse van hemselven, ende alsoo voorts tot Christum, Gal. 3.19.
margenootp
Matth. 22.41. Luce 20.41.
margenootq
Psalm 110.1. Actor. 2.34. 1.Corinth. 15.25. Hebr. 1.13. ende 10.13.
margenoot32
Siet hier van breeder Matth. 22. vers 44.
margenoot33
Gr. van waer.
margenootr
Matth. 23.5, 6. Luce 11.43. ende 20.46.
margenoot34
Gr. siet voor u, Namelick, dat ghy door hare schijnheyligheyt niet bedrogen, ofte door haer exempel tot diergelijcke geveynstheyt niet gebracht en wort.
margenoot35
Gr. Stolais, het welck beteeckent lange rocken ofte tabbaerden tot de voeten toe, om daer door te aensienlicker by de menschen te wesen: Soo dat Christus hier niet en verwerpt de kleederen, maer de eergierigheyt, die daer onder schuylde.
margenoot36
Gr. de groetenissen, Namelick, hebben.
margenoot37
Gr. avontmalen.
margenoots
Matth. 23.14. Luce 20.47. 2.Timoth. 3.6. Titum 1.11.
margenoot38
Gr. overvloediger.
margenoot39
D. swaerder straffe in het oordeel.
margenoott
Luce 21.1.
margenootv
2.Reg. 12.9.
margenoot40
Van dese schatkiste siet 2.Reg. cap. 12. vers 9. ende Matth. cap. 27. vers 6.
margenoot41
Gr. koper.
margenoot42
Gr. Kodrantes: Van het Latijnsch Quadrans, Dat is, een vierde part van een obolus, welcke was ’t seste deel van een drachma silvers, welck seste deel, na onse reeckeninge, is ontrent een stuyver, soo dat een quadrans, na onse reeckeninge is ontrent een oortjen.
margenootx
2.Corinth. 8.12.
margenoot43
Ofte, van ’t gene sy selve gebreck hadde.
margenoot44
Gr. leven, D. wat sy overigh, ende van doen hadden om te leven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken