Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

1 Christus geneest eenen watersuchtigen op den Sabbath, ende verantwoort het selve. 7 Straft de eergierigheyt der Pharizeen, die de voorsittingen in de maeltijden sochten, ende vermaent tot nedrigheyt, ende weldadigheyt tegen den armen. 15 Door de gelijckenisse van een groot Avontmael, daer op de genoode haer ontschuldigen te komen, verwijt hy den Ioden hare ondanckbaerheyt, ende voorseght hare verwerpinge, ende de beroepinge der Heydenen in hare plaetse. 25 Leert dat wie sijn discipel wil zijn, die hemselven ende al wat hem lief is, moet versaken. 28 Door het exempel van een die eenen toren wil bouwen, ende van een Koningh die tegen een ander Koningh ten strijde wil gaen, vermaent hy sijne discipelen hare reeckeninge te voren wel te maken. 34 ende leert dat het smakeloos sout nergens toe nut en is.

1

ENde het geschiedde, als hy gekomen was in het huys van Ga naar margenoot1 een der Oversten der Pharizeen, op den Sabbath, om broot te eten, dat sy hem Ga naar margenoot2 waer namen.

2

Ende siet daer was een seker watersuchtigh mensche voor hem.

3

Ende Iesus antwoordende seyde tot de Ga naar margenoot3 Wetgeleerde ende Pharizeen, ende sprack, Is het oock geoorloft op den Sabbath gesont te maken?

4

Maer sy swegen stille. Ende hy nam [hem,] ende genas hem, ende liet [hem] gaen.

5

Ende hy haer antwoordende seyde, Ga naar margenoota Wiens ezel ofte osse van u-lieden sal in eenen put vallen, ende die hem niet terstont en sal uyttrecken op den dagh des Sabbaths?

6

Ende sy en konden hem daer op niet weder antwoorden.

7

Ende hy seyde tot de Ga naar margenoot4 genoodde een Ga naar margenoot5 gelijckenisse, aenmerckende hoe sy de vooraensittingen verkoren: seggende tot haer,

8

Wanneer ghy van yemant ter bruyloft genoodt sult zijn, soo en set u niet in de eerste sitplaetse: op dat niet misschien een Ga naar margenoot6 weerdiger dan ghy, van hem genoodt zy:

9

Ende hy komende, die u ende hem genoodt heeft, tot u segge, Geeft desen plaetse: ende ghy als dan soudt beginnen met schaemte de laetste plaetse te houden.

10

Ga naar margenootb Maer wanneer ghy genoodt sult zijn, gaet henen ende set u in de laetste plaetse: op dat, wanneer hy komt die u genoodt heeft, hy tot u segge, Vrient, Ga naar margenoot7 gaet hooger op. Als dan sal het u eere zijn voor de gene die met u aensitten.

11

Ga naar margenootc Want een yegelick, die hemselven verhooght, sal vernedert worden: ende die hemselven vernedert, sal verhooght worden.

12

Ende hy seyde oock tot den genen die hem genoodt hadde, Ga naar margenootd Wanneer ghy een middaghmael ofte avontmael sult houden, Ga naar margenoot8 soo en roept niet uwe vrienden, noch uwe broeders, noch uwe magen, noch [uwe] rijcke gebueren: op dat oock deselve u niet te eeniger tijt weder en nooden, ende u vergeldinge en geschiede.

13

Maer wanneer ghy een maeltijt sult houden, soo noodt arme, Ga naar margenoot9 verminckte, kreupele, blinde.

14

Ende ghy sult saligh zijn, om dat sy niet en hebben om u te vergelden: want het sal u Ga naar margenoot10 vergolden worden Ga naar margenoot11 in de opstandinge der rechtveerdige.

15

Ende als een van de gene die mede aensaten, dese dingen hoorde, seyde hy tot [kolom] hem, Saligh is hy die broot Ga naar margenoot12 eet in ’t Koninckrijcke Godts.

16

Maer hy seyde tot hem, Ga naar margenoote Een seker mensche Ga naar margenoot13 bereydde een groot avontmael, ende hy noodder vele.

17

Ende hy sondt sijnen dienstknecht uyt ter ure des avontmaels, om den genoodden te seggen, Komet, want alle dingen zijn nu gereedt.

18

Ende sy begonden alle [haer] Ga naar margenoot14 eendrachtelick te ontschuldigen. De eerste seyde tot hem, Ick hebbe eenen acker gekocht, ende het is noodigh dat ick uytga, ende hem besie: ick bidde u houdt my voor verontschuldight.

19

Ende een ander seyde, Ick hebbe vijf Ga naar margenoot15 jock ossen gekocht, ende ick ga henen om die te beproeven: ick bidde u, houdt my voor verontschuldight.

20

Ende een ander seyde, Ick hebbe een wijf getrouwt, ende daerom en kan ick niet komen.

21

Ende deselve dienstknecht [weder] gekomen zijnde boodtschapte dese dingen sijnen heere. Ga naar margenoot16 Doe wiert de heere des huys toornigh, ende seyde tot sijnen dienstknecht, Gaet haestelick uyt in de straten ende wijcken der stadt, ende brenght de arme, ende verminckte, ende kreupele, ende blinde hier in.

22

Ende de dienstknecht seyde, Heere, het is geschiet gelijck ghy bevolen hebt, ende noch is daer plaetse.

23

Ende de Heere seyde tot den dienstknecht, Gaet uyt in de wegen, ende heggen, ende Ga naar margenoot17 dwinghtse in te komen, op dat mijn huys vol werde.

24

Want ick segge u-lieden, dat niemant van die mannen, Ga naar margenoot18 die genoodt waren, mijn avontmael smaken en sal.

25

Ende vele scharen gingen met hem: ende hy hem omkeerende seyde tot haer,

26

Ga naar margenootf Indien yemant tot my komt, ende niet Ga naar margenoot19 en haet sijnen vader, ende moeder, ende wijf, ende kinderen, ende broeders, ende susters, jae oock selfs sijn eygen Ga naar margenoot20 leven, die en kan mijn discipel niet zijn.

27

Ga naar margenootg Ende wie sijn Ga naar margenoot21 kruys niet en draeght, ende my Ga naar margenoot22 na en volght, die en kan mijn discipel niet zijn.

28

Want wie van u, willende eenen toren bouwen, ende sit niet eerst neder, ende Ga naar margenoot23 overreeckent de kosten, of hy oock heeft het gene tot volmakinge [noodigh is?]

29

Op dat niet misschien als hy het fondament geleght heeft, ende niet en kan voleyndigen, alle die het sien hem beginnen te bespotten,

30

Seggende, Dese mensche heeft beginnen te bouwen, ende en heeft niet konnen voleyndigen.

31

Of wat Koningh gaende na den krijgh om tegen eenen anderen Koningh te slaen, en sit niet eerst neder, ende beraetslaeght, of hy machtigh is met tien duysent te ontmoeten den genen, die met twintigh duysent tegen hem komt?

32

Andersins sendt hy gesanten uyt terwijle de gene noch verre is, ende begeert het gene tot vrede [dient.]

33

Alsoo dan een yegelick van u, die niet en Ga naar margenoot24 verlaet alles wat hy heeft, die en kan mijn discipel niet zijn.

34

Ga naar margenooth Het sout is goet: maer indien het sout Ga naar margenoot25 smakeloos geworden is, waer mede sal het smakelick gemaeckt worden?

35

Ga naar margenoot26 Het en is noch tot het lant, noch tot den mesthoop bequaem: men werpt het Ga naar margenoot27 wech. Wie ooren heeft om te hooren die hoore.

margenoot1
D. een Overste der Ioden uyt de secte der Pharizeen, gelijck oock Nicodemus was, Ioan. cap. 3. vers 1.
margenoot2
Namelick, of hy yet soude seggen ofte doen, dat sy souden mogen berispen.
margenoot3
Van de Wetgeleerde siet Matth. 2. vers 4. Luce 11.45.
margenoota
Exod. 23.5. Deuter. 22.4. Luce 13.15.
margenoot4
Gr. geroepene, namelick, ter maeltijt, alsoo oock in het volgende.
margenoot5
Namelick, om door dese te vermanen tot nedrigheyt voor Godt ende de menschen, gelijck te sien is vers 11.
margenoot6
D. meerder eere weerdigh, ofte aensienlicker.
margenootb
Proverb. 25.6, 7.
margenoot7
Gr. klimt hooger op.
margenootc
Iob 22.29. Proverb. 29.23. Matth. 23.12. Luce 1.51. ende 18.14. Iacob. 4.6, 10. 1.Petr. 5.5.
margenootd
Nehem. 8.11. Proverb. 3.28.
margenoot8
Namelick, met vergetinge der armen, ende soo ghy van Godt vergeldinge wilt verwachten, gelijck Christus, vers 14 uytdruckt. Andersins is het niet ongeoorloft dese vrientschap oock sijne vrienden te betoonen. siet Genes. 21. vers 8. ende cap. 43. vers 25, etc. Iob 1.4.
margenoot9
Ofte, gebrecklicke van leden.
margenoot10
Namelick, van Godt uyt genade. Van dese vergeldinge siet Matt. 25.36.
margenoot11
Nam. ten eeuwigen leven. Want andersins sullen oock de onrechtveerdige opgeweckt worden, doch tot de eeuwige verdoemenisse, Dan. cap. 12. vers 2. Ioan. cap. 5. vers 29. Actor. 24.15.
margenoot12
Ofte, eten sal.
margenoote
Iesa. 25.6. Matth. 22.2. Apocal. 19.7, 9.
margenoot13
Gr. maeckte. Met dese gelijckenisse toont Christus, dat hoewel dese menschen het Koninckrijcke Godts schenen groot te achten, nochtans sy, ende vele andere, soo ingewortelt waren met hare herten in dese tijtlicke dingen, dat sy, daer toe door het Euangelium geroepen zijnde, het selve verachteden ofte versuymden.
margenoot14
Gr. uyt eene, D. uyt een herte, ofte mont: want hoewel sy verscheydene oorsaken voorwenden van weygeringe, soo ontschuldigen sy haer alle op hare tijtlicke dingen.
margenoot15
Dat is, paer, ofte koppel.
margenoot16
Daer mede en wort niet te kennen gegeven, dat een acker, ossen, ofte dergelijcke goederen te koopen, ofte een wijf te trouwen, soude ongeoorloft zijn, 1.Cor. 7.29. maer de Heere vertoornt hem daer over, dat de Ioden door dese tijtlicke dingen haer lieten verhinderen, van de leere des Euangeliums aen te nemen. Waerom hy oock haer verstooten, ende de Heydenen in hare plaetse heeft beroepen.
margenoot17
Namelick, met ernstigh ende geduerigh aenhouden. siet dergelijck Genes. 33. vers 11. Luce 24.29.
margenoot18
Namelick, ende geweygert hebben te komen.
margenootf
Deuter. 13.6. ende 33.9. Matth. 10.37.
margenoot19
Dat is, die deselve boven my lief heeft, gelijck verklaert wort Matth. cap. 10. vers 37.
margenoot20
Gr. ziele, gelijck Matth. 16.25.
margenootg
Matth. 10.38. ende 16.24. Marc. 8.34. Luce 9.23.
margenoot21
D. wie niet gesint ende bereyt en is, na mijn exempel, ende om mijnent wille vervolginge ende verdruckinge te lijden.
margenoot22
Gr. achter my en komt.
margenoot23
Ofte, overleght, overslaet, gelijck met reecken-penningen plaght te geschieden.
margenoot24
Gr. sijn afscheyt neemt van alles, Dat is, niet en is bereyt om des noot zijnde, alles te verlaten, ende my te volgen. Siet Luce 9. vers 61. ende hier vers 27.
margenooth
Matth. 5.13. Marc. 9.50.
margenoot25
Gr. dwaes geworden is. siet Matth. 5. vers 13.
margenoot26
Nam. sout verdorven zijnde. Siet Marc. 9.50.
margenoot27
Gr. buyten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken