Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

1 Christus waerschouwt voor ergernisse. 3 Leert dat men sijnen broeder soo dickwils vergeven moet, als hy leetwesen heeft. 5 De discipelen bidden om vermeerderinge des geloofs, welckes kracht hy beschrijft. 7 Door de gelijckenisse van een dienstknecht komende van den acker verklaert hy, dat men voor Godt niet en verdient, als men doet dat men schuldigh is. 11 Hy reynight tien melaetsche, van welke maer een danckbaer is. 20 Leert hoedanigh de komste van sijn Koninckrijck sal zijn. 26 Beschrijft de laetste tijden, welcke hy vergelijckt met de tijden van Noë ende Lot.

1

Ga naar margenoota ENde hy seyde tot de discipelen, Ga naar margenoot1 Het en kan niet wesen, datter geen ergernissen en komen: doch wee [hem] door welcken sy komen.

2

Het soude hem Ga naar margenoot2 nutter zijn, dat eenen meulensteen om sijnen hals gedaen ware, ende hy in de zee geworpen, dan dat hy een van dese Ga naar margenoot3 kleyne soude ergeren.

3

Wacht u selven. Ga naar margenootb Ende indien uw’ broeder tegen u sondight, soo bestraft hem: ende Ga naar margenoot4 indien het hem leet is, soo vergeeft het hem.

4

Ga naar margenootc Ende indien hy Ga naar margenoot5 sevenmael ’s daeghs tegen u sondight, ende seven mael ’s daeghs tot u wederkeert, seggende, Het is my leet, soo sult ghy het hem vergeven.

5

Ende de Apostelen seyden tot den Heere, Vermeerdert ons het geloove.

6

Ende de Heere seyde, Ga naar margenootd Soo ghy een geloove haddet Ga naar margenoot6 als een mostaertzaet, ghy soudet tegen desen Ga naar margenoot7 moerbesieboom seggen, Wort Ga naar margenoot8 ontwortelt, ende in de zee geplant: ende hy soude u gehoorsaem zijn.

7

Ende wie van u heeft eenen Ga naar margenoot9 dienstknecht ploegende ofte [de beesten] hoedende, die tot hem, als hy van den acker inkomt, terstont sal seggen, Komt by, ende sit aen?

8

Maer sal hy niet tot hem seggen,

[Folio 37r]
[fol. 37r]

Bereyt dat ick t’avont sal eten, ende Ga naar margenoot10 omgordt u ende dient my, tot dat ick sal gegeten ende gedroncken hebben: ende eet ende drinckt ghy daer na?

9

Ga naar margenoot11 Danckt hy oock den selven dienstknecht, om dat hy gedaen heeft, het gene hem bevolen was? Ick meyne, neen.

10

Alsoo oock ghy, wanneer ghy sult gedaen hebben al het gene u bevolgen is, soo seght, Wy zijn Ga naar margenoot12 onnutte dienstknechten, want wy hebben [maer] gedaen het gene wy schuldigh waren te doen.

11

Ende het geschiedde, als hy na Ierusalem reysde, dat hy door ’t midden Ga naar margenoot13 van Samarien ende Galileen gingh.

12

Ende als hy in een seker vleck quam, ontmoetteden hem tien melaetsche mannen, welcke stonden Ga naar margenoot14 van verre.

13

Ende sy verhieven [hare] stemme, seggende, Iesu, Ga naar margenoot15 Meester, ontfermt u onser.

14

Ende als hyse sagh, seyde hy tot haer, Gaet henen ende Ga naar margenoot16 vertoont u selven Ga naar margenoote den Priesteren. Ende het geschiedde terwijle sy henen gingen, dat sy gereynight wierden.

15

Ende een van haer siende dat hy genesen was, keerde wederom, met grooter stemme Godt verheerlickende.

16

Ende hy viel op het aengesicht voor sijne voeten, hem danckende: ende deselve was een Samaritaen.

17

Ende Iesus antwoordende seyde, En zijn niet de tien gereynight geworden? Ende waer zijn de negen?

18

En zijnder geene gevonden die weder keeren, om Godt eere te geven, dan dese Ga naar margenoot17 vreemdelingh?

19

Ende hy seyde tot hem, Staet op, ende gaet henen: uw’ geloove heeft u behouden.

20

Ende gevraeght zijnde vande Pharizeen, wanneer het Koninckrijcke Godts komen soude, heeft hy haer geantwoort ende geseght, Het Koninckrijcke Godts en komt niet Ga naar margenoot18 met uyterlick gelaet.

21

Noch men en sal niet seggen, Ga naar margenootf Siet hier, ofte siet daer: Want siet het Koninckrijcke Godts is Ga naar margenoot19 binnen u-lieden.

22

Ende hy seyde tot de discipelen, Daer sullen dagen komen, wanneer ghy sult begeeren Ga naar margenoot20 eenen der dagen van den Sone des menschen te sien, ende ghy en sult [dien] niet sien.

23

Ga naar margenootg Ende sy sullen tot u seggen, Siet hier, ofte siet daer is hy, en gaet niet henen, noch en volght niet.

24

Want gelijck de blicksem, die van het een [eynde] onder den hemel blicksemt, tot het ander onder den hemel schijnt, alsoo sal oock de Sone des menschen wesen Ga naar margenoot21 in sijnen dagh.

25

Ga naar margenooth Maer eerst moet hy veel lijden, ende Ga naar margenoot22 verworpen worden van Ga naar margenoot23 dit geslachte.

26

Ga naar margenooti Ende gelijck het geschiet is in de dagen van Noë, alsoo sal het oock zijn in de dagen des Soons des menschen.

27

Ga naar margenoot24 Sy aten, sy droncken, Ga naar margenoot25 sy namen ten houwelicke, Ga naar margenoot26 sy wierden ten houwelicke gegeven, tot den dagh op welcken Noë in de Arke gingh, ende de Suntvloet quam, ende verderfse alle.

28

Desgelijcks oock, gelijck ’t geschiedde in de dagen Lots, sy aten, sy droncken, sy kochten, sy verkochten, sy planteden, sy bouwden:

29

Ga naar margenootk Maer op welcken dagh Lot van Sodoma uytgingh, regende het vyer ende sulpher van den hemel, ende verderfse alle. [kolom]

30

Even alsoo sal het zijn Ga naar margenoot27 in den dagh, op welcken de Sone des menschen Ga naar margenoot28 geopenbaert sal worden.

31

In dien selven dagh, wie op het dack sal zijn, ende Ga naar margenoot29 sijnen huysraet in huys, die en kome niet af, om den selven wech te nemen: Ende wie op den acker zijn sal, die en keere desgelijcks niet na het gene dat achter is.

32

Ga naar margenootl Ga naar margenoot30 Gedenckt aen het wijf Lots.

33

Ga naar margenootm Soo wie sijn Ga naar margenoot31 leven sal soecken te behouden, die sal het verliesen, ende soo wie het selve sal verliesen, die sal het Ga naar margenoot32 in ’t leven behouden.

34

Ga naar margenootn Ick segge u, in dien Ga naar margenoot33 nacht sullen twee op een bedde zijn: de een sal Ga naar margenoot34 aengenomen, ende de ander sal Ga naar margenoot35 verlaten worden.

35

Twee [vrouwen] sullen t’samen Ga naar margenoot36 malen: de eene sal aengenomen, ende de andere sal verlaten worden.

36

Twee sullen op den acker zijn, de een sal aengenomen, ende de ander sal verlaten worden.

37

Ende sy antwoordden ende seyden tot hem, Waer Heere? Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenooto Ga naar margenoot37 Waer het lichaem is, aldaer sullen de arenden vergadert worden.

margenoota
Matth. 18.7. Marc. 9.42.
margenoot1
Gr. het is ongebeurlick, Dat is, het en kan niet gebeuren. Siet hier van Matth. 18.7.
margenoot2
Gr. het is hem nut, D. het ware minder quaet voor hem, dat hem die straffe aengedaen ware, eer hy ergernisse soude geven, dan dat hy na gegevene ergernisse met de eeuwige doot soude gestraft worden, gelijck Christus hier dreyght.
margenoot3
Dat is, oock de geringhste onder de geloovige. Siet Matth. 18.6.
margenootb
Levit. 19.17. Proverb. 17.10. Matth. 18.15. Iacob. 5.19.
margenoot4
Gr. indien hy hem bekeert, Dat is, sijn schult bekent ende vergevinge begeert. Waer mede nochtans Christus niet en wil seggen, dat men die niet en sal vergeven, die sulcks noch niet en doen. Want hy anders met sijn exempel geleert heeft, Luce 23.34. gelijck oock Stephanus gedaen heeft, Actor. 7. vers 60. ende Paulus, 1.Cor. 4.12.
margenootc
Matth. 18.21.
margenoot5
D. dickmael, gelijck Psalm 119.164. Proverb. 24. vers 16.
margenootd
Matth. 17.20. ende 21.21. Marc. 11.23.
margenoot6
D. al waer het oock seer kleyn, als het maer oprecht is. Siet Matth. 17.20.
margenoot7
Gr. Sycaminos, welcke een soorte is van een moerbesieboom, ofte als sommige meynen, van een vijgeboom.
margenoot8
D. met de wortel uytgetrocken, ofte uytgeroeyt.
margenoot9
D. een slave, ofte lijf-eygen, die sijnen heere alles schuldigh is, wat hy doen kan.
margenoot10
Namel. na de wijse van die landen, daer men lange kleederen droegh. Siet Luce 12.37.
margenoot11
Dat is, weet hy hem dat oock danck, als of hy daer door in hem gehouden ware?
margenoot12
Dat is, die onsen Heere geen nut, ofte profijt toe en brengen, Rom. 11. vers 35. Hoewel daer niemant en is die doet selfs het gene hy schuldigh is, 1.Reg. cap. 8. vers 46. Iob 9. vers 3. Matth. 6.12.
margenoot13
Dat is, van het lant, waer van de stadt Samarien de hooftstadt was. Want van Galileen na Ierusalem was de naeste wegh door het lant van Samarien.
margenoot14
Dat is, buyten het volck, volgens de wet Numer. 5. vers 2.
margenoot15
Gr. voorstander.
margenoot16
De oorsake hier van siet Matth. 8. vers 4.
margenoote
Levit. 13.2. ende 14.2. Matth. 8.4. Luce 5.14.
margenoot17
D. die van een ander, als van het Iodische geslachte is. Want de Samaritanen waren van de Heydenen gesproten, 2.Reg. 17.24.
margenoot18
Gr. met waerneminge, D. in sulcker voegen, dat het te voren kan gemerckt worden, gelijck het toegaet in de komste van wereltsche Princen, die om den grooten uyterlicken pracht te voren konnen waergenomen, ende verwacht worden.
margenootf
Matth. 24.23. Marc. 13.21. Luce 21.7, 8.
margenoot19
Of, in het midden van u. Het welck verstaen kan worden, ofte van de Ioden in het gemeyn, overmits de Messias nu midden onder haer was, Ioan. 1. vers 26. ofte oock van de geloovige onder deselve, in welcker herten hy door sijn woort ende Geest sijn Rijck oprechtede.
margenoot20
Namel. om sijne lichamelicke tegenwoordigheyt te genieten, ende uyt sijnen mont selve het woort te hooren.
margenootg
Matth. 24.23. Marc. 13.21.
margenoot21
Namel. soo in de snelle verbreydinge des Euangeliums door de geheele werelt, Rom. 10.18. als in sijne laetste toekomste ten oordeele, 1.Cor. 15.52. 2.Petr. 3.10.
margenooth
Matth. 16.21. ende 17.22. ende 20.18. Marc. 8.31. ende 9.31. ende 10.33. Luce 9.22. ende 18.31. ende 24.6, 7.
margenoot22
Gr. afgekeurt.
margenoot23
Namelick, der Ioden.
margenooti
Genes. 6.2. ende 7.7. Matth. 24.37, 38. 1.Petr. 3.20.
margenoot24
D. sy en sorghden nergens anders voor, als voor dese ende dergelijcke wereltsche ofte lichamelicke dingen, sonder te letten op ’t gene voorseght was.
margenoot25
Namelick, de mannen.
margenoot26
Namelick, de vrouwen, ofte dochters.
margenootk
Genes. 19.24. Deuter. 29.23. Iesa. 13.19. Ierem. 50.40. Hose. 11.8. Amos 4.11. Iude vers 7.
margenoot27
Namelick, der wrake ende des oordeels, het welck hy sal uytvoeren, soo in het bysonder tegen de Ioden ende de stadt van Ierusalem, als in ’t gemeen over de geheele werelt. Siet Matth. 24.3.
margenoot28
Gr. geopenbaert wort.
margenoot29
Gr. sijne vaten.
margenootl
Genes. 19.26.
margenoot30
Namel. op dat ghy met uwe herten niet te seer en hanght aen de aerdtsche dingen, ende na deselve ommesiende, gelijck sy dede, ghy met haer niet gestraft en wort.
margenootm
Matth. 10.39. ende 16.25. Marc. 8.35. Luce 9.24. Ioan. 12.25.
margenoot31
Gr. ziele. siet Matth. 10.39.
margenoot32
Gr. levendigh teelen, D. in ’t eeuwige leven behouden.
margenootn
Matth. 24.40, 41. 1.Thessal. 4.17.
margenoot33
Namelick, als Christus ten oordeel sal komen.
margenoot34
Namelick, van Godt in genade.
margenoot35
Namelick, om rechtveerdelick veroordeelt te worden.
margenoot36
Siet hier van d’aenteeckeninge op Matth. cap. 24. vers 41.
margenooto
Iob 39.33. Matth. 24.28.
margenoot37
Siet hier van de verklaringe, Matth. 24.28.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken