Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

1 Door de gelijckenisse van een weduwe ende een onrechtveerdigh rechter, leert Christus dat men in het gebedt moet aenhouden. 9 Ende door een ander gelijckenisse van een Pharizeus ende een Tollenaer, leert hy dat Godt den boetveerdigen sondaer verhoort ende rechtveerdight, ende niet die op hare eygene gerechtigheyt steunen. 15 Beveelt dat men de kinderkens tot hem sal laten komen. 18 Beantwoort de vrage eens Oversten, wat doende hy het eeuwige leven soude verkrijgen, ende wijst hem op de onderhoudinge der geboden. 24 Leert hoe swaerlick de rijcke saligh worden. 28 Belooft, hier ende hier namaels te vergelden, den genen die alles om sijnent wille verlaten. 31 Voorseght sijn lijden, sterven, ende opstandinge. 35 Maeckt by Iericho eenen blinden siende.

1

ENde hy seyde oock een gelijckenisse tot haer, daer toe [streckende] Ga naar margenoota dat men Ga naar margenoot1 altijt bidden moet, ende niet vertragen.

2

Seggende, Daer was een seker rechter in een stadt, die Godt niet en vreesde, ende geen mensche en ontsagh:

3

Ende daer was een sekere weduwe in deselve stadt, ende sy quam tot hem, seggende, Ga naar margenoot2 Doet my recht tegen mijne wederpartije.

4

Ende hy en wilde voor eenen [langen] tijt niet: maer daer na seyde hy by hemselven, Hoewel ick Godt niet en vreese, ende geen mensche en ontsie,

5

Nochtans om dat dese weduwe my moeijelick valt, soo sal ick haer recht doen, op dat sy niet Ga naar margenoot3 eyndelick en kome, ende my Ga naar margenoot4 het hooft breke.

6

Ende de Heere seyde, Hoort wat de onrechtveerdige rechter seght.

7

Ga naar margenootb En sal Godt dan geen recht doen sijnen uytverkorenen, die dagh ende nacht tot hem roepen, hoewel hy Ga naar margenoot5 lanckmoedigh is over haer?

8

Ick segge u, dat hy haer Ga naar margenoot6 haestelick recht doen sal: Doch de Sone des menschen, als hy Ga naar margenoot7 komt, Ga naar margenoot8 sal hy oock geloove vinden op der aerden?

9

Ende hy seyde oock tot sommige, die Ga naar margenoot9 by haer selven vertrouwden, dat sy rechtveerdigh waren, ende de andere niets en achteden, dese gelijckenisse:

10

Twee menschen gingen Ga naar margenoot10 op in den tempel om te bidden, de een was een Pharizeus, ende de ander een Tollenaer.

11

De Pharizeus staende badt dit Ga naar margenoot11 by hemselven, Ga naar margenootc O Godt, ick dancke u, dat ick niet en ben gelijck de andere menschen, roo-

[Folio 37v]
[fol. 37v]

vers, onrechtveerdige, overspeelders: ofte oock gelijck dese tollenaer.

12

Ick vaste twee mael Ga naar margenoot12 ter weke, ick Ga naar margenoot13 geve tienden van alles wat ick besitte.

13

Ende de tollenaer Ga naar margenoot14 van verre staende en wilde oock selfs de oogen niet opheffen na den hemel, maer Ga naar margenoot15 sloegh op sijne borst, seggende, O Godt, zijt my sondaer genadigh.

14

Ick segge u-lieden, dese gingh Ga naar margenoot16 af Ga naar margenoot17 gerechtveerdight in sijn huys [meer] dan Ga naar margenoot18 die. Ga naar margenootd Want een yeder die hemselven verhooght, sal vernedert worden, ende die hemselven vernedert, sal verhooght worden.

15

Ga naar margenoote Ende sy brachten oock de kinderkens tot hem, op dat hy die soude Ga naar margenoot19 aenraken: ende de discipelen [dat] siende bestraften Ga naar margenoot20 deselve.

16

Maer Iesus riep deselve [kinderkens] tot hem, ende seyde, Laet de kinderkens tot my komen, ende en Ga naar margenoot21 verhindert haer niet: Ga naar margenootf want Ga naar margenoot22 der sulcker is het Koninckrijcke Godts.

17

Voorwaer segge ick u, soo wie het Koninckrijcke Godts niet en sal ontfangen Ga naar margenoot23 als een kindeken, die en sal geensins in het selve komen.

18

Ga naar margenootg Ende een seker Ga naar margenoot24 Overste vraeghde hem, seggende, Goede meester, wat doende sal ick het eeuwige leven be-erven?

19

Ende Iesus seyde tot hem, Wat noemt ghy my goet? Niemant en is goet dan een, [namelick] Godt.

20

Ghy weet de geboden, Ga naar margenooth Ghy en sult geen overspel doen, Ghy en sult niet dooden, Ghy en sult niet stelen, Ghy en sult geen valsche getuygenisse geven: Ga naar margenooti Eert uwen vader, ende uwe moeder.

21

Ende hy seyde, Alle dese dingen hebbe ick onderhouden van mijner jonckheyt aen.

22

Doch Iesus dit hoorende seyde tot hem, Noch Ga naar margenoot25 een dingh ontbreeckt u: Ga naar margenootk verkoopt alles wat ghy hebt, ende deelt het onder den armen, ende ghy sult eenen schat hebben in den hemel: ende komt herwaerts: volght my.

23

Maer als hy dit hoorde wiert hy geheel droevigh: want hy was seer rijck.

24

Iesus nu siende dat hy geheel droevigh geworden was, seyde, Ga naar margenootl Hoe swaerlick sullen de gene Ga naar margenoot26 die goet hebben in het Koninckrijcke Godts ingaen.

25

Want het is lichter dat Ga naar margenoot27 een kemel ga door d’ooge van een naelde, dan dat een rijcke in ’t Koninckrijcke Godts inga.

26

Ende die [dit] hoorden seyden, Wie kan dan saligh worden?

27

Ende hy seyde, Ga naar margenootm De dingen die onmogelick zijn by de menschen, zijn Ga naar margenoot28 mogelick by Godt.

28

Ga naar margenootn Ende Petrus seyde, Siet, wy hebben alles verlaten, ende zijn u gevolght.

29

Ende hy seyde tot haer, Voorwaer ick segge u-lieden, Ga naar margenooto datter niemant en is, die verlaten heeft huys, of ouders, of broeders, of wijf, of kinderen, om het Koninckrijcke Godts,

30

Ga naar margenootp Die niet en sal Ga naar margenoot29 veelvoudigh weder ontfangen in desen tijt, ende in de komende eeuwe het eeuwige leven.

31

Ga naar margenootq Ende hy nam de twaelve by hem, ende seyde tot haer, Siet wy gaen op na Ierusalem, ende het sal alles volbracht worden Ga naar margenoot30 aen den Sone des menschen, Ga naar margenootr dat geschreven is door de Propheten.

32

Ga naar margenoots Want hy sal den Heydenen overge-[kolom]levert worden, ende hy sal bespot worden, ende smadelick gehandelt worden, ende bespogen worden.

33

Ende [hem] gegeesselt hebbende sullen sy hem dooden: ende ten derden dage sal hy weder opstaen.

34

Ende sy en Ga naar margenoot31 verstonden geen van dese dingen: ende dit woort was voor haer verborgen, ende sy en verstonden niet het gene geseght wiert.

35

Ga naar margenoott Ende het geschiedde als hy na by Iericho quam, dat Ga naar margenoot32 een seker blinde aen den wegh sat, bedelende.

36

Ende dese hoorende de schare voorby gaen, vraeghde wat dat ware.

37

Ende sy boodtschapten hem, dat Iesus de Nazarener voorby gingh.

38

Ende hy riep, seggende, Iesu ghy Sone Davids ontfermt u mijner.

39

Ende die voorby gingen bestraften hem, op dat hy swijgen soude: maer hy riep soo veel te meer, Sone Davids ontfermt u mijner.

40

Ende Iesus [stil] staende beval dat men den selven tot hem brengen soude: ende als hy na by [hem] gekomen was vraeghde hy hem,

41

Seggende, Wat wilt ghy dat ick u doen sal? Ende hy seyde, Heere Ga naar margenoot33 dat ick siende mach worden.

42

Ende Iesus seyde tot hem, Wort siende: uw’ geloove heeft u behouden.

43

Ende terstont wiert hy siende, ende volghde hem, Godt verheerlickende: ende alle het volck [dat] siende, gaven Gode lof.

margenoota
Rom. 12.12. Ephes. 6.18. Coloss. 4.2. 1.Thessal. 5.17.
margenoot1
D. by alle gelegentheden aenhouden met bidden, tot dat men verkrijght, ende niet nalatigh worden, ofte den moedt verloren geven, al is ’t dat men niet terstont verhoort en wort.
margenoot2
Of, wreeckt my, gelijck oock vers 7.
margenoot3
Gr. tot den eynde, of, geduerighlick, D. met geduerigh aenloopen.
margenoot4
Of, versuft make. ’t Griecks woort beteeckent eygentlick, onder ’t gesicht slaen, ofte als met kinnebackslagen yemant het hooft versuft ende bedwelmt maken.
margenootb
Apoc. 6.10.
margenoot5
D. lancksamelick schijnt daer toe te komen, om door het straffen der godtloosen sijne uytverkorene te verlossen.
margenoot6
Gr. in der haeste, D. onverwacht.
margenoot7
Namel. ten oordeel.
margenoot8
D. het getal der geloovige sal als dan kleyn wesen. Doch daer sullender oock als dan eenige zijn, 1.Thess. 4.15, 17.
margenoot9
Ofte, op haer selven.
margenoot10
Want de tempel was gebouwt op den bergh Moria op het hooghste van de stadt, 2.Paral. 3.1.
margenoot11
Ofte, staende by hemselven.
margenootc
Iesa. 1.15. ende 58.2. Apocal. 3.17, 18.
margenoot12
Gr. op den Sabbath, D. ter weke. siet Marc. 16.9.
margenoot13
Ofte, vertiene alles.
margenoot14
Namel. verre van den altaer, ende van ’t heylige, in het eerste inkomen van den voor-hof des tempels, tot een teecken van schaemte over sijne sonden.
margenoot15
Tot een teecken van hertelick leetwesen over deselve sonden.
margenoot16
Namel. van den tempel. siet vers 10.
margenoot17
D. van Godt voor rechtveerdigh gehouden, daer van Rom. 3.20, etc. breeder gehandelt wort.
margenoot18
Namel. de Pharizeus, dewijle de tollenaer voor Godt gerechtveerdight is geweest, ende niet de Pharizeus, hoewel hy hemselven voor gerechtveerdight hielt, ende oock van de menschen daer voor gehouden wiert.
margenootd
Iob 22.29. Proverb. 29.23. Matth. 23.12. Luce 14.11. Iacob. 4.6, 10. 1.Petr. 5.5.
margenoote
Matth. 19.13. Marc. 10.13.
margenoot19
Dat is, de handen haer opleggen om te zegenen. Siet Matth. 19. vers 13. Marc. 10.16.
margenoot20
Namel. de gene die de kinderkens brochten.
margenoot21
Ofte, verbiedt haer niet.
margenootf
Matth. 18.3. ende 19.14. 1.Corinth. 14.20. 1.Petr. 2.2.
margenoot22
Siet hier van Matth. 19.14.
margenoot23
D. in nederigheyt, eenvoudigheyt, ende oprechtigheyt, Psalm 131.1, 2.
margenootg
Matth. 19.16. Marc. 10.17.
margenoot24
Siet van dese historie Matth. 19. vers 16.
margenooth
Exod. 20.13. Deuter. 5.17. Rom. 13.9.
margenooti
Ephes. 6.2. Coloss. 3.20.
margenoot25
Namelick, waer uyt ghy sult konnen verstaen hoe verre ghy noch van de volmaecktheyt zijt, die ghy u laet voorstaen. Siet hier van verder Matth. 19.21.
margenootk
Matth. 6.19. ende 19.21. 1.Timoth. 6.19.
margenootl
Proverb. 11.28. Matth. 19.23. Marc. 10.23.
margenoot26
Dat is, die rijck zijn, ende haer vertrouwen stellen op den rijckdom, gelijck Marc. 10.24. verklaert wort.
margenoot27
Of, kabel. Van dit spreeckwoort siet Matth. 19.24.
margenootm
Iob 42.2. Ierem. 32.17. Zach. 8.6. Luce 1.37.
margenoot28
Siet Matth. 19. vers 26.
margenootn
Matth. 4.20. ende 19.27. Marc. 10.28. Luce 5.11.
margenooto
Deuter. 33.9.
margenootp
Iob 42.12.
margenoot29
Dese belofte wort altijt vervult door geestelicke gaven, ende dickmael oock door tijtlicke.
margenootq
Matth. 16.21. ende 20.17. ende 17.22. Marc. cap. 8. vers 31. ende 10.32. ende 9.31. Luce 9.22. ende 24.7.
margenoot30
Anders, dat geschreven is door de Propheten van den Sone des menschen.
margenootr
Psalm 22.7. Iesa. 53.7.
margenoots
Matth. 27.2. Luce 23.1. Ioan. 18.28. Actor. cap. 3. vers 13.
margenoot31
Overmits sy noch ingenomen waren met de gemeyne dwalinge van het wereltsche Koninckrijck Christi.
margenoott
Matth. 20.29. Marc. 10.46.
margenoot32
Mattheus seght Cap. 20. vers 30. van twee blinde: waer van siet de vergelijckinge Marc. 10.46. Hoewel sommige om de verscheydenheyt van de plaetsen daer dit geschiet is, meynen dat het een andere historie soude zijn: Doch wort dese verscheydenheyt van andere alsoo vergeleken, dat de blinde wel in het ingaen van Iericho hebben beginnen te roepen, doch dat Christus haer eerst heeft siende gemaeckt, als hy door Iericho gegaen was.
margenoot33
Dat is, dat mijne oogen mogen geopent worden, gelijck staet Matt. 20. vers 33.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken