Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

1 Van hier voort leert den Apostel, dat de gene die door het geloove in Christum zijn gerechtveerdight, oock door de kracht van Christi doot ende opstandinge worden vernieuwt ende geheylight, ende bewijst het selve door de beteeckenisse van onsen doop. 5 als oock uyt onse vereeninge met Christo, waer door wy met hem der sonde gestorven, ende tot een nieuw leven opgeweckt zijn. 9 Betuyght voorder, dat gelijck Christus maer eens is gestorven, ende voortaen altijt leeft in heerlickheyt, wy oock alsoo, als wy gelooven, der sonde sterven, om voortaen heylighlick te mogen leven. 12 Treckt hier uyt eene gemeyne vermaninge, dat de sonde dan over ons niet en moet heerschen, maer wy over de sonde. 15 ende verklaert dat de genade Godts, ende de vryheyt daer in wy staen, ons oock daer toe moet bewegen. 21 Eyndelijck versterckt hy dese sijne vermaninge door de bedenckinge van de vrucht der sonde, welcke is de doot: ende van het eynde der heylighmakinge, ’t welck is het eeuwige leven, ons uyt genade door Christum gegeven.

1

Ga naar margenoot1 WAt sullen wy dan seggen? sullen wy Ga naar margenoot2 in de sonde blijven, op dat de genade Ga naar margenoot3 te meerder worde?

2

Ga naar margenoot4 Dat sy verre. Wy Ga naar margenoot5 die de sonde gestorven zijn, hoe sullen wy noch Ga naar margenoot6 in deselve leven?

3

Ofte en wetet ghy niet Ga naar margenoota dat soo vele als wy Ga naar margenoot7 in Christum Iesum gedoopt zijn, wy Ga naar margenoot8 in sijnen doot gedoopt zijn?

4

Ga naar margenootb Wy zijn dan Ga naar margenoot9 met hem begraven door den doop in den doot, op dat gelijckerwijs Christus uyt de dooden Ga naar margenootc opgeweckt is Ga naar margenoot10 tot de heerlickheyt des Vaders, Ga naar margenoot11 alsoo oock wy Ga naar margenootd in nieuwigheyt des levens wandelen souden.

[Folio 77v]
[fol. 77v]

5

Ga naar margenoote Want indien wy met hem Ga naar margenoot12 eene plante geworden zijn in de gelijckmakinge sijns doots, soo sullen wy het oock zijn [in de gelijckmakinge sijner] opstandinge.

6

Dit wetende dat Ga naar margenoot13 onsen ouden mensche Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 met [hem] gekruycight is, op dat Ga naar margenoot15 het lichaem der sonde Ga naar margenoot16 te niete gedaen worde, op dat wy Ga naar margenoot17 niet meer de sonde en dienen.

7

Ga naar margenootg Want Ga naar margenoot18 die gestorven is, die is Ga naar margenoot19 gerechtveerdight van de sonde:

8

Ga naar margenooth Indien wy nu Ga naar margenoot20 met Christo gestorven zijn, soo gelooven wy dat wy oock Ga naar margenoot21 met hem sullen leven.

9

Ga naar margenooti Wetende dat Christus opgeweckt zijnde uyt de dooden, niet meer en sterft: de doot Ga naar margenoot22 en heerscht niet meer over hem.

10

Ga naar margenootk Want dat hy gestorven is, dat is hy Ga naar margenoot23 der sonde Ga naar margenoot24 eenmael gestorven: ende dat hy leeft, dat leeft hy Ga naar margenoot25 Gode.

11

Alsoo oock ghylieden houdt het daer voor dat ghy wel Ga naar margenoot26 der sonde doot zijt, maer Ga naar margenoot27 Gode levende zijt in Christo Iesu onsen Heere.

12

Dat Ga naar margenoot28 dan de Ga naar margenoot29 sonde niet en Ga naar margenoot30 heersche in uw’ Ga naar margenoot31 sterflick lichaem, om haer Ga naar margenoot32 te gehoorsamen in de begeerlickheden des selven [lichaems.]

13

Noch en stelt uwe leden niet Ga naar margenoot33 der sonde tot Ga naar margenoot34 wapenen der ongerechtigheyt: Ga naar margenootl maer stelt u selven Ga naar margenoot35 Gode, als Ga naar margenoot36 uyt de dooden levendigh [geworden] zijnde, ende [stelt] Ga naar margenoot37 uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheyt.

14

Want Ga naar margenoot38 de sonde en sal over u niet heerschen: want ghy en zijt niet Ga naar margenoot39 onder de wet, Ga naar margenoot40 maer onder de genade.

15

Ga naar margenoot41 Wat dan? Sullen wy sondigen, om dat wy niet en zijn onder de wet, maer onder de genade? Dat zy verre. [kolom]

16

Weet ghy niet Ga naar margenootm dat wien ghy u selven stelt tot dienstknechten Ga naar margenoot42 ter gehoorsaemheyt, ghy dienstknechten zijt des genen dien ghy gehoorsaemt, ofte Ga naar margenoot43 der sonde tot de doot, ofte Ga naar margenoot44 der gehoorsaemheyt Ga naar margenoot45 tot gerechtigheyt?

17

Maer Gode zy danck, dat ghy [wel] dienstknechten der sonde Ga naar margenoot46 waert, maer [dat] ghy [nu] van herten gehoorsaem geworden zijt Ga naar margenoot47 den voorbeelde der leere, tot het welck ghy over gegeven zijt:

18

Ga naar margenootn Ende vry gemaeckt zijnde Ga naar margenoot48 van de sonde, zijt gemaeckt dienstknechten der gerechtigheyt.

19

Ick spreke Ga naar margenoot49 op menschelicker wijse, Ga naar margenoot50 om der swackheyt uwes vleeschs wille. Want gelijck ghy uwe leden gestelt hebt [om] dienstbaer [te zijn] Ga naar margenoot51 der onreynigheyt, ende Ga naar margenoot52 der ongerechtigheyt Ga naar margenoot53 tot ongerechtigheyt, alsoo stelt nu uwe leden [om] dienstbaer [te zijn] der gerechtigheyt Ga naar margenoot54 tot heylighmakinge.

20

Ga naar margenooto Want doe ghy dienstknechten waert der sonde, soo waert ghy Ga naar margenoot55 vry van de gerechtigheyt.

21

Wat vrucht dan hadt ghy doe van die dingen daer over ghy u Ga naar margenoot56 nu Ga naar margenoot57 schaemt? Want het eynde der selve Ga naar margenoot58 is de doot.

22

Maer nu Ga naar margenoot59 van de sonde vry gemaeckt zijnde, ende Ga naar margenoot60 Gode dienstbaer gemaeckt zijnde, hebt ghy uwe vrucht Ga naar margenoot61 tot heylighmakinge, ende het eynde het eeuwige leven.

23

Ga naar margenootp Want Ga naar margenoot62 de besoldinge der sonde is Ga naar margenoot63 de doot, Ga naar margenootq maer Ga naar margenoot64 de genadengifte Godts Ga naar margenoot65 is het eeuwige leven, door Iesum Christum onsen Heere.

margenoot1
Dese tegenwerpinge rijst uyt het gene Paulus in de twee laetste verssen van het voorgaende Capittel hadde geseght.
margenoot2
Dat is, onder de heerschappije der verdorventheyt, die in ons noch overigh is, cap. 7. vers 14. Of, in allerley sonde die in de werelt de overhant heeft.
margenoot3
Namel. gelijck in de twee voorgaende verssen schijnt betuyght te zijn: het welck aldaer verklaert is.
margenoot4
De Apostel verwerpt met dese woorden sulck gevolgh, als der antwoorde onweerdigh, ende bewijst het tegendeel, dat wy in de sonde niet en moeten blijven.
margenoot5
Dat is, wy die van de heerschende macht der inwoonende sonde door Christi Geest verlost zijn, versen 6, 7. want de sonde sterven, beteeckent in de Schrifture des Nieuwen Testaments de sonde in ons geen leven laten hebben, Dat is, niet leven onder de macht ende heerschappije der sonde.
margenoot6
Dat is, de sonde haer leven ende kracht laten, ende in ons de overhant laten hebben.
margenoota
Galat. 3.27.
margenoot7
Namelick, om te betuygen onse gemeynschap die wy met Christo hebben door het geloove.
margenoot8
Dat is, door den doop versekert worden, dat wy gemeynschap hebben aen sijne doot, waer door niet alleen onse sonden voor Godt versoent zijn, maer oock de Heylige Geest is verworven, door wiens werckinge de verdorventheyt die in ons is haer leven ofte heerschende kracht is benomen, het welck is den eersten trap onser wedergeboorte, Tit. cap. 3. versen 5, 6. De Apostel schijnt hier te sien op de wijse van doopen in die warme Oostersche landen veel gebruyckelick, daer de menschen geheel in het water ingedoopt wierden, ende een weynigh tijts onder het water bleven, ende daer na uyt het water opresen: ende aen te wijsen dat dese indoopinge ende blijven in het water een afbeeldinge is van Christi doot ende begraeffenisse, ende het oprijsen uyt het water, van sijne verrijsenisse. Het welck oock op onse wijse van doopen door besprenginge wel kan gepast worden.
margenootb
Coloss. 2.12.
margenoot9
Dit is de tweede trap onser wedergeboorte, die ons door den doop wort verzegelt, namelick de toeneminge ende volherdinge in de doodinge der sonde in ons, gelijck de begraeffenisse een volherdinge was van den doot Christi, vers 6.
margenootc
Rom. 8 11. Philip. 3.10, 11.
margenoot10
Gr. dia, welck woort meest beteeckent door, D. door de heerlickheyt des Vaders, doch wort oock somwijlen voor tot genomen, het welck hier best past. Siet. 2.Petr. cap. 1. vers 3.
margenoot11
Dit is de derde trap onser wedergeboorte, die wy door de kracht der opstandinge Christi ontfangen, ende ons door den doop wort beteeckent ende verzegelt: namelick dat wy kracht ontfangen hebben om voortaen in nieuwigheyt des levens, Dat is, in heyligheyt ende reynigheyt te wandelen, Ephes. cap. 5. versen 26, 27.
margenootd
Ephes. 4.23. Coloss. 3.10. Hebr. 12.1. 1.Petr. 2.2.
margenoote
Rom. 8.11. Coloss. 3.1.
margenoot12
Ofte, t’samen geplant zijn: een gelijckenisse genomen van een ente die in eenen jeughdigen boom ingegriffijt wort, welcke tot een plante wort met den boom, ende het sap des levens ende der vruchtbaerheyt uyt hem treckt. Alsoo, wil hy seggen, die met Christo, als de stamme, door het geloove zijn vereenight (waer van de Doop oock een teecken is, Galat. c. 3. vers 27.) die verkrijgen door den Geest Christi de kracht niet alleen om de sonden te dooden ende allenghskens te begraven, maer oock om in nieuwigheyt des levens meer ende meer op te staen, ende ter eeren Godts heylighlick te leven, Ioan. 15.1.
margenoot13
Alsoo noemt hy de aengeborene blintheyt ende verdorventheyt des menschen, die wy van den eersten mensche erven, die hy elders oock vleesch noemt, gestelt tegen den nieuwen mensche, die bestaet in kennisse, heyligheyt, ende rechtveerdigheyt, Ephes. cap. 4. vers 22. Coloss. 3.9.
margenootf
Galat. 2.20. ende 5.24. Philip. 3.10. 1.Petr. 4.1, 2.
margenoot14
Dewijle Christus onse sonden aen het kruyce op hem geladen heeft, niet alleen om die te versoenen, maer oock om deselve te niete te doen, gelijck volght. Siet oock Hebr. 9. versen 14, 26, 28.
margenoot15
D. de geheele masse ofte t’samenvoeginge van dese verdorventheyt, dewelcke is als een onsuyver lichaem, dat vele onsuyvere leden heeft, Col. 2. vers 11. ende 3.5.
margenoot16
Dit lichaem der sonde is wel van Christo geheel te niete gedaen, soo veel sijne verdiensten aengaet, ende is oock door sijnen Geest in de wedergeborene de kracht van heerschen benomen, versen 12, 14. maer moet allenghskens meer ende meer in ons vernietight worden door den selven Geest met naerder toe-eygeninge des doots Christi, gelijck Paulus daer toe de wedergeborene vermaent, Rom. 8. vers 13. ende 12.2. Ephes. 4.22. Coloss. 3.9. tot dat deselve in ons namaels geheel sal vernietight worden, Hebr. 4.10.
margenoot17
Namel. gelijck wy deden voor onse wedergeboorte. Siet van desen dienst der sonde naerder verklaringe versen 16, 17, 18, 19.
margenootg
1.Petr. 4.1.
margenoot18
Dit is een reden genomen van de gelijckenisse van een doot mensche, die de wercken van levendige niet meer en doet, noch aen geene diensten meer en is verbonden, daer aen hy in sijn leven verbonden was.
margenoot19
D. van hare macht vry gemaeckt ofte verlost. Want hier en wort eygentlick niet gesproken van de vergevinge der sonden, gelijck in de vijf voorgaende Capittelen; maer van de vernietinge van de macht der sonde. Een gelijckenisse genomen van een mensche die van den Rechter gerechtveerdight ofte vry gesproken zijnde, oock met eenen van de banden verlost ende vry gelaten wort.
margenooth
2.Timot. 2.11.
margenoot20
Siet de aenteeck. op versen 3, 4.
margenoot21
Namel. in dit leven een geestelick leven, ende hier namaels het eeuwige leven. Siet Rom. 8.10, 11. Ephes. 2.5. Coloss. 2.13. ende 3.1, 2, 3, 4.
margenooti
Apoc. 1.18.
margenoot22
Dat is, en heeft geen macht meer over hem.
margenootk
1.Petr. cap. 2. vers 24.
margenoot23
Namelick, tot versoeninge ende vernietinge der selve.
margenoot24
Want door eene offerande heeft hy in der eeuwigheyt volmaeckt die geheylight worden, Hebr. 10.14.
margenoot25
D. by Godt, ende ter heerlickheyt Godts, tot sijner rechter hant geset zijnde.
margenoot26
D. der sonde gestorven zijt. Siet de aenteeck. vers 2.
margenoot27
D. de kracht hebt ontfangen door den Geest Christi om voor Godt ende ter eeren Godts te leven, ende de sonde meer ende meer te dooden. Daer uyt vloeyt dan de vermaninge in de volgende verssen. Siet oock Rom. 8.1, etc.
margenoot28
D. dewijle ghy wedergeboren zijt ende verlost van de macht der sonde.
margenoot29
D. de overblijfselen der verdorventheyt, die in ons tot onser oeffeninge ende vernederinge overigh zijn.
margenoot30
D. de overhant hebbe, Namelick, over de kracht ende bewegingen des Geests in u. Siet Rom. cap. 8. versen 13, 14. Galat. 5.16, 17, 18.
margenoot31
Dit wort geseght niet om dat de quade begeerlickheden alleen in het lichaem zijn, ofte haren oorspronck alleen uyt het lichaem ende niet uyt de ziele hebben: want dat strijt tegen het gene Christus seght Matth. 15. versen 18, 19. ende Paulus, Galat. cap. 5. versen 19, 20. maer om dat dese quade begeerlickheden haer in het lichaem meest openbaren, ende door het lichaem uytgevoert worden.
margenoot32
Dat is, te volgen, ofte te doen, daer de sonde ons door verscheydene begeerlickheden toe verlockt, Iacob. cap. 1. vers 14.
margenoot33
Dat is, tot dienst van de sonde die in u noch is.
margenoot34
D. instrumenten, uytvoerders der ongerechtigheyt, gelijck een soldaet met sijne wapenen uytvoert het gene hem sijn Overste gebiedt.
margenootl
Luce. 1.74. Rom. 12.1. Galat. 2.20. Hebr. 9.14. 1.Petr. 4.2.
margenoot35
Dat is, ten dienste Godts.
margenoot36
Dat is, als uyt den doot ende macht der sonde verlost, ende met het leven der gerechtigheyt door Christum begaeft.
margenoot37
Namelick, als die instrumenten zijn der ziele om uyt te voeren het gene sy wilt ofte begeert.
margenoot38
In het 12 vers was dit een vermaninge, doch hier is ’t een belofte, dat de sonde in ons niet en sal heerschen, soo wy maer daer tegen behoorlick strijden: waer van de reden in de navolgende woorden wort gegeven.
margenoot39
Nam. die wel beveelt wat wy doen moeten, maer en geeft de macht niet om te doen dat sy beveelt: verschrickt ons wel door hare dreygementen, maer en verquickt noch en verwackert ons niet om de sonde te overwinnen, door dien wy daer door meer ende meer van de sonde worden overtuyght, Rom. cap. 7. ende 2.Corinth. cap. 3.
margenoot40
Namel. Iesu Christi, die ons niet alleen van de schult, maer oock van de macht der sonde heeft verlost, ende ons door sijnen Geest de kracht geeft om de sonde met hare begeerten tegen te staen, ende te overwinnen. Siet Rom. cap. 8. versen 1, 2, 3, 13. 2.Timoth. cap. 1. vers 7. 1.Ioan. cap. 5. vers 4.
margenoot41
Dese tegenwerpinge rijst daer uyt, dat yemant dese woorden, niet zijn onder de wet, qualick hadden konnen duyden: namelick als of hy dat verstaen hadde van de gehoorsaemheyt der wet, ofte van den regel der gerechtigheyt die in de wet begrepen is, ende het woort genade, van eene toelatinge ofte vryheyt van leven, soo het elck belieft: het welck d’Apostel in ’t eynde van dit vers verwerpt ende in de navolgende verssen krachtelick wederleght.
margenootm
Ioan. 8.34. 2.Petr. 2.19.
margenoot42
D. om dien te gehoorsamen ende u selven te onderwerpen.
margenoot43
D. der heerschende sonde, als voren.
margenoot44
Namel. die ghy Godt voor uwe verlossinge schuldigh zijt.
margenoot45
Namel. om gerechtigheyt te oeffenen.
margenoot46
Namel. eer ghy in Christum hebt gelooft.
margenoot47
Namelick, des Euangeliums, die een leere is der Godtsaligheyt, ende gerechtigheyt, ende gelijck een voorbeelt dat soodanigen nadruck oock laet in de gene diese aennemen, alsoo dat sy door de kracht van Godts Geest haer selven tot navolginge der selver leere oock over geven.
margenootn
Ioan. 8.32. Galat. 5.1. 1.Petr. 2.16.
margenoot48
D. van de slavernije der sonde.
margenoot49
D. by gelijckenisse van saken die onder de menschen bekent zijn.
margenoot50
D. op dat ghy van wegen de swackheyt uwes verstants in geestelicke saken het selve te beter meught begrijpen, Ioan. 3.12.
margenoot51
D. der vleeschelicke lusten.
margenoot52
D. der begeerlickheden die strecken tot onderdruckinge uwes naesten.
margenoot53
Dat is, tot volvoeringe van sulcke quade lusten ende begeerlickheden.
margenoot54
Namelick, van uwen handel ende wandel voor Godt ende de menschen, gelijck vers 22.
margenooto
Ioan. 8.34.
margenoot55
Gr. vry der gerechtigheyt, D. ontbloot van alle ware gerechtigheyt: ofte der gerechtigheyt niet onderworpen, gelijck een vry mensche die onder niemant en staet.
margenoot56
Namel. na dat ghy tot kennisse zijt gekomen.
margenoot57
D. leetwesen hebt ende schaemte, over de schandelickheden daer ghy te voren behagen in haddet.
margenoot58
Namel. ’t en zy wy daer van gerechtveerdight ende geheylight geweest waren door het bloet ende den Geest Christi, 1.Cor. 6.11.
margenoot59
D. van de slavernije der sonde, als voren.
margenoot60
D. bequaem ende gewilligh om Godt te dienen.
margenoot61
Namel. in dit leven, gelijck vers 19. Siet 1.Thess. 4.3.
margenootp
Genes. 2.17. Rom. 5.12. 1.Cor. 15.21. Iacob. 1.15.
margenoot62
Gr. besoldingen. Een gelijckenisse genomen van de krijghslieden die ten eynde van haren dienst hare betalinge ofte soldije krijgen.
margenoot63
Namelick, niet alleen de tijtlicke, maer oock de eeuwige, gelijck uyt het navolgende lidt blijckt.
margenootq
1.Petr. 1.3.
margenoot64
Namelick, die wy door Christum verkrijgen oock in onse heylighmakinge, waer van hy hier spreeckt.
margenoot65
Dat is, heeft tot een eynde het eeuwige leven, gelijck gesproken wort vers 22. niet dat deselve sulcks verdient (want dan en soude het niet zijn een genadengifte) maer om dat Christus ons sulcks verdient heeft, ende uyt genade sal schenken, gelijck de volgende woorden, door Iesum Christum onsen Heere, bewijsen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken