Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

1 Het gene d’Apostel in ’t laetste van ’t voorgaende Capittel belooft hadde, dat hy den Corintheren eenen uytnemenderen wegh soude wijsen, dat doet hy in dit Capittel leerende dat de liefde de voornaemste gave is daer de Christenen moeten na staen, het welck hy bewijst door vergelijckinge van andere groote gaven, als daer zijn verscheydene talen, prophetie, wetenschap, mirakelen te doen, den armen mildelick by te staen, ende kloeckmoedelick om Christi name oock den doot te lijden: ende toont dat alle sulc-[kolom]ke gaven sonder de liefde niet en zijn. 4 ende prijst de liefde van wegen hare treffelicke eygenschappen ende werckingen. 8 als oock om datse altijt sal dueren ende blijven, daer d’andere gaven sullen ophouden. 9 dewijle sy in dit leven onvolmaeckt zijn. 10 het welck hy verklaert met de gelijckenisse van de kennisse van een kint ende van een volwassen man, ende van het gesichte in eenen spiegel ende in het aengesichte selve. 13 ende eyndelick om dat de liefde meerder ende treflicker is als geloove ende hope.

1

AL waer ’t dat ick de Ga naar margenoot1 talen Ga naar margenoot2 der menschen ende Ga naar margenoot3 der Engelen sprake, ende de liefde niet en hadde, soo ware ick een Ga naar margenoot4 klinckende Ga naar margenoot5 metael, of luydende schelle geworden.

2

Ga naar margenoota Ende al waer ’t dat ick de [gave] Ga naar margenoot6 der prophetie hadde, ende Ga naar margenoot7 wiste alle de verborgentheden ende alle de wetenschap: ende al waer ’t dat ick alle het Ga naar margenoot8 geloove hadde, soo dat ick Ga naar margenootb bergen Ga naar margenoot9 versettede, ende de liefde niet en hadde, Ga naar margenoot10 soo en waer ick niets.

3

Ende al waer ’t dat ick alle mijne goederen Ga naar margenoot11 tot onderhoudt [der armen] uytdeelde, ende alwaer ’t dat ick mijn lichaem over gave op dat ick Ga naar margenoot12 verbrant soude worden, ende Ga naar margenoot13 en hadde de liefde niet, soo en soude ’t my Ga naar margenoot14 geen nuttigheyt geven.

4

Ga naar margenoot15 Ga naar margenootc De liefde is Ga naar margenoot16 lanckmoedigh, sy is Ga naar margenoot17 goedertieren: de liefde en is niet afgunstigh: de liefde en handelt niet Ga naar margenoot18 lichtveerdelick, sy en is niet Ga naar margenoot19 opgeblasen,

5

Sy en handelt niet Ga naar margenoot20 ongeschicktelick, Ga naar margenootd sy en soeckt Ga naar margenoot21 haer selven niet, sy en wordt niet Ga naar margenoot22 verbittert, sy en Ga naar margenoot23 denckt geen quaet,

6

Sy en verblijdt haer niet Ga naar margenoot24 in de ongerechtigheyt, Ga naar margenoote maer sy verblijdt haer Ga naar margenoot25 in de waerheyt:

7

Sy Ga naar margenoot26 bedeckt alle dingen, sy Ga naar margenoot27 gelooft alle dingen, sy Ga naar margenoot28 hoopt alle dingen, sy Ga naar margenoot29 verdraeght alle dingen.

8

De liefde Ga naar margenoot30 en vergaet Ga naar margenoot31 nimmermeer: maer het zy Ga naar margenoot32 prophetien, sy Ga naar margenoot33 sullen te niete gedaen worden, het zy Ga naar margenoot34 talen, sy Ga naar margenoot35 sullen ophouden: het zy Ga naar margenoot36 kennisse, sy sal te niete gedaen worden.

9

Want Ga naar margenoot37 wy kennen Ga naar margenoot38 ten deele, ende wy propheteeren ten deele:

10

Doch wanneer Ga naar margenoot39 het volmaeckte Ga naar margenoot40 sal gekomen zijn, dan sal het gene Ga naar margenoot41 dat ten deele is, te niete gedaen worden.

[Folio 92v]
[fol. 92v]

11

Ga naar margenoot42 Doe ick een kint was, sprack ick als een kint, Ga naar margenoot43 was ick gesint als een kint: Ga naar margenoot44 overleyde ick als een kint: maer wanneer ick een man geworden ben, soo hebbe ick te niete gedaen Ga naar margenoot45 het gene eens kints was.

12

Ga naar margenootf Want wy sien Ga naar margenoot46 nu door eenen Ga naar margenoot47 spiegel Ga naar margenoot48 in een duystere reden, maer Ga naar margenoot49 als dan [sullen wy Ga naar margenoot50 sien] Ga naar margenoot51 aengesicht tot aengesicht: Ga naar margenoot52 nu Ga naar margenoot53 kenne ick ten deele, maer Ga naar margenoot54 als dan sal ick kennen gelijck oock ick Ga naar margenoot55 gekent ben.

13

Ende Ga naar margenoot56 nu Ga naar margenoot57 blijft geloove, hope, [ende] liefde, dese drie: Doch de Ga naar margenoot58 meeste van dese is de liefde.

margenoot1
Gr. met tongen.
margenoot2
Dat is, die eenige menschen ter werelt souden mogen spreken.
margenoot3
De Engelen, die geesten zijn, Hebr. 1. vers 14. en hebben eygentlick geen tongen, gelijck wy, maer dit moet verstaen worden van de voortreffelickheyt ende menighte der talen, die oock de Engelen souden mogen spreken, wanneer sy by de menschen zijn.
margenoot4
Ofte, weerklinckende.
margenoot5
D. metalen instrument, daer men een groot geluyt mede maeckt sonder aengenaemheyt ofte verstant.
margenoota
Matth. 7.22. Rom. 12.7.
margenoot6
Siet van dese gave Rom. 12.7. ende 1.Cor. 12.10.
margenoot7
Siet oock van dese gave 1.Cor. 12. versen 8, 10.
margenoot8
Namelick, om allerley mirakelen te doen. siet 1.Cor. 12. versen 9, 10.
margenootb
Matth. 17.20 ende 21.21. Marc. 11.23. Luce 17.6.
margenoot9
D. een van de grootste mirakelen dede, hoedanigh soude zijn het versetten van eenen bergh van d’een plaetse in een ander.
margenoot10
D. soo en waren de gaven my niet nut ende dienstigh ter saligheyt.
margenoot11
Het Griecks woort beteeckent het broot in stucken ofte beten snijden, om yemant te spijsigen.
margenoot12
Nam. om Christi name ende waerheyt: het welck is het grootste werck der Christelicke kloeckmoedigheyt.
margenoot13
Dat is, dat niet en dede uyt liefde van Godes eere, ende om de gemeynte daer mede te stichten, ende in de waerheyt te bevestigen, maer uyt eergierigheyt, ofte andere nooden ende insichten.
margenoot14
Ofte, niet baten.
margenoot15
Dat is, een mensche die de rechte liefde heeft.
margenootc
Proverb. 10.12. 1.Petr. 4.8.
margenoot16
Dat is, verdraeght door de genade des Heyligen Geests de smaetheden ende ongelijcken haer aengedaen, ende bedwinght den toorne ende wraeckgierigheyt.
margenoot17
Dat is, genegen ende bereyt om een yegelick, oock de vyanden, goet te doen.
margenoot18
Ofte, verkeerdelick, voorbaerlick, dertelick, Namelick, met woorden ofte met wercken.
margenoot19
Dat is, hoovaerdigh, eergierigh, veel van haer selven houdende, ende andere verachtende.
margenoot20
Ofte, onbetamelick.
margenootd
1.Corinth. 10.24. Philip. 2.4.
margenoot21
Gr. de dingen die haer selfs zijn; Dat is, de dingen die haer eygen voordeel aengaen, maer het welvaren des naesten, ende van velen.
margenoot22
Namelick, tot toorne, hevigheyt, ende wraeckgierigheyt.
margenoot23
Dat is, overleght niet in haer gemoedt, hoese den naesten eenigh quaet sal doen uyt wraeckgierigheyt: Ofte, en vermoedt niet quaets in het doen des naesten, uyt arghwaen ende quaet nadencken, ofte en reeckent het quaet niet toe.
margenoot24
Ofte, over de ongerechtigheyt, Namelick, als yemant onrecht doet, ofte oock als yemant onrecht aengedaen wort.
margenoote
2.Ioan. vers 4.
margenoot25
Of, met de waerheyt, Dat is, als yemant doet, ofte aen yemant gedaen wort, dat recht ende behoorlick is.
margenoot26
Ofte, verdraeght. Want het Griecks woort beyde beteeckent. Doch overmits van de verdraeghsaemheyt daer na in ’t selve vers gesproken wort, soo wort het woort bedecken hier beter gebruyckt: alsoo dit oock een eygen werck der liefde is, Proverb. cap. 10. vers 12. 1.Petr. cap. 4. vers 8. Ofte, sy neemt alle dingen in het goede ende ten besten.
margenoot27
Namelick, die eenighsins gelooflick, ende niet openbaerlick valsch en zijn, namelick, aengaende het doen sijnes naesten, het selve altijt ten besten duydende, soo lange het tegendeel niet en blijckt.
margenoot28
Namelick, van Godt, dat hy hem verlossen ende bystaen sal, Iob cap. 13. vers 15. ende van de menschen, dat sy het soo qualick niet gemeynt, gesproken, ofte gedaen sullen hebben, ofte, datse gevallen zijnde wederom sullen opstaen.
margenoot29
D. lijdt alle ongelijcken haer aengedaen om vredes wille, sonder haer selven te wreken.
margenoot30
Gr. en valt nimmermeer uyt, gelijck Rom. 9.6.
margenoot31
Dat is, noch in dit leven en laetse niet af dese vruchten voort te brengen: noch in het toekomende leven en salse niet ophouden, maer altijt blijven ende volmaeckt zijn, hoewel niet altijt met eenerley werckingen besigh.
margenoot32
Siet 1.Corinth. cap. 12. vers 10.
margenoot33
Namelick, soo in dit leven, als die gave sal ophouden, gelijck na de tijden der Apostelen geschiet is: als in het toekomende, in het welcke de voorsegginge van toekomende dingen niet noodigh en sal zijn.
margenoot34
Gr. tongen. Siet 1.Cor. 12. vers 10.
margenoot35
Namelick, gelijck de prophetien.
margenoot36
Namelick, die onvolmaeckte kennisse, die wy nu verkrijgen door den dienst des woorts in dit leven, gelijck verklaert wort in de volgende verssen.
margenoot37
Namelick, nu in dit leven.
margenoot38
Niet dat wy nu niet en souden weten al wat ons tot de saligheyt noodigh is, Ioan. cap. 16. vers 13. 1.Corinth. cap. 1. vers 5. 2.Timoth. cap. 3. vers 15. maer d’Apostel spreeckt alsoo ten aensien ende in vergelijckinge van de kennisse die wy van Godtlicke saken sullen hebben in het toekomende leven: by welcke dese onse kennisse, die wy nu hebben, maer een kleyn deel en is te reeckenen.
margenoot39
D. de volmaeckte kennisse van Godtlicke saken, soo veel een bloot mensche sal konnen vaten, ende ons tot volmaeckte vreughde ende saligheyt sal noodigh zijn.
margenoot40
Het welck eerst wesen sal in het toekomende leven.
margenoot41
Dat is, dese onvolmaeckte kennisse. Siet vers 8.
margenoot42
De Apostel vergelijckt de kennisse die wy nu in dit leven hebben, by de kennisse die de kleyne kinderen hebben: ende de kennisse die wy in het toekomende leven sullen hebben, by de kennisse van volwassene mannen. Sulck een onderscheyt is tusschen beyde, ende noch veel grooter.
margenoot43
Ofte, bevroede ick, dachte ick.
margenoot44
Namelick, met mijn verstant de dingen overwegende.
margenoot45
D. die kleyne, slechte, ende kinderlicke kennisse, die by my was.
margenootf
2.Corinth. 3.18.
margenoot46
Namel. soo lange wy in dit leven zijn.
margenoot47
D. tusschen onse tegenwoordige kennisse, ende die wy na dit leven sullen hebben, is soodanigh een onderscheyt, als daer is wanneer yemant het beelt van het aensicht eens anders in eenen spiegel siet, ende wanneer hy het aensicht selve aenschouwt.
margenoot48
Gr. in een raetsel, D. sulck onderscheyt is’er oock, als wanneer yemant yet voorstelt duysterlick in de wijse van een raetsel, ende wanneer hy ’t selve doet met klare, eygene, ende duydelicke woorden.
margenoot49
Nam. in het toekomende leven.
margenoot50
D. kennen, Namelick, Godt ende alle Godtlicke saken.
margenoot51
D. klaerlick ende volmaecktelick. Siet 1.Ioan. 3.2.
margenoot52
Namelick, in dit leven.
margenoot53
D. oock ick selve, hoewel ick een Apostel ben, ende opgenomen geweest in den derden hemel, ende daer gehoort hebbe onuytsprekelicke woorden, 2.Corinth. 12.4.
margenoot54
Namel. in het toekomende leven.
margenoot55
Namel. van Godt, die my volkomelick kent, my lief heeft, voor den sijnen erkent, ende door dese sijne liefde deselve kennisse my sal geven.
margenoot56
Siet vers 12.
margenoot57
D. hebben wy van noode dat alle dese drie deughden in ons zijn ende blijven. Want sonder geloove en konnen wy niet gerechtveerdight worden, ende is het onmogelick Gode te behagen: ende sonder hope en kan het geloove niet staende blijven, ende door de liefde moet het geloove dadigh zijn.
margenoot58
Gr. meerdere, Namelick, om dat het geloove ende hope sullen ophouden in het toekomende leven, om dat wy als dan datelick sullen genieten ende besitten de goederen die wy nu gelooven ende hopen: maer de liefde sal eeuwighlick blijven ende volmaeck zijn. Siet vers 8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken