Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

1 D’Apostel besluytende de voorgaende vermaninge tot liefde, leert vorders, dat de gene die na geestelicke gaven staen, meest moeten staen na de gave van propheteeren. 5 Dat evenwel de gave van vreemde talen niet en is te verachten, maer gebruyckt moet worden met uytlegginge der selve. 7 het welck hy bewijst met de gelijckenissen van een fluyte, cither, ende basuyne. 10 ende toont dat het strijt tegen de nature, ende niet anders en is als of men tot barbaren sprake. 13 Leert voorder dat men soo moet bidden dat sulcks geschiede niet alleen met den geest maer oock met verstant. 16 andersins dat een die de vreemde tale niet en verstaet, niet en kan Amen seggen op sulck een gebedt. 18 Bevestight het selve met sijn eygen exempel, het welck hy vermaent na te volgen. 21 ende bewijst uyt de Schrifture, dat de vreemde talen somtijts meer een straffe als een gave zijn. 23 Leert oock dat het bespottelick soude zijn, indiense alle met vreemde talen spraken, maer stichtelick indiense alle propheteerden. 26 Daer na stelt hy eenige regelen, die men volgen moet in ’t gebruyck der extra-ordinarise gaven, namelick dat men alles moet doen tot stichtinge. 27 als men met vreemde talen spreeckt, dat een ander dat uytlegge. 29 Dat het propheteeren geschiede by beurten. 32 ende dat d’andere propheten daer van oordeelen. 34 Dat de vrouwen in de gemeynte swijgen. 37 Dat dese sijne ordinantien des Heeren geboden zijn. 40 Eyndelick dat alles eerlick ende met orden in de gemeynte moet geschieden.

1

Ga naar margenoot1 IAeght de liefde na, ende Ga naar margenoot2 yvert Ga naar margenoot3 om de geestelicke [gaven:] maer meest dat ghy meught Ga naar margenoot4 propheteeren.

2

Want die Ga naar margenoot5 een [vreemde] tale spreeckt, en spreeckt niet Ga naar margenoot6 den menschen, maer Ga naar margenoot7 Gode. Want niemant Ga naar margenoot8 en verstaet [het,] doch Ga naar margenoot9 met den geest spreeckt hy Ga naar margenoot10 verborgentheden.

3

Maer Ga naar margenoot11 die propheteert, Ga naar margenoot12 spreeckt den menschen Ga naar margenoot13 stichtinge, ende vermaninge, ende vertroostinge.

4

Die een [vreemde] tale spreeckt, die sticht hemselven: maer die propheteert, die sticht de gemeynte.

5

Ende Ga naar margenoot14 ick wil [wel] dat ghy alle in [vreemde] talen spreeckt, maer meer dat ghy propheteert. Want die propheteert Ga naar margenoot15 is meerder dan die [vreemde] talen spreeckt, Ga naar margenoot16 ’t en zy dan dat hy ’t uytlegge, op dat de gemeynte stichtinge mach ontfangen. [kolom]

6

Ende nu, broeders, indien ick tot u quame, ende sprake [vreemde] talen, Ga naar margenoot17 wat nuttigheyt soude ick u doen, soo ick tot u Ga naar margenoot18 niet en sprake, ofte in openbaringe, ofte in kennisse, ofte in prophetie, ofte in leeringe?

7

Selfs oock Ga naar margenoot19 de levenloose dingen die Ga naar margenoot20 geluydt geven, ’t zy fluyte, ’t zy cither, soo sy geen Ga naar margenoot21 onderscheyt met [haren] klanck en geven, hoe sal bekent worden Ga naar margenoot22 het gene gefluyt ofte op de cither gespeelt wort?

8

Want oock indien de Ga naar margenoot23 basuyne Ga naar margenoot24 een onseker geluyt geeft, wie sal hem tot den krijgh bereyden?

9

Alsoo oock ghylieden indien ghy niet Ga naar margenoot25 door de tale een Ga naar margenoot26 duydelicke reden en geeft, hoe sal Ga naar margenoot27 verstaen worden het gene gesproken wort? Want ghy sult zijn [als] die Ga naar margenoot28 in de lucht spreket.

10

Daer zijn, Ga naar margenoot29 na het voorvalt, soo Ga naar margenoot30 vele soorten van stemmen in de werelt, ende geen der selver en is Ga naar margenoot31 sonder stemme.

11

Indien ick dan Ga naar margenoot32 de kracht der stemme niet en weet, soo sal ick hem die spreeckt Ga naar margenoot33 barbarisch zijn: ende hy die spreeckt sal Ga naar margenoot34 by my barbarisch zijn.

12

Alsoo oock ghy, dewijle ghy Ga naar margenoot35 yverigh zijt na Ga naar margenoot36 geestelicke gaven, soo soeckt dat ghy meught Ga naar margenoot37 overvloedigh zijn Ga naar margenoot38 tot stichtinge der gemeynte.

13

Daerom die in een [vreemde] tale Ga naar margenoot39 spreeckt, die Ga naar margenoot40 bidde dat hy ’t magh uytleggen.

14

Want indien ick in een [vreemde] tale Ga naar margenoot41 bidde, Ga naar margenoot42 mijnen geest bidt [wel,] maer Ga naar margenoot43 mijn verstant is Ga naar margenoot44 vruchteloos.

15

Ga naar margenoot45 Wat is ’t dan? Ga naar margenoot46 Ick sal [wel] met den geest bidden, maer ick sal oock Ga naar margenoot47 met den verstande bidden: Ga naar margenoota Ick sal [wel] met den geest Ga naar margenoot48 singen, maer ick sal oock met den verstande singen.

16

Andersins indien ghy Ga naar margenoot49 danckseght met den geest, hoe sal de gene die Ga naar margenoot50 de plaetse eens Ga naar margenoot51 ongeleerden vervult, Ga naar margenoot52 Amen seggen op uwe dancksegginge? dewijle hy niet en weet wat ghy seght.

17

Want ghy Ga naar margenoot53 danckseght wel behoorlick, maer Ga naar margenoot54 de ander en wort niet gesticht.

[Folio 93r]
[fol. 93r]

18

Ga naar margenoot55 Ick dancke mijnen Godt dat ick meer [vreemde] talen spreke, als ghy alle:

19

Maer ick wil [liever] Ga naar margenoot56 in de gemeynte Ga naar margenoot57 vijf woorden spreken Ga naar margenoot58 met Ga naar margenoot59 mijn verstant, op dat ick oock andere mach onderwijsen, dan Ga naar margenoot60 tien duysent woorden in een [vreemde] tale.

20

Ga naar margenootb Broeders, Ga naar margenoot61 en wort geen kinderen in ’t verstant: maer zijt kinderen Ga naar margenoot62 in de boosheyt, ende wort Ga naar margenoot63 in’t verstant Ga naar margenoot64 volwassen.

21

Ga naar margenootc Ga naar margenoot65 In de wet is geschreven, Ick sal door lieden Ga naar margenoot66 van andere talen, ende door Ga naar margenoot67 andere lippen Ga naar margenoot68 tot dit volck spreken, ende oock alsoo en sullen sy my Ga naar margenoot69 niet hooren, seght de Heere.

22

Soo dan, de [vreemde] talen zijn Ga naar margenoot70 tot een teecken niet den genen die gelooven, maer Ga naar margenoot71 den ongeloovigen: ende Ga naar margenoot72 de prophetie Ga naar margenoot73 niet den ongeloovigen, maer den genen die gelooven.

23

Indien dan de geheele gemeynte by een vergadert ware, ende sy alle in [vreemde] talen spraken, ende [eenige] ongeleerde ofte Ga naar margenoot74 ongeloovige in quamen, souden sy niet seggen Ga naar margenoot75 dat ghy uytsinnigh waert?

24

Maer indien sy Ga naar margenoot76 alle propheteerden, ende een ongeloovige, ofte ongeleerde in quame, die wort Ga naar margenoot77 van allen Ga naar margenoot78 overtuyght, [ende] hy wort van allen Ga naar margenoot79 geoordeelt.

25

Ende alsoo worden Ga naar margenoot80 de verborgene dingen sijns herten openbaer: ende alsoo Ga naar margenoot81 vallende op [sijn] aengesicht sal hy Godt aenbidden, ende verkondigen Ga naar margenoot82 dat Godt waerlick Ga naar margenoot83 onder u is.

26

Ga naar margenoot84 Wat is ’t dan, broeders? wanneer ghy te samen komt, een yegelick van u heeft hy Ga naar margenoot85 eenen psalm, heeft hy Ga naar margenoot86 eene leere, heeft hy een [vreemde] tale, heeft hy Ga naar margenoot87 eene openbaringe, heeft hy Ga naar margenoot88 eene uytlegginge: laet alle dingen geschieden tot stichtinge:

27

Ende soo yemant een [vreemde] tale spreeckt, [dat] het Ga naar margenoot89 door twee, ofte ten meesten drie [geschiede,] ende Ga naar margenoot90 by beurte: ende dat Ga naar margenoot91 een het uytlegge. [kolom]

28

Maer indien daer Ga naar margenoot92 geen uytlegger en is, dat Ga naar margenoot93 hy swijge in de gemeynte, doch dat hy Ga naar margenoot94 tot hemselven spreke, ende Ga naar margenoot95 tot Godt.

29

Ende dat Ga naar margenoot96 twee ofte drie Ga naar margenoot97 Propheten Ga naar margenoot98 spreken, ende dat Ga naar margenoot99 de andere Ga naar margenoot100 oordeelen.

30

Doch indien Ga naar margenoot1 eenen anderen Ga naar margenoot2 die daer sit Ga naar margenoot3 [yet] geopenbaert is, Ga naar margenoot4 dat de eerste swijge.

31

Want ghy kondt alle d’een na d’ander propheteeren, op dat Ga naar margenoot5 sy alle leeren, ende alle Ga naar margenoot6 getroost worden.

32

Ende Ga naar margenoot7 de geesten der Propheten Ga naar margenoot8 zijn den Propheten onderworpen.

33

Want Godt en is Ga naar margenoot9 geen [Godt] van Ga naar margenoot10 verwerringe, maer van vrede, Ga naar margenoot11 gelijck in alle de gemeynten der heylige.

34

Ga naar margenootd Dat uwe vrouwen in de gemeynten Ga naar margenoot12 swijgen: want het en is haer niet toegelaten Ga naar margenoot13 te spreken, maer [bevolen] Ga naar margenoot14 onderworpen te zijn, gelijck oock Ga naar margenoot15 Ga naar margenoote de wet seght.

35

Ende soo sy yet willen Ga naar margenoot16 leeren, laetse t’huys Ga naar margenoot17 hare eygen mannen vragen. Want het staet Ga naar margenoot18 leelick voor de vrouwen dat sy in de gemeynte spreken.

36

Is het woort Godts Ga naar margenoot19 van u uytgegaen? Of is het tot Ga naar margenoot20 u alleen gekomen?

37

Indien yemant Ga naar margenoot21 meynt een Propheet te zijn, ofte Ga naar margenoot22 geestelick, die Ga naar margenoot23 erkenne dat het gene ick u schrijve Ga naar margenoot24 des Heeren geboden zijn:

38

Maer soo yemant Ga naar margenoot25 onwetende is, Ga naar margenoot26 die zy onwetende.

39

Soo dan, broeders, yvert om te propheteeren, ende Ga naar margenoot27 en verhindert niet in [vreemde] talen te spreken.

40

Laet Ga naar margenoot28 alle dingen Ga naar margenoot29 eerlick ende Ga naar margenoot30 met orden geschieden.

margenoot1
Gr. vervolght de liefde. Dit is het besluyt van het voorgaende Capittel.
margenoot2
D. tracht evenwel daer na dat de een den anderen daer in moge overtreffen.
margenoot3
Om de extra-ordinarise gaven te verkrijgen die de H. Geest doe in velen wrocht. Siet 1.Corinth. cap. 12. versen 1, 8, 9, 10. Hoewel men oock moet yveren om de ordinarise gaven.
margenoot4
Wat dit zy, siet Rom. cap. 12. vers 7. 1.Cor. 12.10. ende het volgende 3 vers.
margenoot5
Gr. met een tonge, gelijck oock in het volgende.
margenoot6
D. dat hy haer daer mede soude bekent maken de gedachten sijns herten, het welck het eynde is der sprake, waer toese gebruykt wort.
margenoot7
Dat is, dat Godt het wel verstaet, maer niet de menschen. Het welck niet genoegh en is.
margenoot8
Gr. en hoort het, Namelick, met verstant. Siet Genes 11.7.
margenoot9
Dat is, met de gave die de Heylige Geest in hem gewrocht heeft. Ofte, sijn gemoedt.
margenoot10
Dit kan verstaen worden, ofte van de verborgentheden des Koninckrijcks der hemelen, Matth. cap. 13. vers 11. 1.Corinth. cap. 4. vers 1. ende 13.2. die te treflick zijn, dan datse sonder vrucht ende aendacht in onbekende tale souden voorgestelt worden. Ofte, dat die in onbekende tale spreeckt niet anders en doet als of hy eenige verborgene dingen voorstelde, die niemant verstaen en kan.
margenoot11
Dat is, die Prophetische schriften in een bekende tale uytleght. Siet vers 1.
margenoot12
D. spreeckt alsoo dat de menschen het konnen verstaen, ende daer uyt vrucht scheppen.
margenoot13
Dat is, het gene dat dienen kan tot stichtinge, ofte onderwijsinge der onwetende, vermaninge der ongeregelde, ende vertroostinge der bedroefde. Tot dese drie nuttigheden moeten alle uytleggingen van Godes woort gepast worden, Rom. cap. 15. vers 4. 2.Timot. 3.16. Ende hierom is de gave van propheteeren beter als van vreemde talen, om dat daer door dese nuttigheden niet en worden bekomen.
margenoot14
Dat is, ick wilde ofte wenschte wel: soo verre is ’t van daer dat ick de gave van vreemde talen hier mede soude willen veracht hebben.
margenoot15
D. heeft treflicker gave, ende dienstiger tot stichtinge der gemeynte.
margenoot16
Ofte, oversette, Namel. in een ander bekende tale, alsoo dat de gemeynte het verstaen kan.
margenoot17
Namelick, tot uwer stichtinge.
margenoot18
Ofte, niet en sprake ofte door openbaringe, etc. D. in bekende tale u niet en predickte, soo dat ghy soudt konnen verstaen, dat ick u voorstelde ofte eenige openbaringe van verborgentheden, ofte eenige wetenschap hoe men in twijfelachtige saken hem moet dragen, ofte eenige verklaringe der Prophetische schriften, ofte eenige bevestinge van eenigh artijckel des geloofs.
margenoot19
Gr. zielloose, D. de instrumenten van musijcke.
margenoot20
Gr. stemme.
margenoot21
D. verscheydenheyt van toonen, maer altijt eenerley toon: het welck seer onaengenaem ende verdrietigh is om te hooren.
margenoot22
D. wat gesangh ofte liedt.
margenoot23
Of, trompette, waer door de krijghslieden ten strijde worden vermaent ende opgeweckt.
margenoot24
Ofte, onbekent: Namel. uyt welcke men niet en kan verstaen, dat men daer door vermaent ende opgeweckt wort om sich tot den strijt te bereyden. Want daer toe plagh een sekere wijse van trompetten gebruyckt te worden, welcke classicum genaemt wierde.
margenoot25
Ofte, door de tonge.
margenoot26
Dat is, woorden spreeckt die men verstaen kan, wat ghy daer mede wilt seggen.
margenoot27
Namelick, van de toehoorders, die de talen niet en verstaen.
margenoot28
Dat is, eenigh geluyt maeckt ende uytwerpt in de lucht, dat daer verdwijnt sonder eenigen nut. Siet 1.Corinth. 9. vers 26.
margenoot29
Dat is, gelijck het na gelegentheyt der tijden ende plaetsen gebeurt.
margenoot30
Namelick, niet alleen onder de menschen, die hare verscheydene spraken hebben, maer oock onder allerley soorten van dieren ende vogelen.
margenoot31
Dat is, sonder soodanigh een geluyt, dat de menschen van eenerley tale daer door malkanderen konnen verstaen: ende dat men uyt het geluyt van de dieren ende vogelen elcke soorte van deselve kan onderkennen: soo datse noch eenige beteeckenisse hebben, het welck in vreemde onbekende talen niet en is.
margenoot32
Dat is, de beduydenisse van het gene gesproken wort niet en verstae.
margenoot33
Dat is, een mensche van onbekende tale. De Griecken ende Romeynen noemden alle andere natien, die hare tale niet en spraken ofte verstonden, Barbaren. Siet Actor. cap. 28. versen 2, 4. Rom. cap. 1. vers 14. Coloss. cap. 3. vers 11.
margenoot34
Gr. in my.
margenoot35
Gr. yveraers zijt van geestelicke gaven, Dat is, om strijt daer na pooght dat ghy de beste geestelicke gaven meught hebben: welck eenen prijselicken yver ende strijt is.
margenoot36
Gr. geesten.
margenoot37
Ofte, uytnemende.
margenoot38
Dat is, dat ghy meught soodanige gaven hebben ende gebruycken, daer door de gemeynte meest kan gesticht worden.
margenoot39
Dat is, spreken kan ende wil in de gemeynte.
margenoot40
Dat is, dat Godt hem beneffens de gave van vreemde talen, oock wil verleenen de gave van het selve in bekende tale duydelick over te setten ende uyt te leggen. Want dit was oock een bysondere gave des Geests. Siet 1.Corinth. cap. 12. versen 10, 30. ende hier versen 26, 27. ende hoewel sy selve wel verstonden wat sy seyden, soo en haddense evenwel niet altijt daer by de gave van het selve duydelick te konnen vertalen. Ofte, dat hy alsoo bidde, namelick in de gemeynte, dat hy het gebedt in onbekende tale gedaen, oock in een bekende tale uytlegge.
margenoot41
Dat is, een gebedt doe opentlick in de gemeynte.
margenoot42
Dat is, ick doe in mijn gemoedt wel een gebedt door de gave des Heyligen Geests, dat goet is.
margenoot43
Namelick, het welck ick hebbe van die tale. Siet vers 4. ofte de meyninge mijns gebedts.
margenoot44
Namelick, by de toehoorders, die sulck een gebedt niet en verstaen.
margenoot45
Dat is, wat sal men dan moeten doen, om dese gave recht te gebruycken.
margenoot46
Dat is, ick sal wel dese gave des Heyligen Geests gebruycken om het gebedt te doen in de gemeynte in vreemde tale.
margenoot47
Dat is, ick sal daer by voegen een duydelicke uytlegginge, dat de toehoorders het sullen konnen verstaen.
margenoota
Ephes. cap. 5. vers 19. Coloss. 3.16.
margenoot48
Namelick, psalmen, ende geestelicke liedekens, in de vergaderinge der gemeynte.
margenoot49
Ofte, zegent, Dat is, met dese gave des Heyligen Geests begaeft zijnde openbare dancksegginge doet in de gemeynte.
margenoot50
Dat is, die onder de gemeyne lieden ofte toehoorders sit. Want het schijnt dat de Leeraers in een bysondere ende verhevener plaetse hebben geseten in de vergaderingen.
margenoot51
Gr. idiotes, Dat is, die de vreemde talen niet en verstaet, ende die geene openbare bedieninge ofte extra-ordinarise gaven en heeft om in de gemeynte te leeren, het gebedt, ofte danckseggingen te doen.
margenoot52
Dit woort Amen komt van een Hebreeusch woort, beteeckenende waerheyt, sekerheyt, vastigheyt; ende wort gebruyckt tot besluyt des gebedts, Rom. cap. 15. vers 33. 2.Timoth. cap. 4. vers 22. om daer mede te verklaren, dat men toestemt het gene gebeden is, ende wenscht dat het mochte geschieden. Siet Deuter. cap. 27. vers 15, etc. Nehem. cap. 5. vers 13. Ierem. cap. 11. vers 5. Luce cap. 24. vers 53. Rom. 1.25. ende 9.5. Apoc. cap. 22. versen 20, 21.
margenoot53
Dat is, ghy doet wel een goede dancksegginge, die u kan stichten, om dat ghy de tale verstaet.
margenoot54
Namelick, die uwe dancksegginge hoort, ende de tale niet en verstaet, daer in ghy danckseght.
margenoot55
Ofte, dat ick vreemde talen spreke meer als ghy alle. De Apostel stelt sijn eygen exempel den Corintheren voor, het welck sy billighlick behoorden na te volgen. Hy danckt Godt voor de gave der vreemde talen, die hy overvloediger ontfangen hadde als yemant van haerlieden, die daer mede in de vergaderingen pronckten: om te toonen dat hy dese gave niet en verachtede, maer alleen het misbruyck der selve bestraft.
margenoot56
D. in de vergaderinge der geloovige, daer oock vele idioten tegenwoordigh zijn.
margenoot57
D. eenige weynige.
margenoot58
Ofte, door.
margenoot59
D. alsoo dat ick mijn verstant ofte de gedachten mijns gemoedts, uytdrucke met klare, bekende, ende duydelicke woorden die een yegelick verstaen kan.
margenoot60
D. eene groote ende lange reden. siet 1.Corint. 4.15. Waer uyt klaerlick blijckt, dat die gene regel recht tegen de leere des Apostels doen, die den Godtsdienst ende hare gebeden tot Godt doen in een vreemde tale, die sy selve ofte hare toehoorders niet en verstaen, ende die deselve gebeden met vijftigen ende honderden Godt als toe tellen.
margenootb
Matth. 18.3. ende 19.14. Ephes. 4.14. 1.Petr. 2.1, 2.
margenoot61
D. toont dat ghy beter verstant hebt als de kinderen, alsoo ’t gantsch kinderlick is, dat men in de vergaderinge wil proncken met vreemde talen sonder eenige stichtinge. Of, en blijft niet altijt in de kinderlicke ende geringe kennisse van geestelicke saken. Siet Hebr. 5.12. ende 6.1.
margenoot62
D. volght de kinderen na, niet in haer onverstant, maer in hare onnooselheyt, alsoo de kinderen, hoewelse geboren worden met een verdorvene nature, nochtans die noch soo metter daet niet en toonen als de volwassene.
margenoot63
Namelick, van geestelicke saken ter saligheyt noodigh.
margenoot64
Gr. volmaeckt, Dat is, neemt dagelicks in dit verstant in sulcker voegen toe, dat tusschen het verstant dat ghy nu hebt van geestelicke saken, ende dat ghy noch sult verkrijgen, sulck een onderscheyt zy, als daer is tusschen het verstant van een kint ende van een volwassen man. Want dat wy in dit leven tot de gantsch volmaeckte kennisse der geestelicke dingen niet en sullen komen, heeft de Apostel in het voorgaende Capittel geleert, versen 9, 10, 11, 12.
margenootc
Deuter. 28.49. Iesa. 28.11.
margenoot65
D. in de schriften des Ouden Testaments. Siet Ioan. 10.34.
margenoot66
Dat is, van onbekende talen, diese niet verstaen en sullen.
margenoot67
Dat is, onbekende sprake.
margenoot68
Namelick, om het selve daer mede te straffen. Dewijle dan Godt de onbekende talen ende spraken als een straffe gebruyckt, soo en behoort men deselve in de gemeynte sonder verklaringe niet te gebruycken, overmits sulcks soude strecken meer tot straffe als tot stichtinge der selve. Siet voorder verklaringe Iesa. 28.11.
margenoot69
Dat is, niet verstaen.
margenoot70
Namelick, van Godts toorne.
margenoot71
D. die hardtneckelick het woort Godts verwerpen, dien sendt Godt tot een straffe, dat tot haer gesproken wort in een onbekende tale.
margenoot72
Siet versen 3, 4.
margenoot73
Want hoewel de prophetie oock kan dienen om een ongeloovige te bekeeren, nochtans alsoo de ongeloovige in de vergaderinge niet veel en komen, soo wort voornamelick deselve aengestelt om de geloovige te vermanen, vertroosten, ende verstercken.
margenoot74
Namelick, die noch tot de Christelicke religie niet en zijn bekeert.
margenoot75
Namelick, als ghy voor het volck spreeckt het gene sy niet en verstaen: het welck geen wijse maer uytsinnige lieden doen. Waer door dan een ongeloovige meer ende meer van de Christelicke religie vervreemt wort: als die hem schijnen soude de menschen uytsinnigh te maken.
margenoot76
Namelick, die de gaven der prophetie hebben, de een na den anderen. Siet versen 28, 29, 30.
margenoot77
Namelick, die de gave van prophetie in de gemeynte recht gebruycken.
margenoot78
Ofte, bestraft, Dat is, overwonnen in sijne conscientie, dat de Christelicke religie de rechte ende ware religie is.
margenoot79
Dat is, veroordeelt, namelick, over sijne voorgaende sonden, ende indien hy het gene door het propheteeren uyt Godts woort voorgestelt wort, niet en wil met waren geloove aennemen, soo wort hy buyten alle onschult gestelt. Siet Actor. 24.25.
margenoot80
Dat is, als door het propheteeren Godts woort uytgeleght wort, soo blijckt hoe een mensche in sijn herte gestelt is, namelick, of hy in sijne ongeloovigheyt hardtneckelick wil blijven, ofte den Euangelio gelooven. Siet 2.Corinth. cap. 2. versen 15, 16.
margenoot81
Namelick, de gene die door ’t propheteeren in sijn herte overtuyght is van de waerheyt der Christelicke religie, die sal hem terstont met alle eerbiedinge begeven om den waren Godt te dienen, ende de Christelicke religie voor de ware te belijden.
margenoot82
Dat is, dat in uwe gemeynte de ware religie recht geleert ende geoeffent wort.
margenoot83
Gr. in u.
margenoot84
Dat is, dewijle het gene te voren geseght is alsoo in der daet is, wat sal men dan voorders doen? Hier begint de Apostel eenige regelen voor te schrijven, die men in de gemeynte moet onderhouden in het gebruycken der gaven.
margenoot85
Of, lofsangh, namelick, door ingeven des H. Geests van hem gemaeckt tot Godes eere, ende stichtinge der gemeynte.
margenoot86
D. eene bysondere onderwijsinge, vermaninge, ofte vertroostinge, door den Heyligen Geest hem bysonderlick ingegeven.
margenoot87
Nam. des H. Geests, van eenige onbekende ofte toekomende dingen. siet Apoc. 1.1.
margenoot88
D. de gave van vreemde talen in bekende spraken te vertalen: ofte oock van eenige duystere plaetsen der H. Schrifture wel ende duydelick te verklaren.
margenoot89
D. dat niet vele daer mede den tijt doorbrengen: doch soo men immers wil vreemde talen spreken, dat sulcks van soo weynige geschiede, als ’t doenlick is.
margenoot90
D. niet seffens op eenen tijt over hoop, maer d’een na den anderen.
margenoot91
Nam. op dat de gemeynte daer door moge verstaen, wat het zy dat in onbekende tale gesproken is geweest.
margenoot92
Namelick, ofte hy selve, die vreemde tale spreeckt, of een ander die de gave heeft om dese vreemde talen over te setten ende in bekende te vertalen.
margenoot93
Namelick, die met vreemde tale spreeckt.
margenoot94
Ofte, by hemselven, in ’t bysonder, niet opentlick in de gemeynte.
margenoot95
Namelick, inwendelick Godt, die de gedachten des herten weet ende alle talen verstaet, aenroepende, ende danckende.
margenoot96
Namelick, om den tijt met propheteeren alleen niet door te brengen.
margenoot97
Siet versen 3, 4.
margenoot98
Namelick, in de gemeynte, ende dat by gebeurte, vers 27.
margenoot99
Namelick, die deselve gave van propheteeren hebben, of de gave van de geesten te onderscheyden.
margenoot100
Namelick, of die prophetie over een komt met Godes woort, aen welcke alle leeringen ende openbaringen moeten getoetst worden. Siet Iesa. 8. vers 20. Ioan. 5.39.
margenoot1
Namelick, die mede de gave van propheteeren heeft.
margenoot2
Dat is, die geen beurte noch en heeft gehadt om op te staen ende te spreken.
margenoot3
Namelick, dat den anderen, die daer spreeckt, of niet, ofte niet soo klaerlick en is geopenbaert, als aen hem.
margenoot4
Namelick, om plaetse te geven aen dien tweeden, om te spreken.
margenoot5
D. soo de Propheten als de gemeene toehoorders onderwesen worden.
margenoot6
Ofte, vermaent.
margenoot7
D. de leeringen die de Propheten door de gave ende ingevinge des H. Geests voorstellen.
margenoot8
D. staen onder het oordeel van de andere Propheten, diese hooren: welck oordeel sy oock haer geerne onderwerpen. Want hoewel dese propheteeringe van den H. Geest, die niet dwalen en kan, wiert ingegeven, soo en wiert nochtans niet altijt aen eenen alles geopenbaert, ende het gene den eenen geopenbaert wiert, dat selve wiert oock dickwils meer andere mede geopenbaert. Daer soude oock van eenige Propheten yet van het hare daer by gemenght konnen worden. Soo moet dan beproeft ende geoordeelt worden van de andere, of de propheteeringe oock geschiet door ingevinge des H. Geests, ende na de mate des geloofs. Siet Iesa. 8.20. Rom. 12.7.
margenoot9
Ofte, geen autheur, of, liefhebber.
margenoot10
Ofte, beroerte.
margenoot11
Namel. van my geleert wort. Ofte, noodigh is.
margenootd
1.Timoth. cap. 2. vers 12.
margenoot12
D. opentlick niet en spreken tot de gemeynte, al zijnse oock met goede kennisse begaeft. Siet 1.Corinth. 11.5.
margenoot13
Namelick, opentlick in de gemeynte yet te leeren ofte voor te stellen. Siet 1.Timoth. 2.12.
margenoot14
Namelick, den mannen, om van haer onderwijsinge te ontfangen. Want die een ander in openbare vergaderingen onderwijst, heeft daer door eenige authoriteyt over ofte boven de gene die onderwesen wort.
margenoot15
Namelick, Genes. 3.16.
margenoote
Genes. 3.16. Ephes. 5.22. Coloss. 3.18. Tit. 2.5. 1.Petr. 3.1.
margenoot16
D. van eenige leerstucken breeder onderwesen worden.
margenoot17
Namelick, soo die bequaem zijn om haer te onderwijsen: andersins soo mogense oock wel in het bysonder de Leeraers der gemeynte ofte eenige andere eerlicke ende begaefde mannen ondervragen.
margenoot18
D. onbetamelick, qualick passende: om dat daer mede omgekeert wort de ordre die Godt gestelt heeft tusschen man ende vrouwe: ende dat sulcks oock strijt tegen de eerbare schaemte die by de vrouwen behoort te zijn.
margenoot19
D. van u Corintische Leeraers, die op uwe gaven soo hooghmoedigh zijt, ende niet veel meer van ons Apostelen, die het woort Godts u eerst gepredickt hebben.
margenoot20
Dat is, ghy draeght u soo hooghmoedigh, als of ghy alleen alle wijsheyt haddet. Een ernstige bestraffinge van die hooghmoedige geesten, waer mede oock met eenen getoont wort, datse geen reden en hebben om haer soo te verheffen.
margenoot21
D. met de gave van propheteeren begaeft is in der daet, ofte sulcks hem laet voorstaen, ende voor soodanigh hem uytgeeft.
margenoot22
Dat is, begaeft met eenige extra-ordinarise gave des Heyligen Geests. Of, overvloedelick in de Christelicke leere geoeffent, 1.Cor. 2.15. ende 3.1. Galat. 6.1.
margenoot23
D. die sal moeten ofte behooren te erkennen: namelick, indien hy soodanigh is, als hy hem uytgeeft.
margenoot24
Namelick, Iesu Christi, die als onse Heere macht heeft om ons te gebieden, ende dien wy sijne dienstknechten schuldigh zijn te gehoorsamen.
margenoot25
D. moetwilligh het selve niet en wil weten of erkennen.
margenoot26
D. alsoo hy moetwillighlick in sijne onwetenheyt wil blijven, ende hem door mijn schrijven niet laten onderrichten, die mach sulcks doen op sijn eygen perijckel: ick en wil my der sulcker niet bemoeijen, alsoo ick het mijne hebbe gedaen om haer uyt die onwetenheyt te brengen. Siet dergelijcke maniere van spreken Apocal. 22.11.
margenoot27
D. hoewel ick achte dat het propheteeren meer stichtinge voort brenght in de gemeynte, als met vreemde talen te spreken, soo en wil ick daer mede het gebruyck van vreemde talen niet teenemael verworpen ofte verhindert hebben, als het maer behoorlick geschiede ende met uytlegginge.
margenoot28
Die te doen zijn in de vergaderingen der gemeynte, als daer zijn propheteeren, ofte het woort Godts prediken, de gemeene gebeden ende danckseggingen doen, de Sacramenten bedienen, ende dergelijcke.
margenoot29
Ofte, geschicktelick: soo dat het een goede gedaente hebbe, die betaemlick is der Christelicke eerbaerheyt ende eenvoudigheyt.
margenoot30
D. sonder verwerringe, elck op sijnen behoorlicken tijt, beurte, plaetse, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken