Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

1 D’Apostel verhaelt, uyt het gene nu bewesen is wat wy voor eenen uytnemenden Hoogenpriester hebben. 3 ende wat hy oock voor een offerande hebben moest. 4 Bewijst dat sijne bedieninge niet en moest zijn als der andere Priesteren, die het voorbeelt dienden hier op aerden, maer dat deselve moest zijn in den hemel na de hemelsche afbeeldinge. 6 Komt daer na tot de beschrijvinge van de uytnementheyt des Nieuwen Verbonts, waer van hy Middelaer is. 8 ende verhaelt uyt Ier. cap. 31. de instellinge ende beloften van ’t selve. 13 ende besluyt hier uyt dat het Oude is te niete gedaen.

1

Ga naar margenoot1 DE hooftsomme nu der dingen daer van wy spreken is, Ga naar margenoota [dat] wy hebben soodanigen Hoogenpriester, Ga naar margenootb die geseten is Ga naar margenoot2 aen de rechter [hant] des throons der Majesteyt in de hemelen,

2

Een bedienaer Ga naar margenoot3 des heylighdoms, ende Ga naar margenoot4 des waren Ga naar margenoot5 tabernakels, welcken de Heere heeft opgerecht, ende geen mensche.

[Folio 131v]
[fol. 131v]

3

Ga naar margenoot6 Want een yegelick Hoogepriester wort gestelt om gaven ende slacht-offeren te offeren: Ga naar margenootc waerom het nootsakelick was dat oock dese Ga naar margenoot7 wat hadde, dat hy soude offeren.

4

Want indien hy op aerden ware, Ga naar margenoot8 soo en soude hy selfs geen Priester zijn terwijle daer Priesters zijn die Ga naar margenoot9 na de wet gaven offeren:

5

Ga naar margenootd Welcke het voorbeelt ende de schaduwe Ga naar margenoot10 der hemelscher dingen dienen, gelijck Moses door Godtlicke aensprake vermaent was, Ga naar margenoote als hy den tabernakel volmaken soude. Want siet, seght hy, dat ghy het alles maeckt na Ga naar margenoot11 de afbeeldinge Ga naar margenoot12 die u Ga naar margenoot13 op den bergh getoont is.

6

Ga naar margenootf Ende nu heeft Ga naar margenoot14 hy so veel uytnemender bedieninge gekregen, als hy oock Ga naar margenoot15 eenes beteren verbonts middelaer is, het welck in Ga naar margenoot16 betere beloftenissen Ga naar margenoot17 bevestight is.

7

Want indien dat eerste [verbont] Ga naar margenoot18 onberispelick geweest ware, soo en soude voor het tweede geen plaetse gesocht geweest zijn.

8

Want Ga naar margenoot19 [haer] Ga naar margenoot20 berispende seght hy tot haer, Ga naar margenootg Siet Ga naar margenoot21 de dagen komen, spreeckt de Heere, ende ick sal Ga naar margenoot22 over het huys Israëls, ende over het huys Iuda, een nieuw Ga naar margenoot23 verbont Ga naar margenoot24 oprechten,

9

Niet na het verbont dat ick Ga naar margenoot25 met hare vaderen gemaeckt hebbe ten dage als ick haer by de hant nam, om haer uyt Egyptenlant te leyden: want sy en zijn in dat mijn verbont niet gebleven, ende ick hebbe Ga naar margenoot26 op haer niet geacht, seght de Heere.

10

Want dit is het verbont, dat ick met den huyse Israëls Ga naar margenoot27 maken sal na die dagen, seght de Heere, Ga naar margenooth Ick sal mijne wetten Ga naar margenoot28 in haer verstant geven, ende in hare herten sal ick die inschrijven: Ga naar margenooti ende ick sal haer tot een Godt zijn, ende sy sullen my tot een volck zijn.

11

Ga naar margenootk Ende sy en sullen Ga naar margenoot29 niet leeren een yegelick sijnen naesten, ende een yegelick sijnen broeder, seggende, Kent den Heere: want sy sullen my Ga naar margenoot30 alle kennen van den kleynen onder haer tot den grooten onder haer: [kolom]

12

Want ick sal hare ongerechtigheden genadigh zijn, ende hare sonden ende hare overtredingen en sal ick Ga naar margenoot31 geensins meer gedencken.

13

Ga naar margenoot32 Als hy seght, Een nieuw [verbont,] soo heeft hy het eerste Ga naar margenoot33 oudt gemaeckt: dat nu oudt gemaeckt is ende veroudet, is na by Ga naar margenoot34 de verdwijninge.

margenoot1
Ofte, het hooftstuck onder, ofte, in de dingen, D. het voornaemste: want beyde beteeckent het Griecks woort kephalaion.
margenoota
Hebr. 3.1. ende 4.14. ende 6.20. ende 9.11.
margenootb
Ephes. 1.20. Coloss. 3.1. Hebr. 12.2.
margenoot2
Dat is, aen de rechter hant Godts die geseten is op den throon sijner majesteyt, ofte heerlickheyt, in den derden ofte hooghsten hemel. Siet hier voor Cap. 1. vers 3. Actor. cap. 3. vers 21.
margenoot3
Gr. der heylige: waer door den hemel, van welcken het Heylige der heyligen een voorbeelt is geweest, gelijck hier na Cap. 9. versen 8, 12. verstaen wort: het welck van het eerste deel des tabernakels hier wort onderscheyden, daer de Priesters alle dage in gingen, maer de Hoogepriester gingh maer eenmael des jaers in het Heylighdom, ofte Heylige der heyligen, gelijck in het beginsel van ’t volgende Capittel naerder verklaert wort.
margenoot4
Het woort waren, wort hier gestelt tegen de schaduwen, gelijck Ioan. 1.17.
margenoot5
Gelijck door het Heylige der heyligen den hemel wort afgebeelt, alsoo wort door desen tabernakel verstaen de menschelicke nature Christi, die daer by oock wort vergeleken, Ioan. 1.14. ende 2.19. ende Hebr. 9.11. ende in welcke de volheyt der Godtheyt lichamelick woont, als in sijnen tempel ofte tabernakel, Coloss. cap. 2. vers 9. die door kracht des Heyligen Geests is ontfangen, ende door geen mensche is opgerecht, ende door welckers opofferinge ende bloet Christus in het Heylige der heyligen is ingegaen: het welck met het volgende vers wel over een komt. Waer van Christus oock een bedienaer kan geseght worden, om dat hy deselve sijne menschelicke nature heeft geheylight tot een bequame offerande, om daer in de sonden sijns volcks te versoenen, ende het werck onser saligheyt te volbrengen. Siet Ioan. 17.19. ende hier na Cap. 9. vers 11. daer dit alsoo in het breede wort verklaert.
margenoot6
Dit woordeken want, geeft reden waerom hy in het voorgaende vers geseght heeft, dat Christus is een bedienaer van den waren tabernakel sijns lichaems, namelick, om dat hy als een Hoogepriester oock wat moeste hebben dat hy soude offeren.
margenootc
Ephes. 5.2.
margenoot7
Namelick, hemselven, ofte sijn eygen lichaem, gelijck hier voor Cap. 7. vers 27. ende hier na Cap. 9. vers 14. wort uytgedruckt.
margenoot8
Namel. om dat hy nu alles op aerden volbracht hadde, wat van hem, als Priester, op aerden moest geschieden. Derhalven soo soude hy uytgedient hebben: maer hy moest noch het overige deel van sijn Priester-ampt in den hemel in het ware Heylige der heyligen volbrengen.
margenoot9
D. behoorlick ende wettelick. Ende is in dese woorden oock een reden begrepen waerom Christus nu geen Priester op aerden soude zijn, namelick, die wettelick ende volgens de ordinantie Godts het Priesterdom hier bedienen soude, om dat de wet geen Priester en stelt dan uyt de stamme Levi, ende geen offeranden dan van ceremoniale gaven, waer van Christus geen bedienaer en was gestelt, maer een bedienaer van het gene hier door was afgebeelt, gelijck het volgende vers oock mede brenght.
margenootd
Coloss. 2.17. Hebr. 10.1.
margenoot10
D. der dingen die van Christo oock in den hemel moesten bedient ende volbracht worden, ende die ons tot den ingangh in den hemel noodigh zijn.
margenoote
Exod. 25.40. Actor. 7.44.
margenoot11
Ofte, voorschrift, voordruck, patroon, exempel, daer men yet na doet, ofte bouwt.
margenoot12
Namelick, in een gesichte, ofte, op den bergh, ofte veel eer in den geopenden hemel, gelijck hier na Cap. 9. vers 23. verklaert wort, want Moses heeft op den bergh zijnde dit voorbeelt in den hemel selve gesien.
margenoot13
Gr. in den bergh, Dat is, op den bergh, namelick, Horeb.
margenootf
2.Cor. 3.6.
margenoot14
Namelick, de Heere Iesus Christus.
margenoot15
Namel. dan het verbont der wet, ende der ceremonien was.
margenoot16
Namel. die hier na versen 10, 11, 12. worden uytgedruckt.
margenoot17
Gr. gewettelickt is.
margenoot18
D. daer niet en hadde aen ontbroken, ofte, daer men niet meer in en hadde konnen vereysschen. Want dat volmaeckt is en heeft geen plaetse te geven aen yet anders van gelijcke gelegentheyt. Want de wet Mosis, waer van de ceremonien hier als een aenhanghsel worden aengemerckt, was wel in haer selven volmaeckt, soo yemant die volmaecktelick hadde onderhouden, maer van wegen de onmacht der verdorvene nature des menschen, die de wet niet en konde wech nemen, en konde sy niemant tot de saligheyt brengen, Rom. 8.3. Gal. 3.21. Daerom heeft Godt dit nieuwe verbont door Christum, in de plaetse van ’t eerste, met den mensche willen maken, op dat het gebreck van het eerste hier door soude worden gebetert: van welck nieuw verbont de ceremonien oock schaduwen ende voorbeelden waren, Coloss. 2.17. gelijck in ’t volgende Capittel sal worden aengewesen, ende van ’t welck de oude vaders oock de beloften wel hadden ontfangen, Galat. 3.17, etc. maer de volheyt van dien is ons door Christum geopenbaert, gelijck den Apostel in ’t vervolgh uyt Ieremia Cap. 31. bewijst.
margenoot19
Namel. de Israëliten: Ofte, het selve, namelick, verbont.
margenoot20
Of, het gebreck haer aenwijsende: Ofte, over haer klagende, Dat is, de swackheyt, die door hare verdorventheyt, in ’t selve verbont was, aenwijsende ende daer over klagende.
margenootg
Ierem. 31. versen 31, 32, 33, 34.
margenoot21
Namelick, ten tijden des Messiae.
margenoot22
Hier onder worden oock alle uytverkorene uyt de Heydenen verstaen, gelijck doorgaens by de Propheten is te sien, die door ’t geloove desen olijfboom souden worden ingelijft. siet Rom. 11. versen 17, 25, 26. Gal. 4.26, etc.
margenoot23
Of, Testament.
margenoot24
Gr. voleyndigen. Siet d’aenteeckeninge op vers 10.
margenoot25
Namelick, door Mosem in de woestijne.
margenoot26
Of, ick en hebse niet geacht. By den Propheet staet, soude ick met haer in houwelick, ofte, als een heere, gebleven zijn? het welck eenen sin met dese woorden heeft. Doch de Apostel heeft de Griecksche oversettinge willen behouden, om dat in de sake geen verschil en was.
margenoot27
D. ten vollen openbaren ende door de geheele werelt verbreyden. Want de belofte van dit verbont en was door de wet Mosis niet te niete gedaen, Gal. 3. vers 17. maer is eerst door Christum vervult, ten vollen geopenbaert, ende in sijne volkomenheyt opgericht.
margenooth
Ierem. 31.33.
margenoot28
D. niet alleen in steenen tafelen ofte pargementen. Siet 2.Cor. 3.3, etc.
margenooti
Zach. 8.8.
margenootk
Ioan. 6. versen 45, 65. 1.Ioan. 2.27.
margenoot29
Namel. met woorden ofte met schriften alleen, gelijck in ’t verbont der wet geschiedde, maer sy sullen voornemelick van Godt (namelick, door sijnen geest) geleert zijn, gelijck Christus spreeckt Ioan. 6.45, 65. die nochtans met sijnen eygenen mont haer oock het Euangelium predickte, ende tot de kennisse Godts vermaende. Dit en wort dan niet volkomelick ofte gantschelick ontkent, maer by vergelijckinge van de maniere van onderwijsinge die in ’t Oude Testament geschiedde, gelijck sulcke wijsen van spreken meermael voor komen. Siet exempelen daer van Ioan. 5. versen 30, 45. 1.Thessal. 4.9.
margenoot30
Namel. die het van Godt sullen geleert hebben, gelijck Christus getuyght in de voorgemelde plaetse, Ioan. 6.45. Want dat hier alleen gesproken wort van de salighmakende kennisse, ende van het waerachtigh geloove, blijckt uyt het volgende vers, dewijle de sonden in het nieuw verbont niemant en worden vergeven dan door ’t waerachtigh geloove, Rom. 3.30. Sommige nemen dit van den stant des toekomenden levens, daer geen uytwendige onderwijsinge meer van noode en sal wesen, wanneer wy hem sullen sien van aengesichte tot aengesichte, 1.Cor. 13.12. 1.Ioan. 3.2. Doch uyt het geheel ooghmerck des Apostels blijckt dat dese beloften alle uytverkorene geloovige des Nieuwen Testaments oock in dit leven aengaen.
margenoot31
Namelick, om die te straffen. Soo en behoudt dan Godt in het nieuwe verbont geen straffe meer, wanneer hy de sonde eens heeft vergeven, gelijck eenige drijven. Hoewel hy de sijne noch somwijlen uyt vaderlicke liefde kastijdt tot haren besten. Siet. Hebr. cap. 12. versen 6, 7.
margenoot32
Dus verre zijn verhaelt de woorden des Propheets: nu spreeckt wederom den Apostel. Gr. in het seggen.
margenoot33
Ofte, doen verouden, Dat is, verklaert oudt te zijn.
margenoot34
Dat is, wechneminge, alsoo dat het uyt het midden is geweert, ende niet meer gebruyckt en wort.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken