laten, nu brengen zij ons tot op de rand van de exasperatie omdat wij ons niet bij machte voelen om ze te doorgronden. Deze volkomen zelfbeheersing werd aan het Bourgondische hof gecultiveerd, dank zij een generatie lange, ononderbroken opvoeding tot gracieuze onpersoonlijkheid als het hoogste zelfbezit van de persoonlijkheid; in de burgerlijke beschaving wordt zij restraint, een geladenheid van bijna ondraaglijke spanning. Is er in heel onze kunst één gelaat zo onbewogen en zo gespannen terzelfdertijd als dat van de gravin die zich aan de vuurproef onderwerpt?
In een beschaving van strenge zelfbeheersing trekt de veruitwendiging van het innerlijke zich uit het gelaat terug om zich des te duidelijker te verraden in de nerveuze, geraceerde handen. Zo worden ook bij Bouts de handen de verkondigers van al het ongezegde en onzeglijke. Een hand kan meer uitdrukken over het donkere, complexe, zelfs ‘ongedachte’ van de diepere persoonlijkheid, dan een gelaat ooit zou vermogen. Bouts' figuren maken geen bewegingen, slechts een bescheiden, wegens het onvermogen om het diepere uit te drukken, enigszins vermoeid en moedeloos gebaar, dat meer aanduidt dan het uitdrukt. Het geometrisch centrum van het Laatste Avondmaal wordt niet ingenomen door de kelk en de hostie - deze liggen, zwaarder, beneden het middelpunt - maar door de zegenende hand van Christus. In de zijluiken zijn het uitsluitend de handen der personages die met elkander spreken en de isolatie der figuren binnen de geometrische correspondenties verbreken.
Bouts' ‘stijve’, ‘onnatuurlijk’ uitgerekte figuren zijn geen gevolg van zijn Hollandse afkomst. Men kan hier trouwens alleen van disproportie, houterigheid, stijfheid en dergelijke spreken van uit de niet alleen onbewezen doch vals gebleken vooropstelling, dat ‘natuurlijkheid’ in de kunst alleen naturalistische kopij van de uiterlijke realiteit kan zijn. Stilzwijgend vooropstellen, dat Bouts de natuur wilde kopiëren, omdat het inzicht van de hedendaagse kunstenaars nu eenmaal te modern voorkomt voor een XVe-eeuwer, zou betekenen: zijn oeuvre meten aan een willekeurige en zeker niet artistieke norm. De reiniging van Bouts' Gerechtigheidstaferelen zal ertoe bijdragen, hopen we, om aan deze naturalistische pretenties een eind te maken. Niet alleen door middel van de infrarode doorlichting, welke de tekening openbaarde, maar ook met het blote oog is het nu zichtbaar dat de schilder zijn figuren oorspronkelijk natuurlijker, voller, ‘menselijker’ had getekend, maar dat al zijn correcties ze verlengden, uitrekten tot het het uiterst mogelijke, vermagerden en meer en meer van de natuurgelijkenis verwijderden. En bij de uitvoering in de verf ging hij dan nog verder dan bij de tekening: zelfs met het blote oog ziet men nu hoe hij b.v. de voorarm van de gravin, die het gloeiende ijzer houdt, nog enkele centimeters verdund heeft.
Niet Greco is, sinds de vroege Middeleeuwen, de eerste Europese schilder geweest bij wie de stijl zozeer primeerde op de natuurgetrouwheid, dat hij een nieuwe ‘natuur’ schiep - de enig verantwoorde, wijl ze door het kunstwerk als kunstwerk bepaald wordt - en daartoe de menselijke proporties bewust omvormde. Bouts is hem daarin voorgegaan. In zijn grootste werken, op het hoogtepunt van zijn kunde en zijn roem, kon deze late middeleeuwer zich veroorloven, zijn zelf gewilde stijl aan zijn opdrachtgevers op te dringen en geen rekening te houden met de opinies van de doorsnee toeschouwer. Bijna vijf eeuwen vóór Maillol had Bouts van zijn kunst kunnen getuigen: ‘la difficulté n'est pas d'imiter la nature, mais d'y échapper’.