Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 251]
| |
Geschiedkundige kroniek
| |
[pagina 252]
| |
nieuw materiaal is gepubliceerd in een reeks beschouwingen, niet het minst van Ierse kant. Volgehouden kan in de eerste plaats niet, dat Newmans werk een grote mislukking is geweest. Wat men zeggen kan, is, dat de Engelse administratie heel lang alle steun weigerde en dat, lang nadat deze even indirect als karig was gegeven, eindelijk de officiële erkenning kwam, die nog de weigering betekende om de universitaire status te geven aan Newmans oorspronkelijke stichting te Dublin, ofschoon ze wel verleend werd aan Peels oude Queen's College in Belfast. Daar ligt de enige, maar dan ook enige historische reden, dat University College, Dublin heden niet Katholieke Universiteit van Ierland heet. Volgehouden kan evenmin dat de Ierse bisschoppen Newmans werk deden mislukken, laat staan, dat zij zijn heengaan zouden hebben gewenst. Wat hij, eenmaal aan het werk, in korte tijd bereikte, is eerder verbazing wekkend en hoe node de Ierse bisschoppen hem zagen heengaan, kan wel worden afgeleid uit het feit, dat zij de inwilliging van zijn ontslagaanvrage een jaar ophielden. Waren er dan geen moeilijkheden met de Ierse bisschoppen, met name met Dr. McHale en Dr. Cullen? Zij waren er ongetwijfeld, doch zij wortelden meer in Ierse verhoudingen, die in de gegeven omstandigheden bijna onvermijdelijk waren, maar belemmerend werkten, omdat de kijk op die omstandigheden tegenstellingen opriep tussen de aartsbisschoppen McHale en Cullen, tegenstellingen waar Newman als persoon buiten stond en als Rector ook buiten wilde blijven, een houding, die hem zeker niet gemakkelijker werd gemaakt door de beide prelaten, toevallig beiden ook figuren van betekenis, geboren heersers van grote gaven en onbuigbaar karakter. John McHale, die voor velen als de grootste bisschop van de vorige eeuw in Ierland geldt, droeg niet voor niemendal de hem door O'Connell gegeven naam van ‘leeuw’. Hij was tien jaar ouder dan Newman. Geboren in 1791, werd hij priester, was professor in de dogmatiek en reeds in 1825 bisschop. Hij was de eerste Ierse bisschop sinds de Hervorming, die al zijn studies in Ierland had kunnen maken. Des te meer valt op, dat hij niet slechts een goed classicus en hebraicus was, maar ook Frans, Duits en Italiaans beheerste. Iers was zijn moedertaal en hij bezorgde zijn landgenoten een Ierse vertaling van de Pentateuch en van het grootste deel der Ilias. Speelde Newman goed viool, McHale moet één der weinige bisschoppen zijn geweest, die de harp beheerste. Alles droeg er toe bij hem tot een Ierse nationalist te maken. Als kind had hij de inval der Fransen en de daarmee gepaard gaande opstand van 1798 meegemaakt en de terechtstelling beleefd van zijn dorpspastoor, die ervan beschuldigd werd, Fransen te hebben geherbergd. Hij kende de geschiedenis van zijn land en zag de gruwelijke ellende rondom zich, die haar toppunt bereikte in de vreselijke hongersnoodperiode en hem zijn vlammende protesten deed richten tot het Engelse bestuur. Lord Melbourne wist wat hij zei, toen hij te Rome liet weten liever iedereen dan John McHale op de aartsbisschoppelijke zetel van Tuam te zien. Maar Gregorius XVI benoemde hem toch en ‘de leeuw van het westen’ oefende zijn invloed uit van 1834 tot 1881. Temperamentvol als hij was, bleef hij tot op hoge leeftijd een even gevreesd debater als geducht polemist. In de grote zaken, die hij verdedigde, heeft de geschiedenis hem in het gelijk gesteld, doch hij was een ‘Einspänner’ met wie samenwerking op welke voet ook, niemand gemakkelijk viel. Maar het staat vast, dat hij een voorstander is geweest van de oprichting der | |
[pagina 253]
| |
universiteit, dat hij meewerkte aan de benoeming van Newman tot Rector en dat er geen enkele aanwijzing is, dat zijn persoonlijke hoogachting voor Newman en de erkenning van diens uitzonderlijke gaven zo goed als diens sympathie voor Ierland en de Ieren, ooit veranderde. Zijn eigenlijke invloed op de universiteit is trouwens ook gering geweest en dit was vermoedelijk (afgezien van zijn overigens begrijpelijke maar geheel ongemotiveerde vrees, dat de Engelse invloed in de universiteit te sterk zou kunnen worden) de oorzaak van zijn weinig minzaam optreden tegen Newman, niet tegen de persoon of de geleerde, maar tegen de Rector, die hem het werktuig scheen van Dr. Cullen, en met Dr. Cullen was Dr. McHale het op vele punten niet eens. Ook dat was in de gegeven omstandigheden al weer bijna onvermijdelijk. Paul Cullen, in 1803 geboren, was aanzienlijk jonger dan John McHale, maar door Rome niet slechts op de zetel van Dublin geplaatst, maar ook als delegaat met bijzondere bevoegdheden bekleed. Van huis uit moet er niet minder nationalistisch vuur in hem gebrand hebben dan in de aartsbisschop van Tuam. Zijn oom was tijdens de rebellie opgehangen, zijn vader was door Quakerhulp maar net aan de strop ontsnapt. Maar Cullen was als jongen van zeventien jaar naar Rome gegaan, had daar oosterse talen gestudeerd, was er professor geworden en bleef er, Rector benoemd van het Ierse College, jaren achtereen. Hij had, toen hij als aartsbisschop terug kwam, te doen met voor hem nieuwe vraagstukken in het eigen, oude land en wilde ze oplossen more romano. Hij had in Rome de revolutie van 1848 meegemaakt en daarvan weinig lust over gehouden voor radicalen en radicale politiek, juist toen na O'Connell's dood de politieke verhoudingen in Ierland veel scherper werden. Theoloog van gezag - zijn omschrijving der onfeilbaarheid zou praktisch de definitie worden van het dogma, dat in 1870 werd afgekondigd - had hij ongetwijfeld de Oxfordbeweging gevolgd en de ontwikkeling van Newman, die hij in 1846 te Rome leerde kennen. De eerste Ier, die in 1866 tot het kardinalaat werd verheven, was hij van 1852 tot 1878 aartsbisschop van Dublin. Maar hij had zijn eigen wijze van regiment en dat strookte niet steeds met dat van Tuam. Het dekte evenmin altijd Newmans inzichten en de houding van beide prelaten troffen de fijn gevoelende Rector. Zij spanden echter ook zijn wil, want waren de aartsbisschoppen niet vrij van autocratische trekken, ook Newman had waarlijk niet het uiterlijk alleen van Julius Caesar. Jure suo had hij door zijn ongewone gaven jarenlang een even ongewone invloed uitgeoefend en de man, wiens naam zelfs een Gladstone of Disraeli niet dan met een mengeling van vrees en bewondering bleven noemen, had zijn eigen gedachten over de inrichting van een universiteit en zette ze grotendeels door. Wil men Dr. Cullen eerlijk beoordelen, dan moet men zien, wat hij deed en proberen zijn houding tegenover Newman te verklaren. Elk oordeel zal rekening moeten houden met feiten. En feit is, dat het Dr. Cullen was, die de visie had, Newman naar Ierland te roepen. Voor een Iers prelaat was het geen kleinigheid een Engelsman van Oxford, die eerst enige jaren bekeerd en priester was, Rector te maken van een (hoe gaarne Newman haar ook minder regionaal had willen hebben) toch in wezen Ierse universiteit. Door zijn aanwezigheid nam Dr. Cullen ook zonder aarzeling de verantwoordelijkheid op zich voor de voordrachten over de universiteit, die Newman in 1852 in Dublin hield. Heel zijn openlijk gedrag was een steun voor Newman en met nu beschikbare stukken voor ogen kan men moeilijk anders dan tot de conclusie komen, dat de aartsbis- | |
[pagina 254]
| |
schop in alle grote zaken Newman liet begaan. Het is hoogstwaarschijnlijk juist, dat hij tegen Newmans benoeming tot bisschop was. Maar waarom? In zulk een benoeming - afgezien van misschien nog interne Ierse redenen - zag hij een gevaar voor de universiteit. Hij wilde Newman gaarne daar zo vast aan verbinden, dat hij droomde van een overbrenging van heel het Oratorium van Birmingham naar Dublin. Maar een Rector, die bisschop was en elk ogenblik naar een Engelse zetel kon overgaan, was begrijpelijkerwijze niet Dr. Cullens ideaal. Newman zelf begreep ook later, dat zo'n benoeming hem even goed te vast had kunnen klinken aan de universiteit in een land, dat hij lief had, maar dat niet het zijne was en dat het eerste recht op hem hadGa naar voetnoot1). Maar wat Dr. Cullen wel kon doen en ook past bij de gedachte, dat hij hoge prijs stelde op Newman, deed hij. Zonder twijfel was hij het, die Newmans benoeming tot Rector tot een pauselijke deed maken en haar uitlokte in bewoordingen, waarvan de betekenis niemand kon ontgaan. ‘Cum autem noverimus a Vobis jam electum fuisse Dilectum Filium Presbyterum Joannem Henricum Newman, ut eandem Universitatem regat et moderetur’, schreef de Paus bij breve van 20 maart, 1854 aan de Ierse bisschoppen, ‘tum ejusmodi Vestram electionem approbantes volumus, ut idem Presbyter egregiis, animi ingeniique dotibus ornatus, ac pietatis doctrinaeque laude, et Catholicae religionis studio praestans ejusdem Universitatis curam et regimen suscipiat eique veluti Rector praesit’Ga naar voetnoot2). Wij weten, dat jaren later, toen Rome objectief ingelicht wenste te worden over de door sommigen in eigen land gewantrouwde Newman, het weer Dr. Cullen was, die diens verdediging op zich nam. Wij weten ook, hoe hij zelf in 1854 aan Newman schreef, hoe men van Ierse nationalistische zijde hem beschuldigde, de Ierse Kerk aan de Engelse administratie te willen verkopen in ruil voor een charter voor de universiteit. ‘Well, we must suffer reproach with patience, as our Divine Master has taught us by word and example’Ga naar voetnoot3). De prelaat schijnt geen schrijver te zijn geweest, maar zulk een uiting doet enig licht vallen op zijn soms zo terughoudend lijkende optreden. Het is merkwaardig, dat van een man, die wel een standbeeld kreeg in eigen kathedraal en een herinneringssteen in wat nu Newman House heet en het sociale centrum is van Ierse studenten, geen wetenschappelijk verantwoorde biografie bestaat. Wat wij van hem weten, is grotendeels van derden. Hij schijnt onverschillig geweest te zijn voor mensenoordeel na zijn heengaan. Maar bij de viering van het eeuwfeest der universiteit in 1955 - het is ondanks overlijdensberichten en daarmee te vergelijken pogingen tot verduistering van staat, opgewekt en onder internationale belangstelling door de Ieren georganiseerd - zei de huidige Aartsbisschop van Dublin, q.q. Rector der Katholieke Universiteit, die als juridische stichting nimmer is opgeheven, al ging zij als onderwijsinstituut in de Nationale over: ‘Voor deze eerbiedwaardige vergadering durf ik, met alle kennis waarover ik als zijn opvolger beschik, verklaren omtrent Kardinaal Cullen, dat geen schrijver zijn karakter en betekenis recht heeft gedaan’Ga naar voetnoot4). | |
[pagina 255]
| |
Het is, met de enorme Newmanliteratuur voor ogen, een sterk woord en men kan slechts hopen, dat het door een biografie van de prelaat wordt gevolgd. Newman is te groot dan dat anderer gedachtenis te zijner meerdere glorie verkleind zou mogen worden. Hij heeft daaraan geen behoefte. De man, die zich geen theoloog noemde, heeft meer invloed op de theologie uitgeoefend dan sinds de reformatie nog mogelijk werd geacht door één persoon. Hij heeft de Engelse Staatskerk van de vorige eeuw omgezet in de Anglicaanse gemeenschap van heden en hij hergaf Engelse katholieken niet slechts een plaats in de natie, maar zijn gedachten, bekrachtigd door de goedkeuring van vier op elkaar volgende pausen, blijken telkens nieuw voor jongeren, die tegelijk geboeid worden door het pathos van zijn stijl en het drama van zijn heldenleven, doorgloeid van een geloof, dat alle μιϰϱοψυχία verachtte. Newman begon zijn universiteit met 15 studenten en University College Dublin telt er nu ver over de 4000. Hoe zijn stichting uitliep op dit ‘College’, nu deel van de Nationale Universiteit van Ierland, behoort tot de geschiedenis van het hoger onderwijs in Ierland, waarop de Engelsman zulk een sterke invloed heeft uitgeoefend, maar niet daarop alleen doch op dat der hele Engels sprekende wereld en, mogen wij erbij voegen, ook ver daarbuitenGa naar voetnoot5). Doch dit is een onderdeel van de geschiedenis van het moderne hoger onderwijs, die in haar volle omvang nog moet beschreven worden. De grote gedachten, die hij in zijn geschriften als Rector ontwikkelde, trekken meer en meer aandacht en treffen door haar actualiteit. De nevelen, die zo lang over zijn praktisch werk in Dublin hingen, trekken op. ‘Als ik weg ben’, schreef Newman aan één zijner medewerkers, ‘zal er wel iets komen van wat ik in Dublin deed’. Anders, maar meer dan hij durfde dromen, toen hij zijn stichting een invloed voorspelde ‘tot de grenzen der aarde’, is zijn verwachting vervuld. De zogenaamde mislukte periode blijkt meer en meer één der vruchtbaarste fasen te zijn geweest in Newmans lange leven en dat waarlijk niet slechts door de boeken alleen, die hij in die korte tijd schreef, maar ook door de school, die hij stichtte en die hem bij monde van haar President herdacht als ‘one of the greatest men of the nineteenth century England, whose coming to Ireland was a providential requital for secular wrongs’Ga naar voetnoot6). |
|