diegene welke nu algemeen in het openbaar geuit worden: een gevoel van frustratie tegenover de blanken, ontevredenheid over te lage lonen, streven naar grotere deelneming aan het openbare leven en vooral een sterke drang om belangrijker plaatsen te bezetten.
Typisch is het daarbij, dat in deze jaren de z.g. centra nagenoeg onmondig bleven. Dit hoeft ons echter niet zo heel erg te verwonderen, als we bedenken dat de zwarte die van uit zijn dorpsmilieu in een centrum belandt, eerst enige jaren nodig heeft om daar te aarden, dat velen zich zelfs illegaal in de steden kwamen vestigen en zich bijgevolg heel rustig wensten te houden. Intussen gaven diegenen die in hun eigen milieu bleven en zich daar op sociaal gebied veilig voelden, uiting aan de heersende aspiraties, op een bedekte wijze wel is waar. Aangezien er geen normale uitdrukkingsmogelijkheden bestonden, namen zij hun toevlucht tot geheime verenigingen, welke meestal oversloegen tot extremistische xenofobische bewegingen. Deze vertoonden steeds twee hoofdkenmerken: een terugkeer tot het verleden en de vervanging van de blanken door opgekomen of merkwaardig getransformeerde zwarten.
De terugkeer tot het verleden manifesteerde zich gewoonlijk in de strijd tegen de duistere machten van de kwade hand onder al haar vormen (ndoki). De Europeanen hebben deze mysterieuze machten steeds genegeerd of onderschat, de missionarissen hebben ze steeds beschouwd als een louter verzinsel waarmee ze zich niet wilden inlaten, maar voor de inlanders staat hun geheime werking en invloed boven alle twijfel, beheersen zij hun hele leven, en alle geheime inlandersbewegingen zochten steeds naar middelen en beschikten over praktijken om ze te elimineren of te overwinnen.
Op de tweede plaats wilden deze bewegingen de gezagdragende blanken vervangen door zwarten. Merkwaardig was daarbij echter, dat de inlanders zich niet geroepen voelden om deze taak zelf uit te voeren doch deze toedachten hetzij aan als blanken herrezen inlanders, hetzij aan zwarten die daarvoor bijzondere gaven, een ware profetische geest zouden ontvangen.
We willen nu niet beweren dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de huidige publieke meningsuitingen en deze vroegere, veroordeelde bewegingen. Wij zijn integendeel overtuigd van het tegenovergestelde, en we komen verder terug op de grote verschilpunten tussen beide. Doch het is goed, voor ogen te houden wat er enige jaren geleden reeds in dit volk leefde, om er zich rekenschap van te geven dat de huidige gedachtenstromingen niet zo maar plotseling of toevallig uit de lucht zijn gevallen: de meeste inlanders die nu als volwassenen in de steden leven, hebben in hun jeugd, toen ze nog in hun dorpen vertoefden, deze bewegingen van dichtbij of van ver meegemaakt. Ook zij die niet direct beroerd werden door deze extremistische, meestal gelocaliseerde, religieuze bewegingen, leden onder een gevoel van frustratie: de overtuiging dat zij geremd werden in hun eigen initiatief, in hun opgang tot gelijkwaardigheid met de blanken. Een zwarte, vertelden zij, mocht geen fabriek hebben, geen handel drijven, mocht bepaalde ambten niet bekleden, hij werd over de hele lijn achtergesteld. Om hun standpunt te begrijpen volstaat het zich even de toestanden in herinnering te roepen, welke overigens nog steeds bestaan en de grote massa dagelijks treffen: de spot van de blanke met wat hem als een buitenissigheid voorkomt in kleding en gedraging, de moeilijkheid van de zwarte om b.v. een doodgewoon rijbewijs te verkrijgen, de mutatiepapieren enz. Al deze dingen brengen de zwarte steeds weer dezelfde overtuiging bij: de blanken remmen onze ontwikke-