Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 261]
| |||||
Wijsgerige kroniek
| |||||
[pagina 262]
| |||||
voortbewegen, en we kunnen een uiterst korte samenvatting geven in twee stellingen:
Onder positief toekomstbeeld moet hier worden verstaan ‘meer dan een hoop, verlangen, vertrouwen, verwachting, visie of perspectief.... Een positief toekomstbeeld heeft een strakker omlijnde vorm, het is een verder uitgewerkte ideale beeldvoorstelling over de gans andere en betere toekomst’, met machtige weerklank (31 v.). Het tragische van onze tijd is, dat wij zo'n geestdrift wekkende visie alleen vinden bij het communisme, dat zich leiden laat door een negatief toekomstbeeld. Voor het overige zijn wij ‘heden-mensen’ geworden, speciaal in Europa, zonder ideaal, zonder uitzicht op de toekomst en daarom zonder toekomst, hopende, dat de zondvloed ná ons komen zal, als hij dan toch komen moet (24). Toch moeten wij niet alle hoop laten varen, want er zijn, aldus Polak, minstens hoopvolle perspectieven, die zich eventueel later bij enkele begenadigden kunnen ontwikkelen tot positieve toekomstbeelden die de vonk op de massa doen overspringen (33 v.). Op zoek naar zulke perspectieven in onze tijd doen we de merkwaardige ontdekking, dat er toch minstens één positief toekomstbeeld in volle glorie bestaat en zijn krachtige werking uitoefent op een, zij het ook wezenlijk beperkte, groep mensen: ‘het bijbelse toekomstbeeld omtrent de herrijzenis van Israël, overeenkomstig het met Jahweh gesloten Verbond, in alle heerlijkheid en de onherroepelijke toewijzing op aarde aan Zijn volk van het Beloofde Land’ (87). Aan dit beeld, (door Polak hier zonder de religieuze problematiek beschouwd), dat zijn waarde reeds in oude tijden bewees en tegelijk nog vandaag bewijst in het herstelde Israël, zullen wij ons eigen toekomstbeeld moeten modelleren. Ook dit zal iets moeten bevatten van de spanning tussen ‘het lijden om het onvolmaakte zijn van vandaag-de-dag en de spirituele drang naar een geestvervoerende, vervolmaakte toekomst’ (24), tussen kritisch en extatisch, rationeel en irrationeel, verstand en gevoel, realiteit en ideaal, zoals wij die nu nog ervaren in Israël. ‘Wie in Israël niet in wonderen gelooft, is geen realist’, citeert Polak Chaim Weizmann (87). Deze bewondering voor Israël beduidt echter voor Polak geen overgave aan dit toekomstbeeld. Hij kent slechts een ‘hoopvol toekomstperspectief’ in de mensvorming als oneindige opgave, waarbij men zich bewust is van de mens als ‘mirakel’. Mirakel kan zijn het spookbeeld van de robot, maar ook het wonder van de mens, die door een nieuwe renaissance tot een beter menszijn kan worden gebracht, indien men zich voor dit ideaalbeeld maar willens en wetens inzet, altijd open voor de verrassing.
Tot zover een zeer korte samenvatting van dit rijke werkje, met excuses aan de auteur, dat deze beknoptheid onmogelijk recht kan laten wedervaren aan de veelheid en genuanceerdheid zijner gedachten. Het zij hem tot troost, dat ook wij slechts heel kort onze ideeën kunnen samenvatten, indien we nu pogen een antwoord te geven op de vanzelfsprekende vraag: in hoeverre is dit perspectief der oneindige menswording hoopvol. Zonder de minste aarzeling gaan wij met prof. Polak mee in zijn oproep ons in te zetten voor een beter menszijn. Hier ligt immers de kern van alle geschiedenis, die eerst en vooral een mens-worden is, een uitgroeien van de mens, die | |||||
[pagina 263]
| |||||
pas in tijd en ruimte zichzelf worden kan en zo beantwoorden aan de opgave, die hem door zijn menszijn wordt gesteld: ‘Werde, der du bist’. De mens is een historisch wezen, heeft zichzelf te maken en te streven naar een steeds vollediger menszijn, individueel en sociaal. Door het feit dat de meeste beschouwingen over de zin der geschiedenis aan christelijke zijde geschreven werden door theologen, wordt dit kernpunt en wijsgerig fundament van de geschiedenis nogal eens overgeslagen, tot groot nadeel van de waarheid en tot ergernis, niet slechts van humanisten als Polak, maar ook van ieder christen, die niet vergeet dat hij zelf mens is en Gods eigen Zoon is mens geworden. Hoe levensecht bovendien deze waarheid is blijkt wel uit de spontane hulp, die telkens weer geboden wordt aan de mens in nood, waarbij de afstand geen probleem meer vormt om in de mens uit Korea of India of Pakistan bij overstroming of oorlogsellende of hongersnood onmiddellijk de naaste te erkennen. Wij zijn er nog lang niet met onze organisaties voor onderontwikkelde gebieden, maar zij die zich van hulp aan deze landen willen distanciëren, stellen zich buiten de geest van de tijd waarin de Heilige Geest mede aanwezig is, door Wie wij weten mogen, dat wij de hoeder van onze broeder zijn en een taak hebben te vervullen voor een beter menszijn en een meer menswaardig bestaan van zovelen in deze steeds kleiner wordende wereld. Het hoopvolle perspectief van Polak houdt echter meer in dan voorziening in de nood van de medemens, ook al wordt deze nood wereldwijd gezien. En juist dan voldoet het door de vage formulering van ‘beter mens zijn’ minder goed aan de strak omlijnde vorm die hij voor zijn toekomstbeeld terecht eist, maar ook in zijn grote werk van twee jaar geleden niet aan dit hem zo dierbare toekomstbeeld wist te geven. Laat ik duidelijker zeggen wat ik bedoel. Indien economisch onderontwikkelde gebieden ontwikkeld zijn, dan stel ik met Polak de vraag, die hij stelt bij het ideaal der integratie: ‘en dan?’ (101), een vraag die wij liefst al voor het begin van deze hulpverlening althans principieel beantwoord zagen. Wij kunnen de vraag nog urgeren. Indien Israëls buren tot rust komen en Israël in het bezit blijft van zijn land, is dan het toekomstbeeld van Israël in vervulling gegaan? Is het bezit van het land - zelfs van dit heilige land - voldoende om zonder toekomstbeeld verder te kunnen leven? Komt dan niet weer opnieuw die vraag van Polak op: ‘en dan?’? De bewoners van het huidige Israël voelen wel degelijk de noodzaak van een antwoord op deze vraag. Als de orthodoxie de meerderheid der moderne Israëli's niet bevredigen kan, wat dan? Zouden wij niet een meer hoopvol perspectief bezitten en zelfs een echt toekomstbeeld, als wij eens niet afzagen van de godsdienstige problematiek in Israël en bij het sokratisch mensbeeld, evenmin als de profeten en Sokrates (Platoon) dit deden, omdat een visie, die zich beperkt tot de mens, in het oneindige voortgaan dreigt zich te verlopen? Want wie nergens heengaat mist altijd zijn doel. M.a.w. Polak heeft groot gelijk, dat het in deze wereld gaat om een beter menszijn, maar wil hij de ‘hedenmens’ opheffen uit zijn pestilentie-in-permanentie, dan moet hij hem, in overeenkomst met zijn eigen theorie omtrent het duidelijke toekomstbeeld, ook concreet zeggen waarheen hij op weg is en wie hem verlossen kan. De mens is een wonder, een mysterie, juist omdat zijn oorsprong niet ligt in hem alleen en zijn doel niet door hem alleen kan worden bereikt. In zichzelf ervaart hij de eigen macht en onmacht tevens. Hij is bron van alle cultuur, maar de oerbron ligt nog dieper in hem dan zijn diepste zelf. En zonder contact met deze Oerbron | |||||
[pagina 264]
| |||||
droogt ook de bron uit. Zoals André Malraux het eens uitdrukte: Nietzsche heeft het woord gesproken: God is dood. Wij vragen ons af in de chaos van deze wereld, of met dit woord niet een ander woord kwam: de mens is dood... Of doordenkend op de idee van Polak: de mens zonder God heeft geen positief toekomstbeeld meer, omdat de zin van dit aardse gebeuren, dat wij geschiedenis noemen alleen bepaald kan worden door een zeer concreet eindpunt en dat vindt de mens niet in zichzelf alleen, ook niet sociaal in de mensheid zonder meer in het oneindige geprojecteerd, maar in de ontmoeting met God. Deze ontmoeting komt niet als een ‘deus ex machina’ aan het eind van het stuk, maar is er reeds als noodzakelijke voorwaarde voor de aanvang van de reis en blijft voortduren tijdens de hele tocht. Waar dit ontmoetingspunt precies ligt, ik bedoel, waar de mens(heid) tot het maximum aan Godgelijkenis komt en het eindpunt vindt, dat blijft ook voor de mens een verrassing. Met al zijn wijsbegeerte blijft hij hier in onzekerheid, omdat het niet aan de mens is te bepalen, hoever de ontmoeting met God gaan zal. God zelf heeft daarom voor de verrassing gezorgd. Het werd een ontmoeting van de hoogst mogelijke intimiteit, doordat het Woord Gods de menselijke natuur heeft aangenomen. Nu God mens wordt en de mens God, heeft de geschiedenis haar eindpunt bereikt. Betekent dit, dat wij nu leven in het automatisme der goddelijke planning zoals Polak het noemt? Desnoods bevinden wij ons tussen eerste en tweede komst, zodat er nog wel enige perspectieven over blijven, maar het geheel valt dan toch onder de noemer van ‘naief optimisme’, omdat de zaak toch voor elkaar is. Wanneer deze interpretatie van prof. Polak juist is, heeft het katholicisme inderdaad geen echt toekomstbeeld en daarmee geen toekomst. Maar deze uitleg van automatisme is heel beslist niet juist. Het verhaal van de Joodse rabbi, die op het bericht, dat de Messias zou zijn gekomen, uit het raam keek en nuchter opmerkte: Er is nog niets aan de wereld veranderd, zou wel zo'n automatisme suggereren, maar zou nooit het verhaal van een katholiek denkend theoloog kunnen zijn. Want deze weet door Gods openbaring, dat God de wereld niet zonder de mens wilde verlossen. Het jawoord van Maria, als vertegenwoordigster van het oude Israël en daarmee van de gehele mensheid, ongetwijfeld alleen in en door genade gegeven, maar een vrij jawoord, is een wezensbestanddeel van de Menswording. Zo zal ook de nieuwe hemel en nieuwe aarde ons niet geschonken worden dan door het vrije antwoord der mensen op het appèl, dat in de Verlossing besloten ligt. De wederkomst van de Heer der geschiedenis volgt niet als een druk op de knop, maar is het laatste woord van Gods spontane liefde in het liefdespel, dat Hij met de mens als partner eens in de schepping begon. Het is wezenlijk aan het katholieke toekomstbeeld, dat het op een persoonlijke ontmoeting berust. Met de termen van Pius XI, Pius XII, van kardinaal Suhard (namen die in het persoonsregister van Polaks grote werk ontbreken en juist bij hen vindt men de moderne versie van het katholieke toekomstbeeld): Het gaat om de vestiging van het rijk van Christus Koning op deze aarde, ‘een rijk van gerechtigheid, van liefde en van vrede’. Tegelijk is echter dit rijk ‘een rijk van heiligheid en genade’ en zo weet de katholiek, die van dit persoonlijk ideaal leeft en er desnoods voor sterft, dat dit rijk toch niet van deze aarde is, maar uiteindelijk pas op de nieuwe aarde met de nieuwe hemel ineen zal worden gerealiseerd bij de wederkomst van de Heer. | |||||
[pagina 265]
| |||||
En vluchten wij dan toch niet weg van deze aarde, zodat we met een dergelijk toekomstbeeld de mens en de menselijke waarden prijsgeven voor een irreëel supernaturalisme? Inderdaad is dit gevaar niet denkbeeldig, maar zo'n eenzijdigheid zou aan het tweevoudig aspect in het katholieke ideaal fundamenteel tekort doen en het daarmee verraden. De christen van onze dagen moge juist beseffen, dat zijn werken aan aardse waarden betekent een voldoen aan Gods opdracht om meer mens te worden en meer mens te maken, terwijl tegelijkertijd deze betere menswording de mensheid meer kan disponeren tot verlangen naar de eindtijd. Wij kunnen de nieuwe aarde niet maken, maar persé is een beter mens-zijn daartoe een meer geschikte dispositie dan armoede, oorlog, ziekte, onderontwikkeld-zijn. God kan ook in uiterste armoede, in de chaos van de oorlogen zijn Woord spreken, maar het wordt door velen zo moeilijk gehoord. Wij werken op de normale wijze, wel wetend, dat ook in de tegenstand van de Boze, in menselijk mislukken, in échec, God zijn werk kan blijven doen. De verlossing van Christus geschiedt door het Kruis. De voortzetting van die verlossing in Kerk en wereld geschiedt op dezelfde wijze. De gestalte dezer wereld gaat voorbij, daarom is in alle christenwerk een zekere losheid noodzakelijk, wij kennen een Humanisme van het Kruis, maar zijn tegelijk toch volop humanisten, omdat dit Kruis gevolgd is door de Verrijzenis. Het is katholieke geloofsleer, dat hetzelfde lichaam zal verrijzen in glorievolle staat. Wellicht, dat we daaruit mogen concluderen: zo zal de nieuwe aarde haar gestalte bepaald krijgen door het werk van de mensheid van de eeuwen, maar dan op onvermoedbare wijze omgevormd door de Heer der geschiedenis. De Franse dominicaan Y. Congar stelt dit voor met volgend gelukkig gevonden beeld: Een leraar laat een leerling werken op een serie zeer moeilijke problemen. De leerling kan de oplossing niet vinden, hoewel hij zo ongeveer in de buurt komt en steeds nieuwe pogingen aanwendt. De oplossing zelf zal hem worden gegeven door de leraar, maar alleen, wanneer hij door al zijn moeite zijn geest en vermogens zal hebben ontwikkeld op een wijze, die hij zelfs niet vermoed zou hebben, als hij de oplossing ineens pasklaar had gekregen. De leerling komt op die manier in zekere zin ‘op de hoogte’ van de oplossing. Hij ontvangt deze alleen, omdat hij in zijn streven haar te begrijpen, zichzelf als het ware heeft uitgerekt tot op haar niveau. Zo mogen wij ons de verhouding van deze aarde denken in vergelijking met de nieuwe aarde. Deze wordt ons geschonken door God, van Boven, maar de mensheid heeft door haar werken aan de oude aarde deze rijp gemaakt voor de radicale omvorming en zichzelf, onder Gods genade ook hier, in staat gesteld dit laatste en altijd blijvende geschenk Gods te ontvangen. Wanneer wij zo de katholieke visie zien op de zin der geschiedenis, dan geloof ik, dat wij niet kunnen beamen zonder ideaal in dit leven, in deze wereld te staan. Wij bezitten het wel degelijk voor tijd én eeuwigheid, in een wonderlijk mysterieuze inzet op deze aarde voor een nieuwe hemel én nieuwe aarde. |
|