keurig gebruik van het algemeen beschaafd Nederlands, wordt niet alleen niet aangewend, doch, naast de zeldzamer wordende verachting van het Nederlands, blijven de hoogste instanties nog steeds de voorkeur geven aan het Frans. De taalbreuk is ook cultuurbreuk.
Administratie én verfranst bedrijfsleven veroorzaken - naast natuurlijk de onvoldoende industrialisatie - een aanzienlijke relatieve mindere inkomstenverdeling ten nadele van arbeiders en bedienden in Vlaanderen. ‘Arm Vlaanderen’ blijft nog steeds een pijnlijke materiële realiteit, vooral dan relatief gesproken. Dit uit zich op alle mogelijke gebieden, b.v. reeds in het geringer aantal auto's in verhouding tot de bevolking. Dit uit zich vooral in de geringere bezetting van de universiteiten en hogere onderwijsinstellingen. De verhouding tussen Nederlands- en Franssprekende studenten blijft de laatste jaren ongeveer constant rond de 40/60 liggen, terwijl de verhouding tussen de jongeren van beneden de 18 jaar minstens 60/40 is.
Dit geringer aantal Nederlandssprekende studenten maakt natuurlijk het grootste gevaar uit voor de intellectuele, culturele en ook economische ontplooiing van de Vlaamse volksgemeenschap. Niet zonder reden stond de vernederlandsing van het hoger onderwijs na de taalwetten op het program der Vlaamse Beweging. Nu echter betekent de verfransing van administratie en bedrijfsleven een ernstige bedreiging voor de verdere opgang en de toekomstmogelijkheden van de jonge Vlamingen. In vele kringen blijkt reeds een moedeloosheid aan de dag te treden. De kansen voor jonge afgestudeerden in het Nederlands blijken minder groot te zijn. Het is zonder meer duidelijk dat de verdere uitbouw van een ‘universitaire’ stand in Vlaanderen innig verbonden is aan de vernederlandsing van bedrijfsleven en administratie. De jonge afgestudeerden willen in België hun kans lopen en moeten hun kans kunnen lopen met hun Nederlands, zoals afgestudeerden aan de Nederlandse universiteiten dat in Nederland kunnen. Zolang dit niet even gemakkelijk mogelijk is, mankeert er iets aan de Belgische verhoudingen en dienen er onverpoosd pogingen aangewend om deze toestand te verbeteren.
Ook in de middelen om de taalkloof in Vlaanderen te overbruggen kunnen administratie en bedrijfsleven niet worden gescheiden.
De grondslag van de vernederlandsing van het openbaar leven in Vlaanderen dient gezocht te worden in de oprechte eerbiediging van het taal- en cultuurdualistisch karakter der Belgische bevolking, welke dan weer het onderpand uitmaakt van een optimaal samenleven der twee onderscheiden volksgemeenschappen. Dat bovendien technieken moeten worden ontwikkeld, welke het onderling verstaan der twee gemeenschappen kunnen bevorderen, is wel duidelijk. De eerbiediging van het cultuur-dualistisch karakter der Belgische bevolking houdt in dat de overheid niet alleen geen hinderpalen mag handhaven, maar daarenboven alle positieve middelen moet aanwenden om de ontplooiing van beide cultuurgemeenschappen te bevorderen.
In het licht van deze beginselen moeten de nodige praktische maatregelen worden genomen. Het komt ons voor dat de overheid in beide sectoren een uiterst belangrijke rol kan spelen. Voor de administratie is dit zonder meer duidelijk. Ook voor het bedrijfsleven dient er echter naar de overheid uitgezien. Niet dat zij alles vermag. Het Limburgs voorbeeld bewijst de kracht van het geordend particulier initiatief ter zake. Toch mag hierbij niet worden vergeten