Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 544]
| |
Religieuze kroniek
| |
IINaast deze eerste bundeling van oecumenische strevingen vinden wij er een tweede in de World Alliance for Promoting Internation Friendship through the Churches, welke sinds 1907 werd voorbereid om de toen reeds bedreigde inter- | |
[pagina 545]
| |
nationale vrede door bemiddeling van de christelijke kerkgenootschappen te verstevigen, en in 1915, volop in de eerste wereldoorlog, definitief opgericht. De zeer edelmoedige, hartelijke maar op doctrinair gebied tamelijk liberaliserende Nathan Söderblom, die in 1914 lutheraans aartsbisschop werd van Upsala in Zweden, staat aan de oorsprong van de beweging voor praktisch christendom, beter bekend onder de benaming van Life and Work (Leven en Actie), welke gegroeid is uit en steeds innig verbonden is gebleven met de World Alliance. Tijdens de eerste wereldoorlog ijverde hij, overigens vruchteloos, voor een internationale conferentie van de Kerken uit de oorlogvoerende landen. Van de aanvang af, maar vooral na de oorlog, was deze Life and Work-beweging vooral gericht op de studie en de praktische verwezenlijking van de sociale opdrachten van de Kerk en, hierbij aansluitend, van de betrekkingen tussen Kerk en Staat. Een eerste wereldconferentie kwam bijeen te Stockholm in 1925. N. Söderblom stierf in 1931. Dr. Bell, anglicaans bisschop van Chichester, zette het werk voort in dezelfde geest en leidde de tweede wereldconferentie te Oxford in 1937. Sedert het ontwerp van de Wereldraad der Kerken, d.i. sinds 1938, droeg de beweging Life and Work haar werkzaamheden over aan het Voorlopig Comité van deze Wereldraad te Utrecht en in 1948 werd ook de World Alliance officieel ontbonden. Zoals gezegd bewoog N. Söderblom zich vooral op het praktische plan, zonder al te veel aandacht te schenken aan de dogmatische verschillen. Zijn leuze was ‘Service unites but doctrine divides’, en beroemd (of berucht) is ook zijn onderscheid tussen de ‘fides quae creditur’ (de verschillende interpretaties van de Openbaring), welke de Kerken verdeeld houdt en de ‘fides qua creditur’ (de geloofsgezindheid zelf), die hun eenheid uitdrukt en bewerkt. Al spoedig echter moest hij inzien dat men de theologische geschilpunten niet uit de weg kon gaan, dat zelfs een ogenschijnlijk onbelangrijk en alledaags feit in de Kerk zoals de zondagcollecte, waarmede Sint-Paulus te Corinthe te doen kreeg, stap voor stap leidt naar probleemstellingen, die de diepste mysteries van het Geloof raken. Twee totaal verschillende richtingen kwamen tot uiting, welke zich kristalliseerden in de discussie omtrent het begrip van het ‘Regnum Dei’, van het ‘Rijk Gods’, dat volgens de H. Schrift Christus op aarde was komen prediken. Is dit Rijk Gods op te vatten als een loutere bovennatuurlijke werkelijkheid, die enkel gerealiseerd en verhoopt kan worden door een eigenmachtig ingrijpen van God zonder enige menselijke medewerking, met het gevaar van te vervallen in een absoluut dualisme tussen geloof en beschaving? Of wordt dit Regnum Dei tot stand gebracht door God mét de medewerking van de mens, op gevaar af dat men zich allicht met een louter menselijke werkzaamheid gaat tevreden stellen en het onderscheid verliezen tussen het schepsel en de transcendente God? De eerste tendens werd vooral vertegenwoordigd door de Duitse deelnemers, de tweede door de praktisch aangelegde Amerikanen met hun ‘Social-Gospel-theorie’. Deze tegenstellingen heeft men noch te Stockholm noch later te Oxford werkelijk kunnen overbruggen. Ondanks deze tekortkoming schijnt de positieve invloed van Life and Work toch niet onaanzienlijk te zijn geweest in protestants oecumenisch opzicht. Christelijke protestanten van verschillende herkomst hebben er geleerd zich te verenigen in een ‘communio in adorando et serviendo oecumenica’, ‘in een oecumenische gemeenschap van gebed en dienst’, zoals het officieel heette, en van de aanvang af namen ook Oosterse Orthodoxen deel aan de beweging, al voelden | |
[pagina 546]
| |
dezen toch altijd, zoals een van hen verklaarde, dat zij enkel waren ‘flowers on the table of the American Protestant banquet’Ga naar voetnoot1). | |
IIIBeide voorgaande bewegingen: de International Missionary Council en Life and Work, die ontzaglijk veel hebben bijgedragen tot het ontstaan van de Wereldraad der Kerken, waren ten slotte niet zeer bedrijvig op dogmatisch gebied. Het tegendeel moet gezegd worden van de Faith and Order-beweging, welke onmiddellijk is voortgekomen uit de World Missionary Conference van Edinburgh in 1910. De benaming ‘Faith and Order’ kan men in het Nederlands weergeven met ‘Geloof en Kerkstructuur’, of misschien nog beter met ‘Geloof en Kerkorde’. Bisschop Ch.H. Brent van de Amerikaanse Episcopalistische Kerk, was er de eerste promotor van. Hij stierf in 1929. Het streven van de initiatiefnemers van deze beweging is werkelijk gericht op een herstel van de eenheid van het Geloof en niet enkel op een broederlijke samenwerking op het praktische plan. Maar de moeilijkheden welke ze ontmoeten, zijn dan ook des te groter. Zij hielden zich tot nog toe o.m. bezig met het probleem van de natuur van de Kerk, de verhouding van de zichtbare tot de onzichtbare Kerk, de Traditie, de Heiligenverering, de Sacramenten, de Liturgie, de Apostolische Successie van de kerkelijke ambten en, daarbij aansluitend, het vraagstuk van de Intercommunio, de theologische en niet-theologische factoren welke een hereniging in de weg staan. Hun doel is, te komen tot een gemeenschappelijke Geloofsbelijdenis. Na jarenlange voorbereiding kwam een eerste wereldconferentie bijeen te Lausanne in 1927 met officiële vertegenwoordiging van 108 kerkgenootschappen. Ook Oosters-Orthodoxen namen er aan deel. Een tweede wereldconferentie volgde te Edinburgh in 1937, ditmaal met vertegenwoordigers van 123 kerkgenootschappen. Na de stichting van de Wereldraad der Kerken te Amsterdam in 1948 bleef Faith and Order voortbestaan als een gedeeltelijk autonome commissie binnen de Wereldraad, hoewel op de tweede vergadering van de Wereldraad te Evanston in 1954 de integratie nog verder werd doorgevoerd. Een derde wereldconferentie had ondertussen plaats gevonden te Lund (Zweden) in 1952, met echter een opvallend klein aantal Oosters-Orthodoxe aanwezigen en helemaal geen van de Griekse kerk. De sleutelposities in het bestuur van de commissie gingen daar van Anglo-katholieke en Skandinaafs-lutheraanse persoonlijkheden over naar een Amerikaanse methodist en een Amerikaanse baptist, wat volgens sommigen wees op een strakkere houding tegenover katholiserende tendensen. Anderzijds echter vonden katholieke waarnemers het veelbetekenend dat voorgesteld werd om de benaming zelf en dus ook de studieopdracht van de Commissie te verwijden tot ‘Faith, Order and Worship’, wat zou overeenkomen met het driedubbel Kerkaspect zoals het traditioneel behandeld wordt in de katholieke ecclesiologie: de Kerk in haar leer-, bestuurs- en heiligingsambt. Sinds de zomer van 1957 berust het voorzitterschap bij een Amerikaans congregationalist en werd een Amerikaans lutheraan secretaris. De verklaring van deze voortdurende afwisseling moet blijkbaar gezocht worden in de bekommernis van de Wereldraad om | |
[pagina 547]
| |
alle vertegenwoordigende strekkingen te doseren en geen enkele prevalent te maken. | |
IVIn de loop van deze historische schets hebben we reeds herhaalde malen de World Council of Churches, de Wereldraad der Kerken, vermeld. Reeds in 1920, ten tijde van de Volkenbond, was er sprake van het stichten van een soortgelijke Kerkenbond. De orthodoxe patriarch van Constantinopel suggereerde in een vermaarde Encycliek van 1920 de oprichting van een dergelijke ‘Κοινωνία τῶν Ἐϰϰλησιων’ Na een lange voorbereiding werd ten slotte in 1937 door beide wereldconferenties van Life and Work enerzijds, Faith and Order anderzijds, beslist een gemeenschappelijk comité van 14 leden samen te stellen om de laatste hand aan het werk te leggen. Een volledige overeenstemming werd bereikt te Utrecht in 1938. Dat de Wereldraad tot stand kwam, was grotendeels het werk van William Temple, de anglicaanse aartsbisschop van York, later van Canterbury, gestorven in 1944, en van Dr. W.A. Visser 't Hooft, de Nederlandse calvinistische theoloog en predikant van Barthiaanse richting, die tot op heden secretaris-generaal van de Wereldraad is gebleven. W. Temple was nauw verbonden met Faith and Order, W.A. Visser 't Hooft met Life and Work. Door de tweede wereldoorlog vertraagd, kon de stichting en de eerste plenaire vergadering van de nieuwe World Council of Churches pas doorgaan in 1948 te Amsterdam. Karl Barth, de meest bekende calvinistische theoloog van onze tijd, verwekte er enige opschudding door een rechtstreekse aanval op de R.K. Kerk naar aanleiding van haar afzijdigheid. Hij schijnt daar ongeveer woordelijk gezegd te hebben: ‘Moeten wij in de weigering van Rome en Moskou om aan onze activiteit deel te nemen, niet de machtige hand van God zien, die over ons is uitgestrekt? Misschien geeft Hij ons hiermee een teken en wil Hij ons iedere illusie ontnemen als waren wij in staat om hier een toren te bouwen die tot de hemel reikt. Misschien wil Hij ons op onze plaats zetten, nu Rome en Moskou het in ieder geval daarover eens zijn, dat zij niets met ons te maken willen hebben. God heeft ons hiermede bevrijd van deelnemers met dewelken wij geen gemeenschap kunnen vormen omdat zij, ofschoon niet om dezelfde redenen, niet de rechte weg kunnen gaan die naar Jesus Christus voert. Ik stel voor, dat wij nu God ook prijzen en danken, omdat het Hem behaagt onze plannen op zo duidelijke wijze in de weg staan’Ga naar voetnoot2). In een vraaggesprek zette Barth deze uitspraak nog kracht bij: ‘De Rooms-katholieke Kerk is niet naar Amsterdam gekomen. Bij Rome is geen sprake meer van “nevel” (zoals bij de Russische kerken). Daar is de zelfgenoegzaamheid voor alle tijden vastgelegd in juridische termen. Dat is in wezen niets anders dan de geest van de apostase, van de anti-christ’Ga naar voetnoot3). Wij moeten hier echter aan toevoegen dat zijn woorden ver van algemene instemming vonden: anderen wezen erop dat zonder de Katholieke Kerk geen eenheid mogelijk is. De tweede plenaire vergadering van de Wereldraad werd gehouden te Evanston (Illinois) in de U.S.A. in 1954, een derde wordt voorbereid voor 1960 te Peradeniga op Ceylon. Met de nooit aflatende financiële steun van John D. Rockefeller, die voor de Oecumenische Beweging totaal gewonnen schijnt, werd in 1947 te Bossey bij | |
[pagina 548]
| |
Genève een oecumenisch instituut opgericht, dat erkend wordt door de protestantse theologische faculteit van GenèveGa naar voetnoot4). Het officieel orgaan van de Wereldraad is de Ecumenical Review. | |
VDe Wereldraad wil de werking van de Life and Work- en de Faith and Order-beweging voortzetten. Eigenlijke stemgerechtigde leden van de Wereldraad zijn echter niet meer, zoals vroeger, gespecialiseerde en vrij discussiërende theologen, maar officieel gedelegeerden van de aangesloten kerkgenootschappen. Deze samenstelling verklaart gedeeltelijk dat er op doctrinair gebied sinds Edinburgh 1937 weinig of geen vooruitgang in de eenheid werd geboekt. Zoals voor de vroegere Faith and Order-beweging, geldt als voorwaarde tot aanvaarding het erkennen van Christus als God en als Verlosser, doch zelfs de Quakers, die iedere geformuleerde Geloofsbelijdenis verwerpen, worden toegelaten. Pogingen, vooral van Oosters-Orthodoxe zijde, om als voorwaarde tot lidmaatschap te nemen het geloof in de H. Drieëenheid, zijn mislukt. Sommigen zouden zelfs de vermelding van Christus' Godheid uit de basisformule willen schrappen. Het zwakke punt van de Wereldraad ligt in het ontbreken van een welomlijnde leer aangaande de natuur van de Kerk. Na een degelijke studie van de officiële documenten en uitspraken van Amsterdam, Lund en Evanston komt G. Thils tot het besluit, en wij moeten met hem instemmen, dat de Wereldraad geen eigen ecclesiologie en zelfs geen vaststaande terminologie dienaangaande bezit. Dr. Visser 't Hooft zelf verklaarde: ‘Indien wij eenstemmig akkoord gingen over een bepaalde ecclesiologie, dan ware het oecumenisch probleem opgelost en de oecumenische beweging overbodig’. Wel wordt haast unaniem aanvaard dat Christus' Kerk één moet zijn, en ook nu reeds enigermate één is, en dit niet enkel sociologisch op de wijze van iedere menselijke, zichtbare vereniging en evenmin enkel door een onzichtbare verbondenheid met Christus. Maar voor het overige wordt verder over structuur en essentie van de Kerk vrij geredetwist. Men laat toe dat de Oosters-Orthodoxe kerk er aanspraak op maakt exclusief de ware Kerk van Christus te zijn, doch anderzijds werd het te Evanston nagenoeg algemeen een onaanvaardbare arrogantie geacht dat een van de deelnemende kerken in een ander kerkgenootschap slechts ‘vestigia’, in de betekenis van louter ‘sporen’, van de ware Kerk zou willen erkennen. Dit betekent dat er volgens de opvattingen van de wereldraad in de verschillende deelnemende kerkgenootschappen ten minste voldoende kerkelementen voorhanden zijn opdat ze alle kunnen geacht worden, reeds nu, al zij het dan in mindere of meerdere mate, met hetzelfde recht deel uit te maken van de éne, ware, zichtbare Kerk, die echter als zodanig haar eenheid nog slechts in kiem, of althans slechts in wording, bezit. Deze éne, zichtbare Kerk kan volgens sommigen alleen verwacht worden als een eschatologische grootheid op het einde der tijden. Anderen vinden ze reeds verwezenlijkt, of dan toch zo goed als, door de eenheid welke in de Wereldraad wordt gerealiseerd. Officieel echter luidt het dat de Wereldraad zich niet als een ‘superkerk’ aanmeldt en dit ook nooit doen zal. Geen enkel deelnemend kerkgenootschap is | |
[pagina 549]
| |
trouwens gebonden om zelfs eenstemmig genomen besluiten van de Wereldraad op te volgen. Maar anderzijds wordt telkens toch ook weer opnieuw beklemtoond dat de H. Geest, de Geest van eenheid, hier reeds aan het werk is en dat men nu reeds, bij sommige gelegenheden, op sommige geprivilegieerde ogenblikken, zoals b.v. op het moment dat de stichting van de Wereldraad plechtig werd geproclameerd, die eenheid als het ware tastbaar aanvoelt, dat zij dan in feite, ofschoon slechts op voorbijgaande wijze en in anticipatie, wordt gerealiseerd. | |
VIDoor verschillenden in de Wereldraad wordt als voorbeeld van de na te streven eenheid aangehaald het tot stand komen, in 1947, van de geünieerde Kerk van Zuid-Indië, door versmelting van episcopalisten (die eraan vasthouden dat de Kerk door hiertoe gewijde bisschoppen moet worden bestuurd) en presbyterianen (die zonder daarom de dogmatische en nog minder de sacramentele waarde van priester- en bisschopswijding te erkennen, hun bedienaars voortaan toch aan deze ceremonie willen onderwerpen). Maar anderen, en o.i. zeer terecht, werpen hiertegen op dat een eenheid welke op deze wijze, zonder voorafgaande overeenstemming in de leer, tot stand wordt gebracht, ten slotte moet leiden tot een totale vervlakking en definitieve uitholling van het christendom. De tegenstand van de Anglo-katholieke vleugel der Anglicaanse kerk heeft echter niet belet dat op 5 juli 1955, onder aandrijven vooral van de anglicaanse aartsbisschop van Canterbury, Dr. Fisher, de aldus toegediende wijdingen door de Convocations van Canterbury en York praktisch geldig werden verklaard voor de Anglicaanse kerk. Op soortgelijke basis wordt op dit ogenblik onderhandeld over een unificatie tussen anglicanen en presbyterianen in Engeland en in Schotland zelf en volgens de meest recente gegevens zou bij een dertigtal andere kerkgenootschappen, voornamelijk in de missielanden, de vraag naar een voorlopig lokaal opgevatte hereniging aanhangig gemaakt zijn. Hierbij treedt dan uit de aard van de zaak de Faith and Order-commissie dikwijls op als consultatief orgaan. Zoals wij reeds opmerkten, ontkomt men toch niet gemakkelijk aan de indruk dat de verdere éénwording op doctrinair gebied sinds 1937 en meer nog sinds de derde bijeenkomst van het Centraal Comité van de Wereldraad te TorontoGa naar voetnoot5) in 1950 nagenoeg geen vorderingen meer maakt. Om uit het slop te geraken ware het wellicht nodig, niet langer steeds weer opnieuw de balans op te maken van al wat op leerstellig terrein en op algemeen menselijk vlak de verschillende christelijke Belijdenissen vandaag verenigt of gescheiden houdt (deze studie schijnt nu al wel grotendeels tot een goed einde te zijn gebracht), maar iedere Belijdenis zou nu moeten teruggrijpen op haar eigen verleden, zich zelf ‘herbronnen’, haar eigen diepste oorspronkelijke traditie weervinden en zien of in de aanvang de standpunten in hun diepste inspiratie even ver uiteenlagen als nu. De Oosters-Orthodoxe G. Florovsky vertolkte deze mening te Evanston: het ‘oecumenisme in de ruimte’ dient thans de plaats te ruimen voor een ‘oecumenisme in de tijd’. | |
[pagina 550]
| |
En hierbij denken wij onmiddellijk aan verschillende werken van katholieke zijde (Dr. van de PolGa naar voetnoot6) of L. BouyerGa naar voetnoot7)), waarin aangetoond wordt dat de eerste intuïtie van de Hervormers van de 16de eeuw wellicht ook binnen de Katholieke Kerk volledig tot gelding had kunnen komenGa naar voetnoot8). De anglicaan R.S. Herbert Scott schreef: ‘We must face history. But to be deep in history is to cease to be a protestant’Ga naar voetnoot9). Pater C.J. Dumont O.P. die te Evanston als vertegenwoordiger van de katholieke pers aanwezig was, zegt dat het meest bemoedigende daar was, te zien hoe verschillende kerkgenootschappen werkelijk bereid schenen, in het licht van een nieuwe studie van de H. Schrift desnoods hun doctrinaire posities te herzien. | |
VIITe Amsterdam waren 148 kerkgenootschappen uit 43 landen vertegenwoordigd, te Evanston waren het er 162 uit 42 landen. Toch kan men niet zeggen dat de Wereldraad alle protestantse en nog minder alle Oosters-Orthodoxe kerkgenootschappen omvat. Verschillende calvinistische en lutheraanse blijven afzijdig, omdat zij de Wereldraad te weinig protestant en te weinig bijbels vinden. Zij stichtten (in 1948, ook te Amsterdam) de International Council of Christian Churches, die voor het laatst bijeenkwam in 1954 te Philadelphia en daar vertegenwoordigers samenbracht van niet minder dan 54, ofschoon over het algemeen slechts kleinere, christelijke Belijdenissen. De Griekse orthodoxen en de orthodoxe patriarch van Constantinopel en van Alexandrië werken over het algemeen met de Wereldraad mede, doch voelen zich dikwijls genoopt zoals onlangs nog te Evanston, na aanvaarding door de plenaire vergadering van een of andere algemene motie of manifest, vervolgens een afzonderlijke nota te publiceren met restricties. Dit wekt telkens onbehagen vooral bij die protestantse medeleden - en deze zijn nog steeds vrij talrijk - die in de Wereldraad enkel het providentieel middel zien om aan het wereldprotestantisme, door innerlijke versnippering verzwakt, zijn oorspronkelijk dynamisme weer te geven. De Griekse orthodoxe kerk heeft onlangs zelfs besloten geen bisschoppen, doch alleen nog leken naar de Wereldraad af te vaardigen. De Russische orthodoxe kerk en de overige Slavische orthodoxe kerken, in haar invloedsfeer betrokken, besloten in 1948 niet mee te doen, maar de laatste tijd schijnt een zekere toenadering tot stand te komen. Een officiële bijeenkomst van de orthodoxe patriarch van Moscou en afgevaardigden van de Wereldraad is voor de naaste toekomst voorzien. Ook in de Anglo-katholieke vleugel van het Anglicanisme bestaat er een zekere neiging tot afzijdigheid. De Anglo-katholieken staan vooral, zoals wij reeds opmerkten, wantrouwig tegenover voorstellen van Intercommunio met kerkgenootschappen die het sacramenteel karakter van het historisch episcopaat niet aanvaarden. De houding der Katholieke Kerk beschrijven wij in een volgend artikel. |
|