Streven. Jaargang 11
(1957-1958)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]–
[pagina 562]
| |
Literair-historische kroniek
| |
[pagina 563]
| |
hart iets heeft bewaard van de onbevangenheid en het jongensachtige waarmee hij vroeger luisterde naar vaders vertellingen. Maar gelukkig: ‘Il y a des enfants de tout âge, des grands et des petits’.
Een opvallende trek bij Herodotus is het geloof, dat het wereldgebeuren volgens een vaste kringloop (ϰύϰλος) van óp- en néérgang wordt geleid door een ‘Voorzienigheid’ en dat ὕβϱις, God-noch-gebod-ontziende-overmoed altijd wordt gestraft. Reeds dadelijk in het begin van zijn werk (B. I cap. 5) openbaart Herodotus ons zijn geloof in de cyclusgedachte: ‘De steden, die eertijds groot waren, daarvan is het merendeel klein geworden en die in mijn tijd groot waren, deze waren vroeger klein. Me ervan bewust, dat het menselijk geluk niet bestendig is, zal ik beide categorieën gelijkelijk behandelen’. Nog markanter formuleert koning Croesus dit principe, wanneer hij Cyrus waarschuwt voor te grote overmoed: ‘De rampen, die me zijn overkomen - bitter zijn ze - zijn evenzovele lessen gebleken. Als ge denkt onsterfelijk te zijn en een even onsterfelijk leger aan te voeren, dan kan het geen nut hebben, dat ik U mijn mening openbaar; maar als ge hebt ingezien dat ge een sterfelijk mens zijt én dat ge over sterfelijke mensen heerst, leer dan van mij allereerst, dat de menselijke dingen een kringloop vormen en dat deze rondwenteling verhindert dat steeds dezelfde mensen gelukkig zijn’. Maar de bovengenoemde toevoeging, dat de kringloop van het wereldgebeuren wordt geleid door een ‘Voorzienigheid’ behoeft een nadere verklaring, omdat ze in nauw verband staat met Herodotus' religieus standpunt. Het zou ons te ver voeren om de ontelbare hypothesen te bespreken, die in de laatste decennia door klassieke filologen zijn geponeerd over Herodotus' religieuze opvattingen. Nu eens is Herodotus uitgekreten als een lustige bon vivant, die cynisch-ironisch het menselijke gebeuren beschouwt, dan weer als een oer-conservatief, met er tussen in een ganse scala van nuances. We zijn m.i. het dichtst bij de waarheid, wanneer we Herodotus karakteriseren als een wijs en bereisd man, maar bovenal een gelovig mens, die de wereld en de inwerking van de godheid daarop aan de ervaring toetste. Dit op de ervaring gebaseerd geloof leerde hem, dat het wereldgebeuren geleid wordt door een ‘Voorzienigheid’. Herodotus gebruikt natuurlijk dit woord nergens, nu eens spreekt hij van ϑεοί en δαίμονες (pluralis), dan weer van ὁ ϑεός, τὸ ϑεῖον, τὸ δαιμόνιον (singularis)Ga naar voetnoot3). Deze abundantie van termen heeft natuurlijk aanleiding gegeven tot eindeloze discussies, of Herodotus polytheïst of monotheïst is geweest. Herodotus was ongetwijfeld polytheïst, maar niet in de oude zesde-eeuwse opvatting van het woord, neen, Herodotus sublimeerde het godenbegrip. Zijn religieuze overtuiging, zijn empirische en kritische blik verbood hem te geloven, dat het wereldgebeuren geleid werd door een troep kijvende, feestende en echtbreukplegende goden. Herodotus aanvaardde met behoud van het polytheïsme een uniforme wil der goden door Godley vertaald met ‘Heaven’, wat de valeur heeft van ons woord ‘Voorzienigheid’. Deze uniforme wil der goden nu bestiert de ϰύϰλος. Deze cyclusgedachte, fundamenteel voor de opbouw van Herodotus' werk, demonstreert hij vooral aan figuren als Croesus, Cyrus, Polycrates en Xerxes; we zullen ons echter bepalen tot de | |
[pagina 564]
| |
Croesus-sage.Wie onzer kent niet het prachtige verhaal van de rijke koning Croesus, heer van Lydiërs en andere volken? Naar Sardes, zo verhaalt ons Herodotus, dat op het toppunt van zijn bloei stond, kwam op een keer de wijze Solon, een Athener, die een groot deel van de wereld had bereisd. Nadat hij door Croesus gastvrij was ontvangen, leidden dienaren hem op bevel van Croesus door de schatkamers en toonden hem al dat heerlijks. Hierna vroeg Croesus hem, wie de gelukkigste sterveling was, die hij ooit op zijn reizen had gezien. Solon, in het geheel niet overbluft door Croesus' rijkdom zei: ‘Tellus, de Athener’. Deze had - terwijl het zijn vaderstad goed ging - (een eerste vereiste voor het geluk van een Griek) vele voortreffelijke kinderen en zag uit allen kinderen geboren worden en lang in leven blijven. Bovendien was zijn sterven schoon, want hij sneuvelde bij de verdediging van zijn vaderstad en de Atheners begroeven hem op staatskosten. Teleurgesteld vroeg Croesus aan Solon, wie na Tellus in zijn ogen de gelukkigste was, stellig menend de tweede plaats toegewezen te zullen krijgen. Maar deze plaats wees Solon toe aan Cleobis en Biton, die na hun moeder, een priesteres van Hera, door een schone daad geëerd te hebben, in de tempel zelf stierven. Toen stuurde Croesus Solon gramstorig weg, menend dat hij erg dom was, die met voorbijzien van het huidige geluk, aanspoorde naar het einde van ieders leven te zien. Spoedig na het vertrek van Solon zou blijken, dat de goden zulk een overmoed immer straffen! Croesus had twee zonen, waarvan één mismaakt was, maar de andere de uitblinker onder zijn leeftijdgenoten. Zijn naam was Atys. Een droom nu voorspelde Croesus, dat hij deze zoon zou verliezen, getroffen door een ijzeren wapen. Verschrikt liet Croesus alle wapens van de wanden halen en veilig opbergen en zond zijn zoon op geen enkele veldtocht meer uit en liet hem veiligheidshalve huwen. Na een tijdje kwam een vreemdeling - Adrastus geheten - aan wiens handen bloed kleefde naar Croesus' hof en vroeg gereinigd te worden en Croesus reinigde hem van bloedschuld. In die dagen kwamen boeren uit de omtrek bij Croesus klagen dat een ‘bakbeest van een varken’ hun landen verwoestte. Ze vroegen Croesus zijn zoon Atys met andere uitgelezen jongemannen en de hele meute te zenden om het dier te verdrijven. Wanneer nu Croesus weigert zijn zoon mee te zenden, komt deze, die alles gehoord heeft, de zaal binnen en haalt zijn vader over hem toch mee te zenden, daar een everzwijn immers geen wapen heeft en er dus geen gevaar bestaat dat de droom uitkomt. Croesus geeft na lange aarzeling toe, maar zendt Adrastus mee om Atys te behoeden, doch Adrastus doodt zijn beschermeling per ongeluk, wanneer ze het varken omsingeld hebben. Als de droefheid om zijn zoon wat geluwd is en de opkomende macht van Cyrus, de koning der Perzen, hem angst aanjaagt, raadpleegt Croesus de orakels, voornamelijk dat van Delphi. De Pythia geeft een dubbelzinnig orakel: ‘Wanneer gij de grensrivier de Halys overtrekt, zult gij een groot rijk verwoesten’. Hierdoor misleid en verblind rukt Croesus tegen Cyrus op, wordt verslagen en ingesloten in Sardes. Croesus wordt gevangen genomen en op de brandstapel geplaatst. Wanneer de vlammen reeds rondom het hout hebben aangetast, roept Croesus tot driemaal toe: Solon, Solon, Solon! Cyrus gelast nu het vuur te doven en Croesus naar beneden te halen en voor hem te leiden. Dan verhaalt Croesus | |
[pagina 565]
| |
hem de waarschuwing van Solon, dat het geluk der mensen vergankelijk is en Cyrus komt tot bezinning. Daarna leefde Croesus nog vele jaren ongestoord in de omgeving van Cyrus. Een aardig verhaal, zal men zeggen, maar er zit veel meer achter; niets meer of minder dan de levensvisie van Herodotus en zijn geloof aan de cyclusgedachte. Reeds dadelijk in de eerste capita door het bovengenoemde gesprek tussen Solon en CroesusGa naar voetnoot4), leert ons Herodotus bij monde van Solon, dat het geluk der mensen broos is als glas en waarschuwt hij ons voor de jaloerse godheid, die alles wat teveel de kop opsteekt, nivelleert. In een meesterlijke conceptie heeft Herodotus het materiaal van de Croesussage in een reeks van dramatische gebeurtenissen zó geordend, dat er een keten ontstond van schuld, verblinding, hoogmoedsroes.... en diepe valGa naar voetnoot5). De Croesus-Solon episode zou als ondertitel kunnen dragen: ‘Over het geluk der mensen’. Immers bij monde van Solon ontvouwt Herodotus ons zijn visie op het geluk der mensen, het noodlot en de jaloezie der goden. We lezen in B. I cap. 32 de volgende uitspraken: ‘de mens is louter toeval’: πᾱν ἐστιν ἄνϑϱωπος συμφοϱή. ‘we moeten naar het einde van alle dingen kijken, hoe het tenslotte af zal lopen’: σϰοπέειν δὲ χϱὴ παντὸς τὴν τελευτήν, ϰῆ ἀποβήσεται. ‘mij, die maar al te goed weet dat de godheid een en al jaloezie is, ondervraagt ge over menselijke dingen’: ἐπιστάμενόν, με τὸ ϑεῖον πᾶν ἐὸν φϑονεϱὸν ἐπειϱωτᾷς ἀνϑϱωπηίων πϱηγμάτων πέϱι. Dan volgt de: | |
Atys-Adrastus episode.Er ligt een streng causaal verband tussen deze episode en de vorige. Croesus heeft in het gesprek met Solon blijk gegeven van hoogmoed, omdat hij meende de gelukkigste der stervelingen te zijn, maar ook van verblinding, omdat hij lachte om de waarschuwing, dat men de dag niet prijzen mag vóór het avond is. In de eerste regels van de volgende scène belijdt Herodotus (cap. 34) reeds dadelijk zijn geloof aan de onvermijdelijke goddelijke vergelding (Nemesis)Ga naar voetnoot6). | |
[pagina 566]
| |
‘Nadat Solon was heengegaan, trof Solon een grote vergelding van de kant van de godheid, omdat hij meende de gelukkigste van alle stervelingen te zijn’. Uit het verhaal van Atys-Adrastus leren we nog iets: het is voor een mens onmogelijk de vergelding te ontgaan of te dwarsbomen door menselijke berekeningen, immers Atys' dood werd Croesus door een droom voorspeld, maar ondanks alle voorzorgen was Atys' dood onafwendbaar, onvermijdelijk. Adrastus is de personificatie van het motief: het is onmogelijk voor een mens het onvermijdelijke te ontvluchten, de naam Adrastus betekent dan ook veelzeggend: ἄφυϰτος, onvermijdelijk. Dit motief van het onontkoombare beheerst geheel Herodotus' weergave van Croesus' lot. Nadat hij door de Atys-Adrastus episode de geest van de lezer heeft ‘rijp’ gemaakt, rekent hij in de volgende episodes als het ware met Croesus af. Nu gaat in vervulling wat reeds in cap. 13 van het eerste boek voorspeld werd: ‘Komen zal de wraak voor de Heracliden in het vijfde geslacht van Gyges’. Gyges had gezondigd door zijn koning te doden en in de vijfde generatie moest zijn nazaat Croesus hiervoor boeten: ὀψὲ ϑεῶν ἀλέουσι μύλαι, ἀλέουσι δὲ λεπτά. ‘Laat malen de molens der goden, maar ze malen fijn’, zegt een oud Grieks spreekwoord. Dit lijkt op het eerste gezicht onrechtvaardig, maar Herodotus helpt zijn lezers mee en ontzenuwt hun premature bedenkingen, dat Croesus een onschuldig slachtoffer is. Uit het volgende verhaal blijkt, dat Croesus niet ten onder gaat, zonder zelf schuldig te zijn. Immers in Croesus' ondergang ligt de straf voor zijn ὕβϱις, zowel zijn innerlijke als zijn uiterlijke hoogmoed. ‘Quem Jupiter vult perdere, prius dementat: Wie de goden willen verderven, die beroven zij eerst van het verstand’. We zagen reeds, hoe Croesus gestraft werd door de dood van zijn zoon voor zijn hoogmoedige gedachte, dat hij de gelukkigste der stervelingen was. In nog feller kleuren schildert ons Herodotus het ἐλπίς-motief, het ijdele-hoop-motief. Alle plannen, alle denken, elke hoop van Croesus wordt punt voor punt geregistreerd, maar alles loopt verkeerd af! Het verbond met de machtigste staten van Griekenland, met Amasis, koning van Egypte, de welgemeende waarschuwing van een wijs man (Sandanis), het ondervragen van de orakels, dat van Delphi vooral - geen enkele maatregel beschermt hem tegen de ondergang. Ieder van ons kent dit orakel: ‘Als ge de rivier de Halys oversteekt, zult ge een groot rijk verwoesten’. Het feit dat Croesus dit orakel dadelijk in een voor hem gunstige zin uitlegt, wijst op een door hoogmoed en verwatenheid veroorzaakte verblindingGa naar voetnoot7). Croesus' uiterlijke overmoed blijkt vooral door zijn veroveringszucht: γῆς ἱμέϱῳ πϱοσϰτήσασϑαι πϱὸς τὴν ἑωυτοῦ μοῖϱαν βουλόμενος (I 73). ‘daar hij uit landhonger nieuw gebied wilde voegen bij zijn rijk’. Bij deze poging werd hij ten val gebracht door Cyrus en de Perzen, nadat hij de aanval geopend heeft, weliswaar gedreven door ijdele hoop de groeiende Perzische macht te stuiten in een preventieve oorlog, voordat ze hem overvleu- | |
[pagina 567]
| |
gelt. Doordat Croesus tevens gebiedsuitbreiding nastreeft, maakt hij zich schuldig aan ὕβϱις, en handelt onrechtvaardig. Zegt niet in zijn primitief rechtsgevoel de koning van Aethiopië tot de gezanten van Cambyses: ‘Uw koning is geen rechtschapen man, want als hij rechtschapen was, zou hij geen ander land dan het zijne begeren’ (Her. III 21). Zo gaat Croesus ook door eigen schuld zijn ondergang tegemoet. De Perzen veroveren Lydië's metropool en nemen Croesus gevangen, nadat hij veertien jaren geregeerd had en veertien dagen belegerd was geworden en volgens het bekende orakel een einde aan zijn rijk had gemaakt. Nu volgt de vierde episode: | |
Croesus' inkeer en loutering.Een prachtverhaal is dit, waarin Herodotus alle registers van zijn verteltalent openzet. Ik vertelde reeds, hoe Croesus na zijn gevangenneming op een brandstapel werd geplaatst en toen het vuur reeds de buitenste delen van de brandstapel had aangetast, tot driemaal toe riep: Solon, Solon, Solon! Hoe Cyrus hierop het vuur wilde laten doven en Croesus doen afdalen: ‘Berouwvol bedenkend’ zegt Herodotus (cap. 86/87) ‘dat hij ook zelf slechts een mens, een ander mens, die in aanzien niet zijn mindere geweest was, levend aan het vuur wilde prijsgeven; bovendien bevreesd voor de Nemesis der goden en bedenkend dat niets op deez' aard bestendig is’. Vervolgens verhaalt ons Herodotus hoe Croesus, toen de pogingen om het vuur te blussen mislukten, Apollo te hulp riep en een geweldige regenbui de brandstapel doofde. En hij vervolgt: ‘Nadat Cyrus had ingezien, dat Croesus Gode welgevallig was, en een braaf man, deed hij hem afdalen van de brandstapel en vroeg: ‘Croesus, wie der mensen overreedde U tegen mijn land op te trekken en een vijand in plaats van een vriend van mij te worden?’ Hij antwoordde: ‘Sire, ik deed dit tot Uw heil, maar tot mijn eigen ongeluk en de schuld hiervan was de god der Grieken (de god in Delphi), die me aanzette tegen U op te rukken. Want niemand is zo dwaas, dat hij de oorlog boven de vrede verkiest; want in vredestijd plegen de kinderen hun vader te begraven, maar in de oorlog de vaders hun kinderen. Maar het heeft, dunkt ons, de goden behaagd, dat het zo geschiedde’. Men ziet, Croesus' inkeer en berusting in 's Hemels wil is volkomen. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de Croesus-sage. We hebben gezien, hoe Herodotus de gebeurtenissen samenvlocht tot een keten van hoogmoed, verblinding, schuld, val en boete, een onafwendbare, onvermijdelijke kringloop. De geniale verteller wist de lezer (of hoorder) te boeien door een geserreerde climax van spanningen van het eerste tot het laatste bedrijf met aan het slot de loutering van Croesus als een bevrijdende zucht (ϰάϑαϱσις), zoals de dramatische spanning en alle wreedheid van de Ilias wegebt in het laatste boek, waar de oude Priamus de handen kust van hem, die zijn lieve jongen doodde en beide tragische figuren elkaar vinden in verlossende tranen. |
|