| |
| |
| |
Dr. W. Peters S.J.
Scheidende wegen van Kerk en Maatschappij
HET begrip horde-mens is de laatste jaren tot een gemeenplaats geworden. Herhaaldelijk wordt geconstateerd dat de moderne mens dermate is vertechniseerd, of verindustrialiseerd, of gesocialiseerd, of hoe men het ook noeme, dat hij in alle geval grotendeels verontpersoonlijkt is. Noch vorm noch inhoud van deze termen is bepaald elegant, maar elegantie, tenzij van een uiterst oppervlakkig soort, wordt niet geassocieerd met de machine en de automaat. Bij het beschrijven van het moderne type ontmoet men ook vaak de woorden bureaucratie en statistiek, en deze benadrukken slechts dat de mens geworden is tot een voorwerp, tot een geval, tot registratie-materiaal, tot een nummer. Het ietwat merkwaardige is dat dit alles gebeurt in een bestel dat er trots op gaat de naam democratisch te dragen; dit toch behoort te duiden op vrijmaking en zelfstandigheid, terwijl het er alle schijn van heeft dat de mens meer dan ooit slaaf geworden is, zij het dan niet van een heer of despoot, dan toch van een systeem.
Het lijkt ons overbodig het weinig menselijke van dit nieuwe mensprodukt aan te tonen. Inderdaad zijn er sommigen die blijkbaar wel varen bij zulk een modern systeem: er wordt voor hen gezorgd van de wieg tot aan het graf, ze krijgen ‘brood en spelen’, de levensstandaard is behoorlijk, over het algemeen is het leven vrij onbezorgd. Anderen achten een onbezorgd leven nu niet bepaald het hoogste of meest gewenste, wanneer dit met zich meebrengt een schematisering van het leven en een binding aan één vast stramien dat hem nauwelijks toelaat vrijelijk te ademen. Er zijn er nog steeds, en hun aantal lijkt ons groeiende, wie een veel te ver gaande bemoeienis van de staat, van gemeentelijke instellingen etc. de keel uithangt, die snakken naar een zekere zelfstandigheid, naar zelf kunnen beslissen, naar eigen leven inrichten volgens eigen voor- en afkeur, zonder de papieren van hogere instanties voortdurend op hun ontbijttafel te zien neerdwarrelen.
We menen een reactie tegen de groei en ontwikkeling van de hordemens te kunnen constateren niet alleen in het symbolische dasje en de lange haren van de dichter en de schilder (die ons dierbaar moeten zijn, tenzij zij enkel pose of interessantmakerij zijn; zij blijven waardevol als teken van een mens die zich niet klakkeloos conformeert aan wat de massa doet); we bemerken het in de wrevel die zonder veel moeite te
| |
| |
ontdekken is in alle klassen van de maatschappij: een wrevel tegen de vertechnisering van de maatschappij in onverschillig welke vorm. We menen een onbewuste reactie te moeten constateren in de dwaze, om niet te zeggen, krankzinnige zucht naar sensatie. Dit verlangen naar het sensationele - men denke aan sport, autoracen, ook footballpools - lijkt ons een zoeken naar compensatie in de grauwheid van het bestaan; grauwheid niet in de zin van armoede of gebrekkigheid, maar die veel serieuzer grauwheid van voornamelijk een naam te zijn op registers van staat of werkgever, of zelfs kerkgenootschap. In de sensatie toch leeft men zich zelf in alle felheid, en wel doordat men betrokken wordt bij het uitzonderlijke (let u wel: het uitzonderlijke betekent het doorbreken van het gewone, de sleur, de routine, het nummer zijn, etc.), of dit nu een felle race is, of een moord, of een riskante gokpartij. En in de sensatie is men niet alleen toeschouwer: neen, men kiest, men trekt partij, men beslist nog een keer zelf, en daarin proeven we een stil verzet tegen het enkel horde-mens zijn. We menen vooral ook een reactie te moeten constateren bij jongere mensen, die, misschien omdat zij jong zijn, en daarom nog niet gehard, zich instinctief verzetten tegen wat in de kern onnatuurlijk is; een gezagscrisis onder de jongeren schuive men niet te licht op rekening van ongebreidelde hoogmoed of trots of drang naar ongehinderde vrijheid; het is wel mogelijk dat het een spontane reactie is tegen een onverantwoorde horde-mentaliteit, een alleszins gerechtvaardigd verlangen naar verantwoorde zelf-beslissing. Mogelijk dat de jeugd vaak fel reageert, omdat ze onbewust ervaart dat de tijd kort is, en dat het gevaar dreigt binnen enkele jaren ook te worden opgeslokt door de moloch van een amorfe mensenmassa.
Ofschoon er reacties tegen de horde-mens zijn waar te nemen, valt het te betwijfelen of deze vruchtbaar zijn, en de verdere massificering kunnen tegenhouden. Er staat nog zoveel te herzien op het gebied van onderwijs en opvoeding, op het gebied van menselijke verhoudingen, etc. dat er o.i. voorlopig weinig perspectief geboden wordt op betere toestanden in dezen. Daar komt nog bij dat de ontwikkeling van de horde-mens geen kwestie is geweest van, laten we zeggen, de laatste vijftig of honderd jaar; het is een lang proces geweest dat nu eerst zijn resultaten boekt. M.a.w. aan het ontstaan van deze horde-mens ligt ten grondslag een bepaalde visie op de mens die geenszins dateert van de vorige eeuw, maar teruggaat op de invloeden van Renaissance en Reformatie. Maar deze visie heeft alle menselijk denken en oordelen en beslissen van de westerse mensen beïnvloed, en we kunnen noch deze visie noch deze invloed als een jas uittrekken en aan de kapstok ophangen: een slechte gewoonte moet slijten, en dit vraagt tijd.
| |
| |
Het lijkt ons belangrijk om tegen de achtergrond van het bovenstaande de aandacht te richten op wat plaats vindt binnen de Kerk. Niemand zal ontkennen dat de horde-mens ook daar zijn plaats heeft ingenomen, maar evenmin zal iemand ontkennen dat de ontwikkeling binnen de Kerk diametraal staat tegenover wat in de wereld plaats vindt. In de Kerk vindt momenteel plaats de vernietiging van de automatiek, en het herstel van eigen zelfstandigheid, van de zelfbeslissing, van individuele verantwoordelijkheid. We spraken hier reeds over in een vroeger artikel waarin we naar voren brachten hoe het mysterie bevrijd, losgemaakt gaat worden. Waaruit? Uit de termen, uit een stel begrippen, uit een domweg aanvaarden. En waar naar toe? Naar een zelfbewust aanvaarden en beleven van het bovenmenselijke, hetgeen impliceert een veel persoonlijker verhouding tot God zelf: en hierin vindt de hoogst mogelijke destructie plaats van de horde-mens, omdat het individu nooit méér zichzelf is dan in zijn staan tegenover God. Dit loskomen uit de automatiek, uit het voorschrift, uit een vast en kritiekloos aanvaard stramien van dingen die we moeten doen en dingen die we moeten laten, blijkt ook uit de maatregelen - een ongelukkige term in deze samenhang - door Z.H. de Paus genomen betreffende het nuchter zijn voor de H. Communie, grotere faciliteiten betreffende de avondmis, en vooral wat men noemt een verzachting van de vastenwet. Verzachting is echter een verkeerd woord; het gaat niet om verzachting, evenmin als het gaat om concessies gedaan aan de moderne mens die het toch al zo moeilijk zou hebben. Duidelijk toch geeft Zijne Heiligheid aan dat het voorschrift en de wet van weinig nut zijn indien daar niet de geest aanwezig is; en wanneer hij wet en voorschrift vermindert, dan is dat om met nadruk een hernieuwing van de geest te bepleiten. Deze vernieuwingsdrang is ook op ander gebied merkbaar en, zo zouden we willen beweren, kenmerkt het leven van de Kerk juist nu. We
treffen dit aan op het gebied van de moraal; waar vroeger alles beslist werd door bisschop of pastoor of kapelaan en nauwelijks ruimte werd gelaten voor eigen beslissing en eigen verantwoordelijkheid, wordt er gelukkig steeds meer geïnsisteerd op een eigen toepassing van de moraal, niet alleen in negatieve zin, maar ook in positiever opvatting. We treffen het ook aan op het gebied van exegese en dogma - niet dat moraal of dogma veranderen of aan verandering onderhevig zijn; maar in voorbije tijden was geloof teveel een zich onderwerpen aan een gezag, en daarmee uit; maar geloven is zich onderwerpen aan een God Die zich openbaart langs Christus en de Kerk, en Die vraagt dat we ons ook onderwerpen met ons verstand, dat wil zeggen, met verstand, als mens dus. We spraken van de horde-mens, maar in de Kerk sprak men van de volgzame
| |
| |
kudde; dit kan goed, maar ook verkeerd worden opgevat, en de Kerk was nooit bedoeld als een volgzame kudde van horde-mensen.
Het is reden tot vreugde indien we de Kerk als een kleurloze massa van onnadenkende volgelingen - men vergeve ons deze overdrijving: we tekenen in zwart en wit, om de tegenstelling scherper te doen uitkomen - zich zien ontwikkelen tot een gemeenschap van personen, zich bewust van eigen verantwoordelijkheid en zending. Het conventionele en het cliché behoort onverenigbaar te zijn met iemand die zich waarlijk kind Gods weet, en door God gebruikt om een taak in deze wereld te verrichten, die door geen ander tot stand kan worden gebracht. Deze verschuiving in de Kerk brengt haar gevaren mee; maar dit mag o.i. niet als een rem worden aangewend. Er zullen er zijn die deze ontwikkeling naar grotere zelfstandigheid niet begrijpen, anderen zullen zich alleen gelukkig voelen in het horde-mens-zijn en meelopen met de anderen; weer anderen gaan de nieuwe zelfstandigheid identificeren met onafhankelijkheid en willekeurige zelfbeslissing, mogelijk met zekere losbandigheid. Maar domme en zwakke mensen zijn er altijd en zullen er altijd zijn, en we moeten ons niet aan dezen aanpassen, maar hen er toe brengen zich open te stellen voor verstand en wijsheid. Nooit mogen we een gezonde ontwikkeling verijdelen of afremmen, omdat er dwazen zijn die er misbruik van maken. In het verleden gebeurde dit misschien maar al te vaak, maar duurzame vruchten heeft het nimmer opgeleverd.
We vestigen nu nogmaals de aandacht op het o.i. onontkenbare feit dat deze verheugende tendens in het leven van de Kerk diametraal staat tegenover wat in mensenmaatschappij aan de gang is. Wij geloven niet dat deze Paus de nieuwe tendens bewust als actie tegen wat in de maatschappij geschiedt heeft bevorderd. We zijn van oordeel dat deze verschuiving op bijzondere wijze het werk is van de H. Geest. De H. Geest toch schept eenheid, zoals wij zien op het Pinksterfeest; hij brengt Gods verspreide kinderen bijeen (Jo. 11, 52); hij vormt een hecht gezin van Gods kinderen, van grote zelfstandige mensen, want het is geen kleinigheid Kind Gods te zijn. Dit staat opnieuw recht tegenover de hordemens, die op een submenselijk niveau is terecht gekomen, en die de gemeenschap nog maar zeer gebrekkig kent, enkel de verzameling bijeengehouden in registers en kaartsystemen. Het lijkt ons aangebracht om dit gemeenschapsaspect van het nieuwe leven in de Kerk te onderstrepen; al te licht toch zullen verzachting of vermindering van regels en voorschriften de idee van persoonlijke beslissing en zelfstandigheid primeren, met het gevaar dat alles naar de egoïstische kant wordt getrokken. Men gaat persoon verwarren met individu, vergetend dat de persoon eerst volledig zichzelf vindt als lid van de gemeenschap. Het
| |
| |
heeft daarom zijn goede reden dat dezelfde Paus die insisteert op geest en zelf-beslissen, ook de encycliek over het Mystieke Lichaam schreef, en ook ernstige woorden sprak over de liturgische beleving van ons geloof: en wie liturgie zegt, zegt Kerk, zegt gemeenschap.
Waar nu vrij duidelijk deze verblijdende ontwikkeling binnen de Kerk zo totaal anders is dan wat in de maatschappij plaats vindt, lijkt het ons kortzichtig indien deze tegenovergestelde tendensen niet in onmiddellijk verband worden gebracht. We mogen hetgeen in de Kerk geschiedt niet enkel, zelfs niet op de eerste plaats, beschouwen als een God gegeven gave om ons te onttrekken aan de perverse nivellering waaraan we onderworpen worden als lid van deze mensengemeenschap, dit volk, zelfs deze stad of gemeente. God geeft nooit opdat we het zouden houden, maar steeds opdat we er anderen in zouden doen delen. M.a.w. de taak en opdracht van de Kerk is wel degelijk om de horde-mens uit zijn horde te verlossen, om de gehele mensengemeenschap te helpen om een menswaardiger mensengezin te realiseren. Wat dit in feite behelst, zal blijken indien we nogmaals de horde-mens beschouwen.
Een vertechniseerde en geautomatiseerde mensenmassa belet de ontwikkeling van een individu als persoon, als vrijdenkend en vrijbeslissend wezen; zij produceert een onnatuurlijke sub-mens (die mijlen afstaat van de super-mens waarover men een halve eeuw geleden schreef). Maar de natuur zal zich hiertegen steeds verzetten, en het zal moeten uitlopen op een der drie volgende resultaten. Het verzet blijkt vruchteloos en de natuur bezwijkt en geeft de strijd op; het resultaat is de niet meer denkende, de geleefd-wordende mens, die enkel uit is op een ongestoord genoegelijk leven, met als hoogste ideaal om iedere vorm van lijden uit de buurt te blijven, of dit uit de buurt te houden. Bij een tweede groep eindigt het bewust of onderbewust gevoerde verzet tot de zelfmoord, waarbij het er weinig aan toe doet of de zelfmoord ook in feite ten uitvoer wordt gebracht. Zelfmoord is een verschrikkelijk woord en staat voor een verschrikkelijk ding; maar men realisere zich dat het niet slechte mensen zijn die zich zelfmoorden, maar mensen die de wanhoop hebben geproefd, en wanhoop vooronderstelt hoop en gekoesterde verwachtingen, mogelijk zelfs een ideaal, maar dit vooronderstelt op zijn beurt een mens die zichzelf wil zijn, tot volle wasdom wil komen, en in opstand, in verzet komt tegen moderne ontmenselijking. Wanneer zij de noodlottige stap zetten van zelfmoord in de vorm van zich het leven te benemen, of zich te doden naar de geest door in doffe berusting de zinloosheid van het bestaan en hun bestaansstrijd te ondergaan, dan is het in beide gevallen een weigering om zich als automaat en submens te laten behandelen: zij trachten de automatiek van de mensenmassifi- | |
| |
cering te vernietigen door althans zich zelf te onttrekken aan deze funeste invloed; en inderdaad brengen zij in zelfmoord de doodslag toe aan deze de vrije mens dodende krachten door hun de overwinning van eigen ontmenselijking te ontzeggen. Op de derde plaats kan het verzet uitlopen op een zich
hervinden van de mens, en wel als persoon op hoger niveau, in een andere dimensie. De naar beneden trekkende, nivellerende tendensen worden glansrijk overwonnen doordat de mens in zekere ongenaakbare onbewogenheid zich niet alleen staande houdt in een wereld van lawaai en comfort, van techniek en bureaucratie, van stoffelijkheid en waarde-gebondenheid, maar zich hierboven ook verheft doordat zijn geest zich voedt met eeuwige schoonheid en waarheid.
Welnu, in het kader van dit verzet met zijn drievoudige afloop krijgt de ontwikkeling van het eigen zelfstandige en persoonlijke in en door de Kerk een bijzondere missie. Wat de eerst vermelde groep toch betreft, zal het duidelijk zijn dat de strijd niet opgegeven wordt indien de mens zich, opnieuw in en door zijn godsdienstig leven, nimmer een nummer of horde-mens kan weten; er zal nooit sprake van kunnen zijn dat hij zich laat ondergaan in de massa, omdat hij zich in diepste bestaansgrond niets minder weet dan een door God zelf bemind kind: maar zo iemand kan nooit verdwijnen in de grauwe massa van submensen. Hier stelt zich onmiddellijk een belangrijke vraag. Hoe dan te verklaren de afval van zovele katholieken, met name in de grote steden? Het antwoord op deze vraag is, menen we, reeds gegeven door de toevoeging ‘vooral in de grote steden’. Dit suggereert toch dat de afval het sterkst is in, en nauw verbonden met een entourage die nog nauwelijks de gemeenschap kent, maar voornamelijk de massa. We geloven om deze reden dat geloofsafval niet enkel een godsdienstig verschijnsel is; het is een sociaal verschijnsel. Het kan toch niemand verwonderen dat waar een mens gereduceerd wordt tot een submens, het geloof geen basis of voedingsbodem meer heeft; het geloof immers vooronderstelt de natuur, de vol-menselijke natuur, maar bij de horde-mens is er geen substraat aanwezig dat tot in de bovennatuur geëleveerd kan worden. Natuurlijk hebben we hiermede de vraag nog niet bevredigend beantwoord; verklaard moet immers worden hoe het klimaat van een vertechniseerde, verautomatiseerde gemeenschap de gelovige mens aantastte en meesleepte. We geloven dat het antwoord gevonden moet worden op het terrein van een algemeen geaccepteerde geloofsbeleving die zelf geïnfecteerd is geworden door een soortgelijke tendens. De gelovige zelf was al te vaak nummer, of als u wilt, object; hij kreeg lasten opgelegd, taken te vervullen, geboden te onderhouden,
waarheden te geloven, met een heel sterke suggestie dat ‘er dan geen ongelukken konden
| |
| |
gebeuren’, d.w.z. dat hij dan niet in de hel kwam. Het zal wel duidelijk zijn dat dit weinig bevorderlijk is voor een geheel eigen persoonlijke geloofsbeleving, waarbij het hart van het geloof is in sterk persoonlijk contact te treden met een zich openbarende God, Wiens allerheiligste wil voor ieder mens een andere inhoud heeft. Indien onze stelling juist is dat veel afval mede zijn oorzaak vindt in een echt ‘onmenselijk’ levensklimaat alsook in een voorgehouden geloofsbelevenis die helaas door ditzelfde klimaat is geïnfecteerd, dan is het duidelijk hoe een der voornaamste taken aan de Kerk, d.w.z. de gelovige mens, opgelegd, is de massamens zijn persoon-zijn in Gods oog terug te schenken en dit niet door een gestroomlijnd schema van geboden en plichten voor te leggen als onfeilbare automatiek die ons een eeuwig geluk in de hemel garandeert, maar door deze submens geleidelijk-aan te leiden naar een contact met God als dat van persoon tot Persoon. Als vanzelfsprekend zal een machtig middel tegen verdere afval moeten zijn het onmiddellijk breken met alles wat de submens ook binnen de Kerk tot submens, tot nummer of voorwerp, reduceert.
Bij degenen bij wie verzet zich voor altijd vast zet in de zelfmoord, als blijvend bewijs van nooit te willen buigen voor ontmenselijkende krachten, zal de waarlijk blijde boodschap moeten worden verkondigd: het is de enige methode om het verzet door te zetten tot levenschenkende, bevrijdende triomf. Zo ergens om licht geschreeuwd wordt, dan is het door deze zelfmoordenaars, nog eens, doorgaans geen slechte mensen. De tragiek is dat de Kerk, dat zijn de christengelovigen, het licht zo weinig laten uitstralen: de Kerk doet zich zo vaak voor als een instituut, als een egoïstisch gaan van een zekere hemelweg, als een machtige organisatie die succes verzekert (nulla salus extra ecclesiam!), als een exclusieve club die harde voorwaarden stelt om toe te treden en die zich aandient als staande op onvoorwaardelijke onderwerping aan gezag. We weten wel dat dit een vertekening is van de Kerk, maar het kan ons niet verwonderen indien de buitenstaander de Kerk zo ziet (het wettelijke, legalistische en organisatorische wordt niet onmiddellijk gezien als primair een veruiterlijking van de geest: dat vereist kennis van de geest!). Er bestaat maar één weg om deze zelfmoordenaars te helpen: de ontmoeting met de echte vrije persoon, die zich als kind Gods gedraagt, en daarmede als onbaatzuchtige broeder en zuster van iedereen, ook van de alle verzet moe-zijnde horde-mens. Maar overduidelijk is dat hij zulk een mens niet zal benaderen in hautain zelfbewustzijn van persoon en misschien persoonlijkheid te zijn, wiens taak het is te oordelen of te preken, maar in zuiverste naastenliefde, wiens opdracht het is te begrijpen, goed te doen en goed te zijn.
| |
| |
Ten slotte zal ook het verzet van de derde groep eerst een volledige overwinning worden indien de persoon die de horde-mens in zich te boven komt, het geloof vindt of in alle volheid beleeft. Dit is niet alleen omdat hij nu zijn hoogste waarde als persoon ervaart in het kindschap Gods, ook niet omdat hij vertoeft in de ongeziene wereld van het goddelijk goede en goddelijk schone, waarvan alle aardse goedheid en schoonheid nu een teken en uiting wordt, maar voornamelijk omdat hij nu eerst uit een dreigend isolement verlost kan worden, een isolement dat even onmenselijk is als het verdrinken in de massa van de hordemens. De echte mens toch is lid van een menselijk gezin, maar er is alleen sprake van een gezin, waar ‘Gods verspreide kinderen weer bijeen zijn gebracht’, te weten in en door Christus, in Diens mystiek Lichaam. Maar de gelovige mens weet zich niet enkel kind Gods, maar ook kind in Gods gezin, en hierin wordt zijn persoon-zijn bekroond.
De juxta-positie van de moderne maatschappij en de Kerk behoort ons een dieper inzicht te geven in de taak van de Kerk van vandaag. Maar al te vaak wordt de tegenstelling christelijk-heidens geponeerd, hetgeen impliceert dat de tegenstelling voornamelijk naar voren treedt op het gebied van de moraal, met als gevolg dat men de taak van de Kerk te eenzijdig moralistisch gaat opvatten. Of men klampt zich vast aan het contrast tussen natuurlijk en bovennatuurlijk, waarbij het gevaar dreigt dat men zich afwendt van de al te natuurlijke mensenmaatschappij, deze min of meer dreigt uit te leveren aan Satan met hopelijk enkele uitzonderingen in de vorm van individuele bekeringen. Zoals uit dit opstel duidelijk is, willen we de tegenstelling vooral zien als een van sociaal-asociaal, hetgeen teruggaat op de tegenstelling persoon-hordemens. Waar nu de ontwikkeling binnen de Kerk de laatste jaren zo verblijdend de groei van de geest laat zien, en daarmede enerzijds van het persoonlijke en persoonlijk eigene, en tegelijkertijd daarmede, en juist daardoor ook, het verbondene met alle leden van één lichaam en kinderen van één gezin, wil het ons voorkomen dat vandaag de taak en opdracht van de Kerk in de mensenmaatschappij zoals deze nu in feite is, voor een zeer belangrijk gedeelte ligt op dit ‘sociaal terrein’.
Mogelijk dat de vraag gesteld gaat worden naar wat dit betekent in de praktijk. Maar is dit dan niet een vraag om een systeem, een apostolaatsmethode? een vraag om een techniek zelfs? En dan weigeren wij de vraag te beantwoorden. Men zij voorzichtig met zulk een hoe; het is wijzer zich eerst te verdiepen in het wat er gebeuren moet, en dit zal de vraag naar het hoe van systeem of methode overbodig maken: de Geest zal ook in dezen ons voeren tot alle waarheid.
|
|