| |
| |
| |
Boeken
Maatschappij
Het einde van de rode mens
Tijdens het afgelopen jaar maakten de gebeurtenissen in Oekraïne op een pijnlijke manier duidelijk dat de westerse media en helaas ook diplomatie weinig voeling hebben met de situatie in de ex-Sovjet-Unie. Misschien kan het nieuwe boek van de Wit-Russische auteur Svetlana Alexijevitsj, Het einde van de rode mens. Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie, enigszins tegemoet komen aan dat gemis. Alexijevitsj werd in 1948 geboren in Oekraïne, groeide op in Wit-Rusland en ging aan de slag als journaliste in Minsk. Sinds de jaren tachtig publiceerde ze meerdere literair-journalistieke boeken over de recente (post-)Sovjetgeschiedenis.
Ze debuteerde met een diptiek over de Tweede Wereldoorlog gezien door de ogen van respectievelijk vrouwen en kinderen. Daarna volgden boeken over de Russische soldaten in Afghanistan en over de zelfmoordgolf na de ineenstorting van de Sovjet-Unie begin de jaren 1990. Haar bekendste werk is wellicht haar vijfde over de slachtoffers van de Tsjernobylramp dat in 2006 ook in het Nederlands verscheen onder de titel Wij houden van Tsjernobyl. Svetlana Alexijevitsj zorgde van meet af aan voor opschudding in eigen land maar trok ook internationaal de aandacht. Haar werk werd verfilmd, veelvuldig vertaald en meermaals bekroond. Een jaar geleden kreeg ze zelfs een nominatie voor de Nobelprijs voor Literatuur.
In haar jongste boek vertelt ze (of beter: laat ze door de betrokkenen vertellen) hoe de ‘rode mens’ of ‘homo
| |
| |
sovieticus’ de opkomst, de geleidelijke neergang en uiteindelijk ineenstorting van het Sovjetimperium beleefde: de economische modernisering onder Stalin, de terreurcampagnes en deportaties, de strijd tegen nazi-Duitsland, de Koude Oorlog, de jaren van glasnost en perestrojka onder Gorbatsjov, de implosie van 1991, de burgeroorlogen in de Kaukasus en Centraal-Azië, de brutale invoering van het kapitalisme tijdens het Jeltsinregime, en tot slot de opkomst van Poetin die terug enige stabiliteit wist te brengen in het door corruptie en straatgeweld geteisterde land. Alle deelnemers van het ‘socialistische drama’ komen aan het woord: aanhangers van de perestrojka en hardleerse stalinisten, voormalige partijfunctionarissen en dissidenten, beulen en slachtoffers, ouders en kinderen, Russen en niet-Russen,... Het resultaat is een veelstemmig en bijzonder genuanceerd portret van de (post-)Sovjetmaatschappij: schrijnend, onthutsend, emotioneel en vooral heel menselijk. In de stroom van getuigenissen valt de grote geschiedenis uit elkaar in verschillende levensgeschiedenissen, in een waaier van werelden, talen en tijden (de oorspronkelijke Russische titel van het boek luidt ‘tweedehandstijd’). De geïnterviewden delen met een opmerkelijke openhartigheid hun desillusies, angsten en trauma's maar evenzeer hun goede herinneringen en momenten van geluk.
Opvallend is dat Svetlana Alexijevitsj zich voortdurend op de achtergrond houdt. Ze laat haar gesprekspartners hun verhaal vertellen en komt slechts zelden tussen met een korte vraag of commentaar. Ze registreert vooral en trekt zelf geen conclusies. Het oordeel laat ze aan de lezer. Net zoals in haar vorige werken beschrijft en verzamelt ze de alledaagse gevoelens, gedachten en woorden van gewone mensen en probeert op die manier ‘verloren geschiedenis’ vast te leggen. In zekere zin sluit Alexijevitsj zo aan bij twee tendensen uit de Angelsaksische historiografie van de jaren 1960: ‘history from below’ en ‘oral history’.
Toch overstijgt ze ook de pure geschiedschrijving, hoe waardevol die op zich al moge zijn. Ze behandelt namelijk niet alleen het wedervaren van de rode mens maar meer nog het drama van de mens als zodanig. Uiteindelijk gaan haar boeken over de ‘eeuwige’ thema's: tijd, schuld, leven en dood, geloof en idealen, en natuurlijk ook de liefde. Op dit moment werkt Svetlana Alexijevitsj overigens aan een boek waarin een honderdtal mannen en vrouwen vertellen over hun verlangen naar geluk en liefde. Op haar website verklaart ze: ‘Het is de liefde die ons in deze wereld brengt. Ik wil de mens liefhebben, maar dat is moeilijk, steeds moeilijker’. Misschien bevat die uitspraak wel de sleutel tot haar schrijverschap.
□ Stijn Geudens
Svetlana Alexijevitsj, Het einde van de rode mens. Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie, De Bezige bij Antwerpen, Antwerpen, 2014, 480 blz., 29,99 euro, ISBN 978 90 8542 571 7.
| |
| |
| |
Politiek
Manifest van een ruimhartig patriottisme
Ik weet niet of we met velen zijn, landgenoten die tijdens het referendum over Schotse onafhankelijkheid in september - al dan niet stiekem - supporterden voor een ‘yes!’ en tegelijkertijd in eigen land niet meteen veel ophebben met een gelijkaardig nationalistisch streven. Sympathie voor de underdog speelde hierbij allicht een rol, maar vermoedelijk wist ook het uitgesproken linkse sociaaleconomische programma van de Scottish National Party ons te bekoren. Alleszins maken dergelijke tegenstrijdige gevoelens ons eens te meer duidelijk hoe diep het water is tussen Vlaams en links.
Ook Ludo Abicht, pleitbezorger van een radicaal socialisme én Vlaams Beweger beseft dit terdege en hoopt met Patriottisme zonder grenzen de kloof tussen Vlaamse en progressieve krachten te dichten. Abicht wijst op het feit dat historisch gezien de Vlaamse ontvoogdingsstrijd in wezen democratisch, pluralistisch en sociaal progressief was. Wanneer we denken aan figuren als Moyson, Van Ostaijen en Vermeylen is inderdaad de kleingeestige kerktorenmentaliteit ver weg. Tijdens het Interbellum groeiden het socialisme en de Vlaamse Beweging echter uiteen doordat deze laatste in extreemrechts vaarwater belandde. De verwijdering tussen Vlaams en links werd naast de smet van de collaboratie verder bestendigd door de associatie met het apartheidsregime in Zuid-Afrika en de kaping van de Vlaamse Beweging door het Vlaams Blok waardoor het Vlaams-nationalisme vastgehaakt werd aan een verwerpelijk vreemdelingendiscours. Tegen de achtergrond van een toenemende Europese en globale vervlechting wenst Abicht dat oorspronkelijke ijveren, waarin de strijd voor het behoud en de ontwikkeling van de eigen taal en cultuur parallel liep met de strijd tegen sociaaleconomische onrechtvaardigheid, nieuw leven in te blazen. Inspiratie hiervoor haalt hij bij het grondwetspatriottisme van de Duitse filosoof-socioloog Jürgen Habermas waarin de politieke gehechtheid aan eigen land door middel van universele morele principes wordt verzoend met een loyaliteit aan de rest van de wereld. Een inclusieve, solidaire en emancipatorische beweging wordt dus niet gehinderd door grenzen in het opkomen voor de belangen van de meer kwetsbaren, maar maakt onvermijdelijk deel uit van de internationale strijd tegen de wereldwijde afbraak van de welvaartsmaatschappij. Want ‘een patriottische beweging die mee zou draaien met neoliberale en conservatieve trends wordt daardoor een objectief tegenstander van haar eigen programma voor “meer autonomie”,
omdat ze blind is voor de echte verdeling van de macht in de huidige wereld’.
Dit manifest - merkbaar geschreven vanuit een gevoel van urgentie - preekt niet alleen voor eigen (sociaal)flamingantische parochie, maar steekt met name de hand uit naar links om Vlaanderen niet enkel over te laten aan (democratisch) rechts. Omdat het uitgaat van een onverdacht progressieve stem
| |
| |
is deze handuitreiking des te overtuigender. In elk geval vormt Abichts pamflet een bondig, maar grondig startpunt voor een stevige discussie over welke richting wij met Vlaanderen uit willen.
□ Frederik Polfliet
Ludo Abicht, Patriottisme zonder grenzen. Naar een nieuwe progressieve agenda voor Vlaanderen, Pelckmans, Kalmthout, 2014, 96 blz., 9,5 euro, ISBN 978-90-2897-705-1.
| |
Filosofie
Sade 1945-1970
Goed een halve eeuw geleden zochten en vonden veel toonaangevende Parijse intellectuelen graag hun gading bij Sade. Pierre Klossowski, Maurice Blanchot, Georges Bataille, Jacques Lacan, Roland Barthes en Gilles Deleuze ontdekten keer op keer dat het oeuvre van le divin Marquis exemplarisch spoorde met centrale topics van hun eigen werk. Lode Lauwaert legt helder uit waarom en via welke soms bepaald onverwachte redeneringen het er zo mooi bij leek te passen. Zijn zes auteurs schreven niet direct makkelijk en hanteerden een bijzonder eigengereid begrippenapparaat, dat dus telkens om de nodige toelichting vroeg. We krijgen het hier allemaal mooi en goed gedoseerd bij elkaar.
Markies de Sade is een perfect handen studieboek, waarin je het nodige kunt opsteken over zes tenoren uit de Franse intellectuele geschiedenis. Lode Lauwaert laat zich daarbij, op hier en daar een los woord na, niet verleiden tot persoonlijke appreciaties. Hij zal - terecht - gedacht hebben dat het al een hele klus was de ingewikkelde gedachten van zijn zes coryfeeën bevattelijk op een rij te zetten en toe te lichten; een gedegen discussie over hun theses (en van de weeromstuit al vlug over al hun centrale begrippen) zou gewoon te veel stof geworden zijn voor één boek.
Hij verschilt daarmee wel hemelsbreed van zijn auteurs, die doorgaans niet direct geneigd waren zichzelf discreet tussen haakjes te zetten. Ze ontdekten enthousiast dat Sade in zijn late achttiende eeuw al doorstootte naar allerlei grensverleggende of typisch moderne vormen van denken en/of schrijven; het lijkt er nogal eens op dat hij hen vooral aan een sensationeel opstapje hielp, dat hun de kans gaf hun eigen briljante punten te maken. De schandaleuze Markies was trouwens zowat het enige gezagsargument waarop ze zich bij hun vrijgevochten publiek konden beroepen! Vijftig jaar later klinkt dat argument alweer minder doorslaggevend - en kan je je zelfs over de hele lijn afvragen of hun imposante gedachtegoed, dat gewaagd genoeg klonk om twee tot drie decennia lang op veel progressieve campussen de toon te zetten, ook nu nog altijd overeind staat. Er zit intussen, vrees ik, nogal wat vergane glorie bij.
Ik vermoed dat Lode Lauwaert daar anders over denkt. In dat geval is hij de aangewezen man om na zijn fraaie
| |
| |
overzicht ooit ook nog een pleidooi voor zijn lievelingsauteurs te publiceren. En hoop ik zelfs dat hij daar niet lang mee wacht.
□ Paul Pelckmans
Lode Lauwaert, Markies de Sade. Essays over ethiek en kliniek, literatuur en natuur, Pelckmans, Kalmthout, 2014, 272 blz., 22 euro, ISBN 978-90-289-7802-7.
| |
Literatuur
De herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in het Vlaamse proza
Tussen 1945 en 2000 verschenen in Vlaanderen 300 romans die expliciet over de Tweede Wereldoorlog handelen, waarbij opvallend is dat heel wat boeken over de mobilisatie, de Achttiendaagse veldtocht in mei 1940 en de krijgsgevangenschap na afloop ervan in eigen beheer zijn uitgegeven. Jan Lensen, die aan de Berlijnse Vrije Universiteit comparatief onderzoek verricht naar beeldvormingsprocessen van de Tweede Wereldoorlog in het hedendaagse Duitse, Nederlandse en Vlaamse proza, heeft dat omvangrijke corpus ingedeeld in vijf onderwerpen: de gebeurtenissen in mei 1940, het verzet, de collaboratie, de repressie en de Jodenvervolging. Hij heeft onderzocht welk beeld het Vlaamse proza van die onderwerpen gecreëerd heeft, hoe dat beeld zich in de naoorlogse periode heeft ontwikkeld en op welke manier het bijgedragen heeft aan de Vlaamse collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.
Lensen constateert dat de Vlaamse auteurs een erg kritisch beeld geven van de gedragingen van de Vlaming tijdens en na de oorlog. De romans over de gebeurtenissen rond mei 1940 leggen een individueel en collectief trauma bloot, geëxpliciteerd in kritiek op de Belgische politieke en militaire overheden, die organisatorisch tekort schoten. Soldaten voelden zich voortdurend bedrogen door hun legeroversten die ze ook de onwil of onkunde verweten Nederlands te spreken.
Ook de beeldvorming over het verzet is negatief wegens de excessen tijdens de repressie. Het thema van het verzet is in de onderzochte periode zelfs ondergeschikt aan de thema's van collaboratie en repressie. Alleen L.P. Boon schetst in Mijn kleine oorlog een uiterst positief beeld van het verzet en beklemtoont de cruciale rol erin van de communisten.
De eerste generatie auteurs die over de collaboratie schrijven (Walschap, Lebeau, Valère Depauw e.a.) zoeken naar een verklaring ervoor en proberen de schuld ervan te nuanceren. Om de diverse kleurschakeringen tussen ‘zwart’ en ‘wit’ in kaart te brengen, gebruikt Lensen het model van het semiotische vierkant uit de structuralistische verhaalanalyse van A.J. Greimas. Lensen maakt ook herhaaldelijk gebruik van de door de Franse literaire theoreticus G. Genette gehanteerde oppositie tussen het diëgetische niveau van het verhaal - de vertelde
| |
| |
geschiedenis zonder meer - en het extradiëgetische niveau - de ruimere context waarin het verhaal ingebed is - om de positie van de collaborerende protagonisten te nuanceren. De romanciers van de eerste generatie hebben daardoor het beeld gecreëerd dat collaborateurs en verzetsleden psychologisch gezien aan elkaar gelijk zijn. De eersten maakten wel een foute keuze.
In de romans over de repressie maakt Lensen onder meer gebruik van het door René Girard beschreven zondebokmechanisme: de gemeenschap is er zich van bewust dat zowel daders als slachtoffers schuldig zijn, maar ze ontkent die eigen schuld en probeert ze via de zondebok weg te zuiveren. Lensen maakt dat concreet door de analyse van een passage uit De verwondering van Hugo Claus.
De auteurs van de tweede generatie die over de collaboratie schrijven, zoals Hugo Claus, Monika van Paemel, Jef Geeraerts, Geert van Istendael en Leo Pleysier, zoeken niet naar verontschuldigingen, maar willen de collaboratie ontmythologiseren. Lensen schenkt veel aandacht aan Het verdriet van België waarin Claus scherpe kritiek uitoefent ‘op de manier waarop Vlaanderen zich - zowel door intellectuele verstarring als door ideologische doelmatigheid - gewillig in de collaboratie liet meevoeren’ (blz. 156).
In tegenstelling tot het Nederlandse proza zijn de concentratiekampen in het Vlaamse proza zeer zelden vanuit het perspectief van de Jodenvervolging geschreven maar veelal uit dat van de deportatie van Vlaamse verzetsstrijders.
In een nawoord wijst Jan Lensen op het grote verschil tussen de uitgebreide herdenkingen van het begin van de Eerste Wereldoorlog en de bescheiden herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. Dat heeft volgens hem te maken met het feit dat de Vlaamse literaire herinnering aan de Tweede Wereldoorlog doordrongen is van schuld en nederlaag. Zijn omvangrijke, stevig gedocumenteerde studie van De foute oorlog toont dat overtuigend en genuanceerd aan.
□ Joris Gerits
Jan Lensen, De foute oorlog. Schuld en nederlaag in het Vlaamse proza over de Tweede Wereldoorlog, Garant, Antwerpen/Apeldoorn, 2014, 248 blz., 27,90 euro, ISBN 978-90-441-3161-1.
| |
Kunst
Berlinde De Bruyckere
Nu verhalen van folteringen, onthoofdingen en massamoorden opnieuw het nieuws beheersen, is het oeuvre van Berlinde De Bruyckere noodzakelijker geworden dan ooit. In haar tekeningen en beeldhouwwerken verschijnt telkens opnieuw het naakte lichaam, getekend door schaamte, onmacht, eenzaamheid, begeerte, bloed, mishandeling, lijden en dood. Ook tederheid en gebaren van tegemoetkoming en verzorging worden zichtbaar gemaakt door middel van windsels en doeken waarin gewonde lichaamsdelen worden gewikkeld. Tragiek en vurig verlangen naar ontmoeting, eenwording, overgave en gene- | |
| |
zing zijn allicht eeuwige thema's, vaak bespeeld. Maar bij Berlinde De Bruyckere worden ze tot inhoud van waarlijk grote kunst, dankzij een perfecte vormgeving, die diep geworteld is in een eeuwenoude traditie en tegelijk heel eigen is aan de Gentse kunstenares.
Naar aanleiding van de grote overzichtstentoonstelling van haar werk, deze winter, eerst in het SMAK (Gent) en vervolgens in het Gemeentemuseum (Den Haag) is bij het Mercatorfonds een bijzonder fraaie monografie verschenen. En die is meer dan welkom. Hoe kun je De Bruyckeres werk in de diepte ontmoeten tenzij in een sfeer van ingetogenheid en stilte waarin voor het uitgedrukte leed respect wordt opgebracht en de geluidloze kreet die van haar gehavende lichamen uitgaat eindelijk waarneembaar wordt? Een dergelijke sfeer heb ik tijdens mijn bezoek aan het SMAK bitter gemist. Het was of de meeste bezoekers naar een door de media gehypet spektakel kwamen kijken, en om ter luidst maakten zij hun commentaar ruchtbaar. Daarom heb je ter aanvulling op het museumbezoek de monografie werkelijk nodig om achteraf in alle rust terug te keren naar de beelden en hun uitstralingskracht tot je toe te laten. Daarbij stuit je op een paradox: de meeste illustraties van dit boek - en het zijn er alles samen meer dan tweehonderd - ogen prachtig: lijden is fotogeniek. Je moet dus door de glans van de fotografische afbeelding heen doorstoten tot de afgrond en gruwel, de liefde ook, die door de sculpturen en tekeningen worden opgeroepen.
Berlinde De Bruyckere voelt zich verwant met het literaire oeuvre van J.M. Coetzee en met de films van Pier Paolo Pasolini. Voorts sluit zij aan bij motieven uit de christelijke traditie (de Pieta, de Doornenkroon, de heilige Sebastiaan) en de klassieke mythologie. Zo haalt zij in meerdere werken de figuur van Actaeon uit de vergetelheid: scherpzinnig voelt zij aan hoe deze legende van een jager die, gedreven door zijn blinde passie, uiteindelijk zelf door zijn eigen honden als wild wordt nagejaagd en verscheurd, bijzonder toepasselijk is op onze tijd. Deze monografie bevat zes ‘fold-outs’ met telkens plusminus veertig kleine afbeeldingen van werken van de kunstenares naast die van klassieke werken en krantenfoto's waaruit zij inspiratie heeft geput. Zo wordt de lezer een blik gegund in het scheppingsproces waaruit De Bruyckeres werken geboren worden.
Deze prachtig vormgegeven monografie bevat een drietal opstellen, van de hand van verschillende schrijvers, bedoeld om de lezer met het oeuvre vertrouwd te maken. Het stroeve, af en toe rechtuit onverteerbare Nederlands ervan staat in schril contrast met de esthetische kwaliteit van Berlinde De Bruyckeres werk. Wat mij betreft, hadden de uitgevers genoegen kunnen nemen met de drie andere, korte bijdragen van de hand van Philippe Van Cauteren, J.M. Coetzee en Caroline Lamarche. Die volstaan als toelichting ruimschoots.
□ Jan Koenot
Angela Mengoni (red.), Berlinde De Bruyckere, Mercatorfonds, Brussel, 2014, 304 blz., 64,95 euro, ISBN 978-94-623-0037-8.
| |
| |
| |
Film
De Grote Oorlog op het witte doek
In het herdenkingsjaar 2014 kon ook een boek over de Grote Oorlog in de film niet uitblijven. Luc Rasson, hoogleraar Franse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen, die al sinds jaar en dag allerlei thema's onderzoekt op het grensgebied van literatuur, politiek en geschiedenis, en onder meer publiceerde over de literaire verwerking van de Eerste Wereldoorlog, nam de uitdaging aan. De kracht van het beeld. De Groote Oorlog op het witte doek noemt hij zelf ‘het resultaat van een uit de hand gelopen hobby’. Ik heb niet geprobeerd te becijferen hoeveel uren oorlogsfilm de auteur op zijn netvlies heeft laten passeren, maar het moet een indrukwekkend aantal zijn. Zijn ‘bizarre passie’ heeft alleszins een even leesbaar als nuttig boek opgeleverd, de eerste synthese over het onderwerp in het Nederlandse taalgebied. Al moet het woord ‘synthese’ wel enigszins genuanceerd worden. Luc Rasson heeft zich immers beperkt tot de Franse en Amerikaanse cinema. Britse, Duitse, Italiaanse, Belgische of Russische films komen niet ter sprake, tenzij bij uitzondering, en ook televisieseries vallen buiten het vizier. Die begrenzing is ergens wel jammer maar niettemin begrijpelijk gezien de enorme overvloed aan materiaal.
Rasson opent zijn boek met een aantal algemene, meer theoretische reflecties. Zo bespreekt hij waarom oorlog en oorlogsfilms zo'n aantrekkingskracht uitoefenen, wat de relatie is tussen historiografie en cinema, en hoe film herinnering en beeldvorming bepaalt. Uiteraard gaat hij eveneens in op de vraag wat een oorlogsfilm is en hoe het genre evolueerde. Leerrijk zijn voorts ook de uiteenzettingen over de poëtica van de oorlogsfilm (met als centrale vraag: door wiens ogen wordt de toeschouwer uitgenodigd mee te kijken?), de invloed van de cinema op de pacifistische bewustwording, het thema van de seksualiteit in de oorlogsfilm, en de literaire bronnen voor een aantal filmproducties.
Na dit eerste inleidende gedeelte volgt dan de hoofdmoot van het boek waarin Rasson een chronologisch overzicht geeft van de Grote Oorlog in de Franse en Amerikaanse cinema vanaf de actualiteitsfilms uit de periode 1914-1918 tot en met War Horse van Steven Spielberg uit 2011. Daarbij zitten klassiekers die iedereen kent zoals All Quiet on the Western Front van Lewis Milestone en Paths of Glory van Stanley Kubrick, maar vooral heel veel minder bekende of zelfs totaal vergeten prenten. Het is goed dat Rasson die nog eens van onder het stof haalt, net zoals hij in de marge van zijn filmoverzicht ook de aandacht vestigt op een aantal in de plooien van de geschiedenis verdwenen literaire werken. De liefhebbers zullen bovendien hun gading vinden in de talrijke cinematografische weetjes. Opmerkelijk is dat Rasson nog een apart deel van het boek inruimt voor de films die de luchtoorlog thematiseren, op het eerste gezicht inderdaad wat ‘bizar’, maar bij nadere lezing toch verrassend boeiend. Enkele slotbeschouwingen, een lexicon van de ge- | |
| |
bruikte filmtermen en een bibliografie sluiten het geheel af (een register en een lijst van de geanalyseerde films waren ook wel handig geweest).
De kracht van het beeld. De Groote Oorlog op het witte doek heeft soms iets van een encyclopedisch project, maar het is toch vooral een boek over de voortdurende wisselwerking tussen geschiedenis, beeldvorming en betekenisgeving. Luc Rasson toont in de loop van zijn verhaal keer op keer mooi aan hoe film een historische gebeurtenis interpreteert en herinterpreteert ten gevolge van een gewijzigde opvatting, hoe een nieuwe context een nieuwe betekenis schept. Film weerspiegelt de werkelijkheid niet maar vervormt haar en doet dat zelfs op een meervoudige manier. Het is echter precies dat wat het medium, en de oorlogsfilm in het bijzonder, zo fascinerend maakt.
□ Stijn Geudens
Luc Rasson, De kracht van het beeld. De Groote Oorlog op het witte doek, Pelckmans, Kalmthout, 2014, 308 blz., 23,50 euro, ISBN 978 90 289 7800 3.
| |
Varia
Te boek!
De naam Ludo Simons is een begrip in de wereld van het boek. Hij speelde de afgelopen decennia een sleutelrol in de Antwerpse stadsbibliotheek en de bibliotheek van de Universiteit Antwerpen en publiceerde recent ook het monumentale Het boek in Vlaanderen sinds 1800. Een cultuurgeschiedenis. Ook Te Boek! gaat over boeken en boekenmensen, maar deze keer ook en vooral over Ludo Simons zelf en zijn ronduit indrukwekkende wedervaren met het boek in Vlaanderen. In die zin mag dit boek gerust gelezen worden als een autobiografie van iemand wiens leven bestaat uit de liefde voor het boek.
In het eerste deel van Te Boek! schetst Ludo Simons enkele algemene lijnen over het wezen van een uitgeverij en hoe dit instituut zich taalkundig en feitelijk in de loop van de negentiende eeuw begon te onderscheiden van het redactiewerk. Daarnaast geeft hij ook enkele inzichten bij de manier waarop boeken bewaard kunnen worden voor toekomstige generaties. De bijdrage over het boek als tekst begint met enkele voorbeelden van interpretatie- en vertaalproblemen. De voornaamste oorzaak van deze problemen zoekt de auteur in de literatuurstudie die er in de loop van de vorige eeuw niet naar streefde om belangrijke literaire werken, figuren of stromingen inzichtelijker en toegankelijker te maken, maar enkel werkte om zichzelf in stand te houden. De literatuurwetenschap in Vlaanderen bleef lange tijd een zuiver analytische en rationele aangelegenheid. Uit angst om niet ernstig genomen te worden, waagden vele literatuurwetenschappers en boekhistorici zich niet aan een inhoudelijke of contextuele benadering van de teksten. Maar goede literatuur is voor Ludo Simons literatuur die ‘vermaakt’, wat betekent dat ze zowel aangenaam moet
| |
| |
zijn om te lezen als een overdracht van een intellectuele, geestelijke, spirituele erfenis. Waar dit oordeel ontbreekt blijft de literatuurwetenschap steriel. ‘Ik besef dat mijn verhaal te persoonlijk gekleurd was om veel indruk op mijn lezers te maken’ stelt Ludo Simons nog op het einde van deze boeiende bijdrages en dat is een uitspraak die op veel manieren waar is.
Het tweede deel van Te Boek! leest als een portrettengalerij. Ludo Simons beschrijft een tiental keren nauwgezet, maar ook met veel humor en respect, het stukje geschiedenis dat hij deelt met enkele van de meest monumentale boekenmensen van de vorige eeuw. Omdat in dit tijdsgewricht boek en ideologie in Vlaanderen hand in hand gingen, bieden deze korte teksten vaak een uniek perspectief. ‘Schrijvers waren links of rechts’, zo stelt de auteur, ‘uitgeverijen katholiek of vrijzinnig, bibliotheken behoorden tot de christelijke, de liberale of de socialistische zuil. Het was allemaal wel boeiend, maar vaak ook vermoeiend, en rationeel was het al helemaal niet’. Uiteindelijk komt Ludo Simons uit bij zijn eigen liefde voor het boek en de manier waarop, langzaam maar zeker, zijn woonhuis uitgroeide tot een levende bibliotheek. En zo groeit ook Te Boek! gestaag uit tot wat het eigenlijk vanaf de eerste letter al was: een autobiografie van iemand die aan het boek heel zijn leven wijdt.
□ Gert Van Langendonck
Ludo Simons, Te Boek! Over boeken en boekenmensen, Pelckmans, Kalmthout, 2014, 173 blz., 19,50 euro, ISBN 978-90-289-6905-6.
|
|