nis die Marx eraan gegeven heeft, een schaamte die moed vergt en je pijn doet, omdat je het reële gevaar loopt, te breken met de publieke opinie. Een schaamte die de noodzakelijke eerste voorwaarde is om je in te zetten voor een verandering en verbetering van de huidige (beschamende) situatie. Je moet daarvoor niet alleen breken met de gevestigde opinies, maar bovendien de moed hebben om je dissidentie daartegen ook uit te spreken. Het gaat hier niet om de makkelijk te veroordelen opinies van ‘het klootjesvolk’ van extreemrechts, waar ik niets mee te maken heb, of die van de racisten en blanke supremacisten uit Alabama, Mississippi en omstreken, maar uitgerekend die van de weldenkende clan waartoe ik hartstochtelijk wil behoren, met name het kleine maar exclusieve clubje van de politiek correcte trendsetters en opiniemakers.
Wacht even: is er dan iets verkeerds met politieke (sociale, culturele, logische en wetenschappelijke) correctheid? Vanzelfsprekend en uitdrukkelijk niet, behalve wanneer deze verdedigers van het vrije woord en van de waarden van alle verklaringen van de rechten van de mens sinds 1789 en 1948 een consensus gaan opleggen waar niet meer over gesproken, laat staan gediscussieerd mag worden. En daar wringt mijn schoen: hoe vaak heb ik de laatste decennia niet het gevoel gehad dat er over zo veel zaken nieuwe taboes ontstaan waren die men niet meer in vraag kon stellen op straffe van ostracisme? Ik heb altijd gedacht dat de onderbouwde twijfel aan alle gevestigde waarheden (les idées revues) hét fundament van de Verlichting was, maar dat blijkt niet langer het geval te zijn. In onze westerse samenleving mag ik inderdaad ongestoord twijfelen aan het bestaan van God en (bepaalde) voordelen van de vooruitgang, maar mag ik nog schrijven dat er, tot mijn grootste verwarring, respectabele wetenschappers zijn die de opwarming van het klimaat relativeren? Ik mag en moet de morele schijnheiligheid van de christelijke kerkvorsten aanklagen, maar mag en moet ik ook protesteren wanneer bepaalde islamistische geestelijken tot homohaat aanzetten (‘Zie je nu wel? Hij is aan het stigmatiseren!’)? Ik mag en moet blijven herinneren aan de onmenselijkheid van de Sjoa, maar mag ik dan ook het beleid van Israël in de Bezette Gebieden aan de kaak stellen? (Wat? Nu is hij nog antisemiet ook!’)
Onlangs zond de Duits-Franse televisiezender arte een programma uit ter gelegenheid van ‘Vijftig jaar Vietnam’. Daar was een interview in opgenomen met een Vietnamveteraan uit Worthington, een bijna uitsluitend blank en conservatief stadje in Minnesota. Al in 1969 besefte de jongeman dat hij werd opgeroepen om deel te nemen aan een onrechtvaardige en moreel verwerpelijke oorlog. Maar hij wist ook dat zijn weigering niet begrepen zou worden door zijn vrienden, zijn familie en de enthousiaste patriottische ‘all-American’ gemeente die in die tijd in feite zijn hele wereld