Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 62 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 62
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 62Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 62

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.52 MB)

Scans (103.48 MB)

ebook (8.80 MB)

XML (1.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 62

(1993)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

Reacties

■ Klemtoon vóór verkorting
J. Pannekeet - Heiloo

In de rubriek ‘Afkokers’ beweert F. Jansen in het meinummer dat bij verkortingen als luit uit lúitenant (vaak ook - in strijd met de woordenboeken - als luitenánt uitgesproken) bij voorkeur de beklemtoonde lettergreep gehandhaafd blijft. Overige voorbeelden waaruit deze voorkeur moet blijken, worden echter niet gegeven.

Mij is opgevallen dat in talrijke verkortingen wel de eerste lettergreep blijft, maar dat deze in het onverkorte woord niet de hoofdklemtoon heeft, bijvoorbeeld in bieb (uit bibliothéék), bios (uit bioscóóp), gym (uit gymnásium of gymnastíek), lab (uit laboratórium), prof (uit proféssor of proféssional), soos (uit sociëtéit), enz.

Ik had Jansens bewering dat tweeklanken de neiging hebben de hoofdklemtoon van een woord naar zich toe te trekken, graag willen zien toegelicht met een flink aantal voorbeelden. In afleidingen als beiaardíer, fluitíst, paukeníst, kruideníer, enz. is van bedoelde neiging niets te merken.

Naschrift
F. Jansen

De heer Pannekeet en enkele andere kritische lezers/inzenders hebben volkomen gelijk. Er zijn wel een paar verkortingen die bestaan uit de beklemtoonde lettergreep van een langer woord (bijvoorbeeld Wilhelmina → Mien, Sebastiaan → Bas), maar verreweg de meeste verkortingen bestaan uit de eerste lettergreep van het lange woord, waarbij het niet uitmaakt of die beklemtoond is (dókter → dok) of niet (zie de vele voorbeelden van Pannekeet).

■ Oppassén in bulgarije
L.A. Hirs - docent Bulgaars, Universiteit van Amsterdam

De heer Van den Berg beschrijft in nummer 2/3 van Onze Taal hoe hij in een Bulgaars dorpje een klein meisje dat hem bijna onder de voet liep, hoorde uitroepen: ‘Oppassén!’ Volgens zijn Bulgaarse vriend kwamen er wel meer Nederlandse woorden in het Bulgaars voor. Deze stamden uit de tijd dat de Nederlanders in het Balkangebergte bomen lieten kappen voor hun zeilschepen.

Mevrouw M.R.J. Greep merkt in nummer 5 van Onze Taal op dat het meisje vermoedelijk het Bulgaarse bijvoeglijk naamwoord opásen (‘gevaarlijk’) heeft gebruikt. Dit lijkt mij niet waarschijnlijk. Immers, de heer Van den Berg heeft duidelijk de klemtoon verder naar achteren gehoord. Een Bulgaars meisje dat, hard rennend, bijna tegen een buitenlander oploopt, zal schrikkend uitroepen: ‘Oh, pazète se!’ (O, kijk uit!). Aangezien het Bulgaars een sterke woordklemtoon kent, heeft de heer Van den Berg ‘oppazè’ gehoord, waaruit hij zijn conclusies heeft getrokken.

Er zijn weliswaar uit het Nederlands afkomstige woorden in het Bulgaars, maar dat zijn scheepvaart- en scheepsbouwtermen die via het Russisch in het Bulgaars zijn terechtgekomen. Tussen Nederland en Bulgarije (dat tot 1878 deel uitmaakte van het Turkse rijk) hebben in het verleden geen betrekkingen bestaan die een dergelijke ontlening zouden kunnen verklaren. Ook kocht men het hout voor de Nederlandse scheepsbouw niet in Turkije.

Het is niet uitgesloten dat zowel het Bulgaarse werkwoord pazja (beschermen) als het Nederlandse oppassen van dezelfde Indo-europese (Germaans-Slavische) stam afkomstig is, maar van een rechtstreekse ontlening uit het Nederlands is nimmer sprake geweest.

■ Zulke...als
G.A. Veldman - Alkmaar

In Onze Taal van april 1993 schrijft Marc De Coster over Peptalk, ‘een lijst van 3600 anglicismen’, opgesteld door Liesbeth Koenen en Rik Smits. Verderop in deze bespreking blijkt dat met de verzamelnaam ‘anglicismen’ allerlei vormen van taalontlening worden aangeduid, zoals een leenwoord (computer), een vernederlandsing (afkicken) en een leenvertaling (zorgzame samenleving). De teneur van zowel De Costers recensie als van de gerecenseerde uitgave is dat ontleningen uit een vreemde taal de ontvangende taal geen schade berokkenen. Daar ben ik het mee eens als er sprake is van ontleningen zoals ik hierboven heb genoemd.

Moeilijker te herkennen zijn echter die gevallen waarin een bestaand Nederlands woord of een bestaande uitdrukking wordt verengelst, verfranst, etc. Twee voorbeelden:

 

-...zulke enormiteiten als... (Eng. such...as) in plaats van ...enormiteiten als...
-de Bush-administratie (the Bush administration) in plaats van de regering Bush

 

Voor de duidelijkheid in de discussie over de invloed van vreemde talen op het Nederlands zou het zinnig zijn de termen anglicisme, germanisme, etc. (weer) te reserveren voor die gevallen waarin woorden of zegswijzen uit een vreemde taal het taaleigen van het Nederlands aantasten.

■ Namens de familie
Aloys Oude Weernink - Apeldoorn

Herman Bakker, aan het woord in ‘Het laatste woord’ van Peter Burger (juni 1993), zegt: ‘...iets als: “Namens de familie is mij gevraagd om hier een woord van dank uit te spreken”’ (blz. 127, kolom 1). Daar Bakker zich verder blijkbaar heel erg bewust is van de taal die hij bezigt, verbaast mij zijn gebruik van het woord namens. Volgens mij zou hij moeten zeggen:

-door de familie is mij gevraagd om hier...
-mij is gevraagd om hier namens de familie...
-de familie heeft mij gevraagd hier...

Wie zou Bakker ‘namens de familie’ gevraagd kunnen hebben ‘het laatste woord’ uit te spreken? Dat doet toch niet

[pagina 193]
[p. 193]

een buurman? De familie dus, en die doet dat zelf en niet namens zichzelf.

Naschrift redactie

Een lid van de familie kan best namens (= in naam van) de familie aan Bakker gevraagd hebben een woord van dank uit te spreken. Namens de familie heeft dan betrekking op het vragen in plaats van op het spreken namens de familie. Misschien is er wel iets anders aan de hand met deze zin. Als de spreker bedoelde te zeggen: ‘Mij is gevraagd om namens de familie een woord van dank uit te spreken’, dan is dit een mooi voorbeeld van een foute vooropplaatsing. Door de bepaling namens de familie uit de bijzin naar voren te halen, heeft die niet langer betrekking op het spreken, maar op het vragen. Dezelfde ongewilde effecten doen zich vaak voor bij plaatsbepalingen en ontkennende woordjes:

-In Dordrecht dacht hij die dag nog wel aan te komen (i.p.v. Hij dacht die dag nog wel in Dordrecht aan te komen).
-Ik geloof niet dat ik nog een keer langskom (i.p.v. Ik geloof dat ik niet nog een keer langskom).

■ Verpleegkundige mummies
Wim Seunke - tolk-vertaler Engels, Zutphen

In het juninummer van Onze Taal spreekt C. Kostelijk zijn bewondering uit voor de beknoptheid van de Engelse medische vaktaal. Waar een Nederlander zich moet behelpen met ‘het lichaam bedekken behalve het hoofd’, zou een Engelsman kunnen volstaan met ‘to mummy’. Nu wordt de beknoptheid van het Engels ten opzichte van het Nederlands wel vaker overdreven, maar hier berust die overdrijving ook nog op een misverstand.

De samensteller van het geciteerde Woordenboek der Geneeskunde heeft helaas niet kunnen kiezen: moest hij nu een verklarend woordenboek maken of een vertaalwoordenboek? Omdat het een woordenboek Nederlands-Engels en Engels-Nederlands betreft, had een vertaalwoordenboek voor de hand gelegen. Bij tal van woorden waarvoor een goed Nederlands equivalent bestaat, heeft de samensteller echter gekozen voor een moeizame omschrijving. Mummying is daar maar één voorbeeld van.

Mummying is een begrip uit de kinderverpleegkunde. Bij onderzoek of verrichtingen aan hoofd of hals van een kind worden vaak zijn armen vastgehouden om te voorkomen dat het kind bij pijn wild om zich heen slaat. De algemene Nederlandse term daarvoor is fixeren. Mummying is een andere methode met hetzelfde resultaat; de armen worden tegen de romp geklemd door het kind in een laken of deken te wikkelen, zoals je een mummie maakt door een gebalsemd lijk in te pakken. Er is echter één verschil met de door-de-weekse mummie: het hoofd en de hals blijven vrij, want die moeten immers behandeld of onderzocht worden.

Een Nederlandse verpleegkundige die assisteert bij onderzoek of verrichtingen aan hoofd of hals van een kind, heeft genoeg aan de woorden ‘even inpakken’. De stand Engels-Nederlands in beknoptheid blijft met 2-2 dus onbeslist.

■ Autochtoon
H.J. Boukema - Ankara, Turkije

In het juninummer van Onze Taal deelt H. Heestermans op blz. 133 mee dat ‘de woorden autochtoon en autochtonen in alle talen aanmerkelijk ouder zijn dan allochtoon en allochtonen’. Zo ontbreekt allochtoon nog in de 7de druk van Van Dale uit 1950, terwijl het woord autochtonen al is opgenomen in de eerste druk uit 1872.

Was Van Dale beter dan het Woordenboek der Nederlandsche Taal? 26 jaar later ontbraken in dat laatste woordenboek (in deel II/1 van 1898) in ieder geval de woorden autochtoon en autochtonen nog steeds. Hadden de toenmalige redacteuren nu maar de door Multatuli zelf herziene uitgave van de Max Havelaar als bron gebruikt in plaats van de door Van Lennep verminkte tweede druk, dan had het woord erin kunnen staan. Want in noot 109 deelt Multatuli in een beschouwing over de titulatuur van inlandse hoofden het volgende mee: ‘De wortels der benamingen van autochtoone waardigheden en titels moeten altoos in de oudste taal des lands gezocht worden.’ (ed. 1881, blz. 379)

■ ‘Roger’
Rob Geutskens - Eindhoven

In het juninummer van Onze Taal reageert Raymond Beck op het artikel van Marc De Coster over Engelse insluipsels. Daarbij gaat het om het woord Roger, dat in het jargon van verkeersleiders zoveel betekent als ‘received and understood’. De uitleg van Beck is correct, maar niet volledig. Hij geeft bijvoorbeeld geen antwoord op de vraag waarom een verkeersleider niet gewoon received zegt als hij ‘ontvangen’ bedoelt. Dat is duidelijker en niet langer dan het tweelettergrepige woord Roger.

Voor een volledige verklaring moeten we iets verder terug in de geschiedenis, en wel naar de hoogtijdagen van de radiotelegrafie, de voorloper van radiotelefonie. Ook voor wie de seinkunst niet machtig is, zal het duidelijk zijn dat het overseinen van een bericht in morse meer tijd vraagt dan het uitspreken daarvan. Telegrafisten hebben afspraken gemaakt om in zo weinig mogelijk tijd zo veel mogelijk informatie te kunnen overseinen. Men wist immers nooit hoe lang een radioverbinding in stand kon blijven. Een voorbeeld van een verkort bericht is de letter ‘R’ van received, of beter van reçu (want Frans was toen nog een belangrijke taal bij de communicatie).

Hoewel radiotelegrafie en -telefonie tientallen jaren naast elkaar hebben bestaan, is de functie van de eerste geleidelijk overgenomen door de laatste. Sommige gebruiken uit de telegrafie, zoals ontvangstbevestiging met het morseteken R, zijn overgenomen in de telefonie. Vanzelfsprekend was het uitspreken van de letter R na ontvangst van een telefonisch bericht niet echt duidelijk. Daarom gebruikte men daarvoor het woord Roger uit het Engelse spellingalfabet.

Naschrift redactie

‘Over en sluiten’ over ‘Roger’.

■ De spelling een warboel?
Dr. C.A. Zaalberg - Leiden

Als we de heer Klaassen moeten geloven (Onze Taal juni 1993, blz. 131) heeft de Woordenlijst van 1954 ‘een warboel gemaakt’ van het systeem waarvolgens men tot die tijd in bastaardwoorden t en th schreef. Dit is weer een voorbeeld van het gemakkelijk afgeven op de Woordenlijst door personen die de inleiding niet gelezen hebben: op blz. LI staat de nieuwe regeling kort en duidelijk.

Dat die regels in veel gevallen twéé schrijfwijzen toelaten (bibliotheek én -teek, troebleren én troubleren) is voor niemand een nadeel. Er zijn tegenwoordig

[pagina 194]
[p. 194]

nogal wat ‘Himmelstoss-figuren’ die op het standpunt staan: één woord - één schrijfwijze. Hun voorgangers schijnen bij de samenstelling van de Woordenlijst weleens hun zin te hebben gekregen, in komedie en kompres bijvoorbeeld, maar over het algemeen zal ieder redelijk mens de tolerantie aanvaarden waarmee de behulpzame methode van voorkeur- en andere spellingen is toegepast. Een taalgemeenschap ís nou eenmaal een warboel.

■ Met name: ter Heide
Prof. H. ter Heide - Waddinxveen

In nummer 7/8 beschrijft M. Bierens de Haan de vele aan beroepen ontleende familienamen in Nederland. Dat een familienaam ook geheel onverwacht op een beroepsaanduiding kan teruggrijpen, bewijst mijn naam, Ter Heide. Vroeger stelde mijn familie zich graag voor dat ze een rijke voorouder had gehad die een groot ‘Huis ter Heide’ bewoonde. De waarheid bleek, toen een neef van mij die ontdekte, haast nog leuker. Onze voorvader die deze naam koos, of beter gezegd, die hem kreeg toegewezen toen in 1806 de achternamen verplicht werden gesteld, was borstelmaker van beroep. Hij gebruikte, nemen wij aan, heide als grondstof, en begaf zich regelmatig ‘ter heide’ (of stuurde zijn personeel daarheen) om die grondstof te halen. Het voorvoegsel ter betekent dus in dit geval ‘naar de’ en niet ‘op de’.

■ Met name: de Kok
D.J. de Jong - Hardinxveld-Giessendam

Graag reageer ik op het artikel ‘Met name’ van M. Bierens de Haan in nummer 7/8 van Onze Taal.

Naar mijn mening wordt er in het artikel wat al te lichtvoetig omgegaan met de oorsprong van achternamen. Zo heb ik in mijn voorgeslacht de familie De Kok. Deze naam is geenszins ontleend aan het beroep van ‘kok’, maar is een verbastering van het Franse cocq, dat ‘haan’ betekent. Hierover bestaan zeer gedetailleerde genealogische gegevens.

■ Met name: Schreuder en de Pater
Mevr. M.J.L. van Kempen - Echt

Bij dezen reageer ik op het artikel ‘Met name’ in nummer 7/8. Puntsgewijs wil ik naar aanleiding van de vragen van de schrijver enkele verklaringen van familienamen toevoegen.

- Wat zou Hamaker gemaakt hebben? Men moet lezen: Haam-maker, dat wil zeggen, maker van paardetuig.

- Kleermakers heetten vroeger in Limburg Schröder, Schreuder of Schreur. Al dan niet gevolgd door een s komen deze namen allemaal voor. En ook Kleermakers treft men wel degelijk in het telefoonboek aan.

- De voorvader van De Jager kan een vondeling geweest zijn. In Leuven werd ooit op 3 november een vondeling ingeschreven die De Jager werd genoemd. 3 november is het feest van St. Hubertus, de beschermheilige van de jagers, die zelf ook als jager wordt afgebeeld.

- De verklaring ‘vondelingennamen’ voert ons ook naar De Pater, Priester, Pastoor en Bisschop. Het kwam veel voor dat vondelingen op de stoep van de geestelijkheid werden gedeponeerd. Ook Verkerk, Verschuure en Boordenhuis zijn hieraan ontleend.

- Prins, De Koning en De Keizer ontlenen hun herkomst aan de titels binnen de schutterij. Hun voorouder is naar een titel genoemd omdat hij bij het gaaischieten of een ander spel de beste was. Driemaal winnaar werd Prins, driemaal Prins werd Koning, en driemaal Koning werd Keizer.

■ Met name: Huisman en Drayer
J.K.F. van Berkel - Rijswijk

In het artikel ‘Met name’ stelt de auteur twee min of meer retorische vragen, die ik hierbij graag beantwoord. Ten eerste: Was huisman vroeger een beroep? Ja, het woord betekende ‘boer’ en in ruimere zin ‘dorpeling, plattelandsbewoner’. Van Dale geeft die betekenis nog steeds, zij het als vero.

Dan de kwestie Drayer. Wat kan die zoal gedraaid hebben? Op de plaats van mijn ouderlijk huis in Hoorn stond vroeger een zestiende-eeuws huis, genaamd ‘In den Koppendraeyer’. Drayer zal dus onder andere houten koppen hebben vervaardigd (zie het WNT deel III, kolom 3192), in dit geval boter- of kaasvormen (WNT deel VII, kolom 5473). Dat dit ‘toen al aan de draaibank’ gebeurde, is heel goed mogelijk. Het WNT geeft het woord als voorloper van het tegenwoordige werktuig en citeert een ‘draeybanck’ bij Huygens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.A. Pannekeet

  • F. Jansen

  • Gerard Veldman

  • H.J. Boukema

  • C.A. Zaalberg

  • J.K.F. van Berkel