Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 81 (2012)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 81
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 81Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 81

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.75 MB)

Scans (30.79 MB)

ebook (23.78 MB)

XML (1.82 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 81

(2012)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

 



[pagina 52]
[p. 52]


illustratie
Paula Fikkert: ‘Een woord als konijn wordt aanvankelijk opgevat als “nijn”.’
Foto: Iris Vetter


Het talenwonder in de wieg
Hoe we een (vreemde) taal leren
Paula Fikkert
Hoogleraar Eerste taalverwerving en Fonologie, Radboud Universiteit Nijmegen

In de wieg leveren kinderen misschien wel de grootste wetenschappelijke prestatie uit hun bestaan. Dan gaan ze de dagelijkse brij van woorden die ze horen, moeiteloos te lijf met analyses, hypotheses en statistieken. Jammer natuurlijk dat ze ons er zelf nog niets over kunnen vertellen, maar wetenschappers hebben methoden ontwikkeld om hun geheimen toch te ontrafelen.

Een taal leren, hoe doe je dat eigenlijk? Velen herinneren zich nog wel hoe ze een vréémde taal leerden, op school of daarna, op een cursus, maar hoe we onze moedertaal onder de knie kregen, dat is vaak in nevelen gehuld. En toch is het ons bijna allemaal gelukt, zonder enige kennis van de wereld, van mensen en van andere talen.

Je kunt baby's natuurlijk niet vragen hoe ze dat allemaal aanpakken, hoe ze er bijvoorbeeld alleen al in slagen om in een woordenbrij de aparte woorden te herkennen. Wetenschappers die hier meer over willen weten, moeten dus creatief zijn. Daarbij maken ze gebruik van de dingen die baby's wél kunnen: baby's kijken en luisteren namelijk naar alles wat ze interessant vinden.

■ Luidsprekers

We weten uit psychologisch onderzoek dat heel jonge baby's geïnteresseerder zijn in dingen die ze al kennen dan in onbekende zaken. Dat geldt ook voor woorden: als je ze laat luisteren naar bekende en onbekende woorden, hebben ze een duidelijke voorkeur voor de eerste.

Een van de meest toegepaste methoden die gebruikmaken van dat voorkeursprincipe is de zogenoemde ‘head turn preference procedure’. Eerst laat je baby's steeds luisteren naar korte verhaaltjes waarin bepaalde woorden een aantal keren voorkomen. Daarbij gaat het steeds om zelfbedachte woorden, of andere woorden waarvan de kans erg klein is dat de baby ze vooraf al kende. Daarna laat je losse woordjes horen: de woordjes uit het verhaal, maar ook andere woorden: onbekende en niet-bestaande woorden die níét in het verhaaltje voorkwamen.

De woorden komen soms uit een luidspreker die links staat van de baby, soms uit die rechts van hem. Als de baby langer luistert naar de woorden uit het verhaaltje, dan weet je: hij heeft die woorden daadwerkelijk herkend.

Onderzoek als dit geeft aan dát baby's woorden kunnen herkennen, maar het zegt natuurlijk nog niets over hóé ze dat doen.

[pagina 53]
[p. 53]

■ Nijn

Met vergelijkbare onderzoeksmethoden kun je nagaan wanneer welke aspecten van de taal geleerd worden, bijvoorbeeld wanneer kinderen leren hoe verkleinwoorden worden gevormd.

Allereerst blijken baby's vooral woorden op te merken die met veel nadruk aan het begin worden uitgesproken, zoals bij het woord baby. Een woord als konijn wordt aanvankelijk opgevat als ‘nijn’. En als ze naar een hele zin luisteren, blijken ze vooral de slotwoorden goed waar te nemen. Die worden meestal net iets langzamer en met meer accent uitgesproken: ‘Kijk naar de póés.’

Verder zijn baby's ongelooflijk goed in het ontdekken van statistische regelmatigheden. Zo ‘weten’ ze heel snel dat op ‘bee’ vaak ‘bie’ volgt (baby dus), en dat die twee lettergrepen bij elkaar horen. Maar ze ontdekken ook dat het veel moeilijker is om te voorspellen wat er na ‘bie’ komt. Als de volgende lettergreep moeilijk te voorspellen is, dan zal er na ‘bie’ wel een woordgrens komen. En zo ontstaan de eerste afgebakende woorden in de woordenschat van het kind.

■ Japanse l en r

Baby's gebruiken statistiek ook om te ontdekken welke klanken er in de taal voorkomen. Aanvankelijk zijn ze in staat om vrijwel alle klanken in alle talen van de wereld uit elkaar te houden. Zowel een Japanse als een Nederlandse baby van zes maanden kan bijvoorbeeld uitstekend het verschil horen tussen een l en een r. Vier maanden later is dat anders. Dan houdt de Nederlandse baby de klanken nog altijd moeiteloos uit elkaar, maar de Japanse baby haakt af. Dat komt doordat het in het Nederlands wel degelijk uitmaakt of je ‘rust’ zegt of ‘lust’, maar of je in het Japans de woorden nu met een r of een l uitspreekt: het maakt niet uit - het blijft hetzelfde woord met dezelfde betekenis. Dat klinkt misschien vreemd, maar in het Nederlands komt het samenvallen van klanken ook aan de lopende band voor. Of iemand het woord groot nu met een rollende r uitspreekt of met een Gooise r: je kunt het moeiteloos begrijpen. Dat komt doordat Nederlandse baby's die twee uitspraakvarianten in één categorie hebben gestopt: de categorie r, die dus verschillende uitspraken kan bevatten. En precies zo laten Japanse baby's de uitspraakvarianten l en r na verloop van tijd in dezelfde categorie vallen.

Eind jaren zestig ontwikkelden de Amerikaanse psycholoog Peter D. Eimas en zijn collega's de eerste onderzoeks- methode die klankonderscheiding bij baby's testte. Zij lieten pasgeboren baby's zuigen op een speen, die verbonden was met een computer. Wanneer baby's iets interessant vinden, gaan ze automatisch sneller en harder zuigen, maar als ze verveeld raken, neemt de zuigfrequentie af. Zo ontdekten zij dat baby's tot zes maanden kampioen zijn in het onderscheiden van klanken - óók als ze verder nog nauwelijks in contact zijn gekomen met enige vorm van taal.

Ze zijn als het ware ‘universele luisteraars’, oftewel: ze hebben het vermogen de klanken uit alle talen ter wereld van elkaar te onderscheiden. Dat is maar goed ook, want een baby moet in principe in staat zijn elke willekeurige moedertaal te leren. Pas in de tweede helft van het eerste jaar gaat dat veranderen en gaat de waarneming zich richten op de talen die de baby in zijn omgeving hoort.

■ Vreemde talen

Maar met het kunnen onderscheiden van de woordgrenzen en het leren van de klanken is het kind er nog lang niet, natuurlijk. Het moet ook nog de betekenis leren die hoort bij al die losse klanken - wederom geen gemakkelijke taak. De meeste kinderen spreken hun eerste echte woordje uit rond hun eerste verjaardag, maar daarna gaat het snel. De woordenschat neemt uiteindelijk toe met gemiddeld wel acht woorden per dag. Als er eenmaal een zekere woordenschat is, worden die woorden gecombineerd in korte, telegramachtige zinnetjes. Die kenmerken zich door het ontbreken van functiewoorden (zoals lidwoorden, hulpwerkwoorden, enzovoort), maar gehoorzamen verder grotendeels de regels van het Nederlands wat betreft woordvolgorde: ‘Boekje lezen’, ‘Mama doen.’

Tegen de tijd dat kinderen naar school gaan, hebben ze het taalsysteem van de moedertaal min of meer onder de knie. En dat is allemaal spontaan gebeurd, zonder echte instructie. Binnen vier jaar bereiken de meeste kinderen een taalniveau dat ze nooit zullen bereiken na vier jaar vreemdetalenonderwijs op school.

Kortom: kleine kinderen zijn talenwonders, die moeiteloos hun moedertaal leren. Vaak wordt hieraan de conclusie verbonden dat je het best maar zo vroeg mogelijk kunt beginnen met het leren van een vreemde taal. Scholen die heel vroeg met het leren van een vreemde taal beginnen, schieten dan ook als paddenstoelen uit de grond. Op dit moment zijn er zo'n 650 vvto-scholen (scholen voor ‘vroeg vreemde-talenonderwijs’, en ‘vroeg’ is dan vanaf groep 1). Maar is die vorm van onderwijs nu echt zo vruchtbaar?

Van het vroege vreemdetalenonderwijs moet ook niet te veel verwacht worden.

■ Voordelig

Er is volop wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat het leren van twee talen niet tot taalachterstand leidt, zoals vroeger gedacht werd, maar juist vaak voordelig uitpakt. Het brein van tweetaligen lijkt efficiënter te werken en ze leren bovendien gemakkelijker nóg een nieuwe taal. Alleen gaan dat soort onderzoeken meestal over het opgroeien met meerdere talen tegelijk, en zelfs een ‘speelse’ leersituatie op school is niet te vergelijken met de vanzelfsprekendheid waarmee verschillende talen tegelijkertijd doorgaans thuis worden opgepikt.

Dat wil niet zeggen dat het vroege vreemdetalenonderwijs slecht is, maar er moet ook niet te veel van verwacht worden. Na het vierde jaar, de leeftijd waarop kinderen naar school - en dus ook eventueel naar een vvto-school -gaan, lijkt het leren van een vreemde taal al niet meer zo automatisch te gaan.

■ Dubbele moraal

Verder is er in Nederland ook wel een dubbele moraal: tweetaligheid is goed, vooral als de tweede taal Engels, Duits of Spaans is, maar als de tweede taal het Nederlands is en de eerste Turks of Marokkaans, dan pleiten veel beleidsmakers juist voor eentaligheid: in Nederland moet Nederlands gesproken worden. Hier worden de voordelen van tweetaligheid - waarbij het leren van een volwaardige eerste taal erg belangrijk is - veel minder geprezen. Die dubbele moraal is er ook ten opzichte van gebarentaal: gebarentaalcursussen voor horende kinderen zijn uitermate populair, maar dove kinderen worden gestimuleerd gesproken Nederlands te leren in plaats van gebarentaal.

Konden de beleidsmakers met al hun intellectuele bagage de beslissingen maar net zo zuiver nemen als de zuigeling de ene medeklinker onderscheidt van de andere.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paula Fikkert


taalkunde

  • Klanken (fonologie)

  • Taalverwerving / Psycholinguïstiek