Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

XML (0.82 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20

(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

Kachel, catteel.

Het opmerkelijke woord kachel voor ‘veulen’, waarover door Dr. Kern hierboven bl. 43-45 gehandeld is, wordt overal gebruikt op Goedereede en Overflakkee en verder in geheel Zeeland, behalve in Zeeuwsch-Vlaanderen, en luidt er overal kachel: een vorm, die volgens De Bo ook in West-Vlaanderen voorkomt, ofschoon dáár de oudere vorm kachtel nog meer gebruikelijk is. Die laatste vorm is dan ook voor Dr. Kern het uitgangspunt ter verklaring van het woord geweest, en het doet mij genoegen de juistheid dier verklaring nog te kunnen bevestigen door het eenig bezwaar uit den weg te ruimen, dat Dr. Kern er zelf tegen heeft aangevoerd, namelijk dat het woord kachel uitsluitend ‘veulen’ beteekent, terwijl het Ofr. catel, Eng. cattle ‘vee’ en in engeren zin ‘paard’ beteekent. Het schijnt mij daarom van belang, op te merken, dat het mnl. catteel naast de meer algemeene beteekenis van ‘vee’ (waaronder ook paarden te verstaan zijn) bepaaldelijk voor ‘veulen’ wordt gebruikt op eene plaats in het Livre des Mestiers 8 (door Dr. Verdam in zijn Mnl. Wdb. aangehaald): ‘vleesch van peerden ...... van cattelen no van meerien’, waar het Fransch voor ‘cattelen’ poutrain heeft, terwijl in een, door mij (Tijdschrift XIII bl. 36) opnieuw uitgegeven, fragment van den Perchevael, vs. 179 vlgg. gevonden wordt:

 
‘Nu woudic wel bi mire wet,
 
Dat dit rosside een casteel drooge,
 
Ende dat te dinen ongenoege
 
Ene wiitbukige mere ware’,

waar ik heb voorgeslagen voor casteel te lezen catteel, in de uit den zin blijkende beteekenis van ‘veulen’.

Bovendien komt het mij zeer verklaarbaar voor, dat ook catteel die engere beteekenis in de eerste plaats zal gehad hebben. Immers het catallum of capitallum werd ongetwijfeld het meest gebruikt

[pagina 167]
[p. 167]

met de bijvoeging optimum of - als dat woord al niet werd uitgedrukt - toch met de bijgedachte daaraan, dus in de beteekenis van wat in 't Mnl. beste hovet werd genoemd; en dat was de gewone benaming der levende have, die door de dorpers (de ‘homines capitales’) aan hun wereldlijken of geestelijken heer ‘in natura’ moest worden opgebracht. Nu werd, wat de veldvruchten betreft, een bepaald gedeelte van den juist binnengehaalden oogst opgebracht en niet een gedeelte van hetgeen al lang in de voorraadschuur lag opgetast. Evenmin zal dus een volwassen paard of koe als beste hovet zijn geleverd, maar een jong stuk vee (kalf of veulen) en wel het beste van hetgeen jaarlijks werd gefokt, of m.a.w. de keur der ‘primitiae’. Dat later het woord catteel weder ruimer beteekenis kon krijgen, en voor ieder stuk vee, zelfs voor alle onroerende goederen in gebruik kon komen, behoeft ons niet te verhinderen er in den oudsten tijd de beteekenis van ‘jong vee’ aan toe te kennen.

Naast kachtel geeft De Bo nog kachsel en kassel op. Het laatste kan geassimileerd zijn uit kastel, dat wij in het Mnl. reeds als volksetymologische (?) vervorming van kattel aantroffen; en kachsel kan van dat kassel en van kachtel een contaminatievorm zijn.

Hoezeer het woord kachtel in het Westvlaamsch leeft, blijkt nog uit de door De Bo opgegeven samenstellingen kachtelbedde, kachtelgat en kachtelmerrie en de afleiding kachtelen, van kachtel gevormd als kalven van kalf.

 

Amsterdam, 17 Juni 1901.

j. te winkel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan te Winkel


datums

  • 27 juni 1901


taalkunde

  • Etymologie

  • Historische taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)