Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36
(1917)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde[p. 163] | |
De Nederlandse plaatsnamen op -ikOver het gehele Keltiese gebied vindt men het suffix -ācoter vorming van adjectiva en substantiva, b.v. oudiers iress-ach ‘gelovig’ (bij iress ‘geloof’), middelkymr. coed-awc ‘bossig’ (bij coed ‘bos’), oudiers marc-ach = middelkymr. marchawc, corn. marrek ‘ruiter, ridder’ (bij oudiers marc, middelkymr. march ‘paard’)1). Ook vormt het, vooral in 't Iers, persoonsnamen, b.v. gall. Dumn-acus = middelkymr. Dyfn-awc, gall. Calg-acus = oudiers Calg-ach2). Daarnaast kon het plaatsen aanduiden, b.v. oudiers fás-ach ‘wildernis’ (bij fás ‘leeg’), bretons kaol-ek ‘moestuin’3). Maar, vooral in 't Gallies, diende het tot vorming van plaatsnamen, vooral sedert de Romeinse heerschappij zich over Gallië had uitgebreid; tot de oudste voorbeelden behoren Gaesoriacus (nu Boulogne-sur-Mer) bij Mela en Chersiacus (pagus in Belgica) bij Plinius4). Hoe veelvuldig ze later voorkomen, kan men zien aan de talrijke voorbeelden bij Holder5). Men heeft zich het ontstaan wel zo te denken, dat in plaats van de lange komposita, waarvan het eerste lid in de regel een persoonsnaam was, kortere namen ontstonden, bestaande uit die persoonsnaam plus het achtervoegsel. Zo heet Atrecht eerst Nemetocenna (Hirtius b.G. VIII 46, 6), later Nemetaco (Νεμεταϰόν reeds bij Ptolemaeus). Op dezelfde wijze zal Eburaco (nu York) aan een ouder Eburo-dunon beantwoorden, Turnaco (nu Doornik) aan b.v. Turno-duron6). In vervolg van tijd werd dan, ook zonder dat zo'n oud kompositum aanwezig was geweest, het suffix achter persoonsnamen gevoegd om dezelfde verhouding van bezit uit te drukken, die in 't Latijn door -ānus (Claudianus, | |
[p. 164] | |
Cassianus, Quintianus, Roscianus enz.) wordt weergegeven; het was dus dan oorspronkelik een adjektief, gevolgd door fundus, praedium, villa, en gaf de bezitting te kennen van de persoon, van wiens naam het woord was afgeleid. Met fundus Sabinianus (ital. Savignano) was gall. Sabiniacus (fr. Savignac, Savigny) volkomen identies1). Uit die landgoederen ontstonden dan vaak kleinere plaatsen en daarmee hangt het samen, dat we ook in Nederland vooral naar de dorpen en gehuchten zullen moeten zien om de resten van deze vormingen terug te vinden. Wat de vorm van het suffix betreft, gall. -ācos, -ācon, gelatiniseerd -ācus, -ācum, werd al spoedig niet meer als adjektief gevoeld; de vormen versteenden, meest tot -acum, -aco, zodat men b.v. zelfs schreef: in villa Brinnacum, of met nieuw afleidingsuffix: domus Icciacensis, castrum Lauriacense e. dgl.2) Toen de namen op -aco produktief werden, dus in het Gallo-Romeinse tijdvak, werden ze ook vaak achter io-stammen gezet, en zo ontwikkelde zich een nieuw achtervoegsel -iaco, dat op zijn beurt produktief werd; zie de lange lijst bij Holder3). En daarmee ging gepaard, dat het eerste element niet meer een Galliese persoonsnaam behoefde te zijn, maar zeer vaak een Romeinse (b.v. Anicius: Anisiaco, Calvinius: Calviniacus, Cassius: Cassiaco) of soms zelfs een Germaanse (b.v. Childerik: Childriciaecas (-iagas), Chrod[o]mar: Hrotmariacus, Theodebert: Teodeberciaco) naam werd. Dergelike vormingen leven nog voort in vele Franse en Duitse plaatsnamen, de eerste meest op -y of -ac uitgaande, de tweede meest op -ich, b.v. | |
[p. 165] | |
Iulius: Iuliaco(-um) = Juilly, Juillac - Jülich. Latinius: Latiniaco = Lagny, Laigny, Ladignac, Lagnac - Lessenich. Martinius (Martinus): Martiniaco = Martigny, Martignac - Merzenich. Sabinius: Sabiniacus (Saviniacum) = Savigny, Savignac - Sevenich. Sterpinius: Sterpiniaco = Sterpigny - Sterpenich. Vitellius: *Vitelliaco = Villy, Villac - Wittlich. Zeer talrijk zijn deze plaatsnamen in Frankrijk (vooral in het zuiden), in Boven-Italië (Gallia Cisalpina) en in de Duitse Rijnstreken, zeldzaam in Spanje en Groot-Britannië1). Voor de verspreiding in België en Noord-Frankrijk raadplege men het voortreffelike werk van Kurth2), waarop prof. Muller welwillend mijn aandacht vestigde3). Men vindt de bedoelde namen dus overal, waar eens de gallo-romaanse kultuur overheerste, en als in Nederland dergelike namen voorkomen, dan moeten ze in historiese tijden onder dergelike invloeden ontstaan zijn; om praktiese redenen beperk ik mij bij mijn onderzoek tot de tegenwoordige grenzen van ons vaderland. Zoals de Nederlandse vorm van 't bovengenoemde Jülich Gulik is, zo beantwoordt dus aan -(i)aco- in onze taal -ik (-ək). Maar natuurlik berusten niet al onze op -ik uitgaande plaatsnamen op dergelike vormingen, en het is dus nodig eerst de op andere wijze ontstane -ik-namen buiten onze beschouwingen te sluiten, n.l. a) -ik uit -wijk: Betsik uit en naast Bitswijk4), Hezik (Heesik) | |
[p. 166] | |
uit en naast Heeswijk, Kattik = Katwijk, Odik = Odijk uit ouder Odewij(c)k, Rizik = Rijswijk, Sluipik = Sluipwijk, Walik = Waalwijk, Westrik = Westerwijk; ook wel Oosterik uit Oosterwijk en wellicht Noortik = Noordwijk. b) -ik uit -dijk: Schorik = Schoordijk. c) -lik = -lijk: Ketlik (fri. Kjetlik) = Katlijk, Middelik = Middelijk. Hierbij ook wel Puiflik, ouder Puflicke (a. 1176), Pueflic, Puyflic1). Ook Sallik2), een andere vorm voor Zalk (O.), heeft dit -lik, vgl. de oudere vorm (a. 1213) Santlike3). d) -spik = spijk: Enspik = Enspijk (Elspijk). e) svarabhaktiese i: Pierik (De) = Park of Perk4). f) uit -ink (-ing): Brunik naast Bruininck, genoemd naar vroegere eigenaar5). Zeer twijfelachtig is het, of hierbij Bunnik (a. 960: Bunninc-hem)6) behoort. g) oorspronkelike appellativa, b.v. Hamrik, Hemrik7); vgl. met namen als Havik, Hanik, Haandrik, Hoendrik ndl. havik, hgd. Kranich, mnd. wedik e.a.8). h) -rik misschien in Nift(e)rik, maar de oudste vorm is Nifterka9) (a. 1117); vgl. voor het eerste lid (pagus) Niftarlake. Wellicht ook in Demmerik10)? i) -beek misschien in Woezik11), vgl. de Wöseke (Rgbz. Hildesheim) en zie voor dgl. vormen Witt, Beiträge zur Kenntnis der Flussnamen Nordwestdeutschlands (1912) blz. 49. Wanneer wij nu overgaan tot het onderzoek van de overige plaatsnamen op -ik, dan beginnen wij met die enkele, waarvan de vormen op -(i)aco werkelik oudtijds zijn overgeleverd. | |
[p. 167] | |
I. Blariaco, volgens de Tab. Peut. liggend ten Z. van de fl. Patabus = Waal, dus zonder twijfel identies met Blerik1) (ten Z.W. van Venlo). Dezelfde naam vindt men waarschijnlik terug in 't Gooise Blaricum, zonder umlaut, want - evenals Arnhem (zie ben.) - uit *Blaraco: de i stelt de onduidelike klinker voor. In de tijd, dat de namen op -um (-heim) produktief waren, kon het bij Hilversum en Bussum gelegene *Blarik gemakkelik Blaricum genoemd worden, zoals aan de andere kant onder invloed van Laren ook de uitspraak Blaren ontstond2). Met Blerik en Blaricum staan fr. Bléré en Bléry op één lijn; de ten grondslag liggende Keltiese persoonsnaam is Blarus3); een verdere afleiding *Blariniacum is bewaard in Blaregnies (in Henegouwen)4). II. Arenacum, reeds bij Tacitus, en bezwaarlik hiervan te scheiden Arenatio (Tab. Peut.) en Harenatio (Itin. Ant.)5) - met -atio in plaats van -aco, is niet *Arnik geworden, maar vernederlandst tot Arnhem6) op dezelfde wijze als Blaricum. Opmerkelik is evenwel, dat de k - onder volksetymologiese invloed? - is uitgevallen in *Arnik-heim. Het is een afleiding van de persoonsnaam Arenus7). Meermalen wordt -iāco- verkort tot -io-, b.v. Lentium (hgd. Linz, fr. Lens) is ontstaan uit Lentiaco (fr. Lanzac). Sentium (hgd. Sinz) berust op *Sentiacum (hgd. Sinzig). | |
[p. 168] | |
Mainz gaat terug op Magontia, Moguntia, een jongere vorm van Mogontiacon. Titiaco (fr. Tizac, Thizy) heeft een kortere vorm *Titium (hgd. Titz, Tetz)1). In Nederland vindt men van deze soort: I. Lauri (als lokatief van *Laurium), volgens de Tab. Peut. een plaats in 't Batavenland. De volle vorm Lauriaco is meermalen overgeleverd voor het Oostenrijkse Lorch2). Identies hiermee zijn meerdere plaatsen hgd. Lorch, Lorich, voorts fr. Loiré, Lauriac, waarnaast Laurac uit Lauracus3); alle behorend bij de Keltiese persoonsnaam Laurus4). Daar Lauri tussen Nigropullo5) (ter hoogte van Zwammerdam) en Fletione (= *Fectione = Vechten bij Utrecht) ligt, zou men geneigd kunnen zijn Loerik6) (buurtschap onder de gem. Houten: Utrecht) als een voortzetting van de volle vorm te beschouwen. Dit kan echter niet wegens de vokaal (oe i.p.v. o); Loerik berust, evenals fr. Lorris (Loiret), op Loriacum7), bij de Latijnse naam Lorius8); ook hierbij komt een korter Lorium9) voor. II. Caspingio, ook in 't Batavenland, gelegen tussen Tablis en Grinnibus (Tab. Peut.), waarschijnlijk in plaats van *Caspinio, een verkorting van het in fr. Chaspinhac voortlevende | |
[p. 169] | |
*Caspiniaco1); de ten grondslag liggende persoonsnaam is een afleiding van de Latijnse eigennaam Caspius2). Onjuist is Holders identificering van Caspingio met tegenw. Waspik (N.Br.), welks oudste vorm Waspyc (± 1300)3) reeds de anlautende w vertoont en dat zelf veeleer met -spijk (zie boven) is samengesteld4). Groter is de groep van namen, waarvan de oudste vormen niet rechtstreeks zijn overgeleverd. I. Berik (buurtschap in de gem. Buggenum, ten N.v. Roermond), = hgd. Berich (vorstendom Waldeck; ouder Beriche [12de eeuw]5), fr. Boiry en Barjac; uit ouder Bariaco6), bij de persoonsnaam Barus7). II. Doornik (gem. Bemmel) en Indoornik8) (gem. Heteren), sedert de 10de eeuw bekend; het in de 11de eeuw voorkomende Tornacum9) bevat natuurlik niet meer 't oude -acum, maar is een latinisering of staat op één lijn met Blaric-um (z. boven); het later nu en dan opduikende Doornijnck, Dornynck staat onder invloed van de vele Gelderse namen op -ink; men scheide dus van Doornik Deuringen (buurtschap onder Denekamp; a. 1323: Dorninge10), dat een echt Germaanse afleiding is van germ. þorn11). Doornik = hgd. Dornick (Kr. Kleve) = belg. Doornik (fr. | |
[p. 170] | |
Tournai), welke laatste plaats reeds op oude reiskaarten (Tab. Peut. e.a.) als Turnaco, Turnacum1) verschijnt; vgl. ook fr. Tornac e.a. Zoals we reeds zagen, is de naam wel in de plaats getreden van b.v. Turno-duron; de ten grondslag liggende persoonsnaam is Turnus. Gröhler2) wil - deels tegen de overlevering in - Tornaco (bij de persoonsnaam Tōrnos) lezen, maar ook 't Nederlands vokalisme wijst op een oude u, tenzij men invloed van doorn zou willen aannemen. De ndl. d in plaats van t berust op een uit Tornaco gegermaniseerd *Thornaco3). III. Covik (buurtschap in de gem. Steenderen: Geld.). Wellicht uit *Coviaco, waarvan een afgeleide vorm schijnt overgeleverd in Coviacense castrum4), bij de persoonsnaam Covius5). Vgl. ook Kovike (polder: ged. gem. Dussen, ged. gem. Werkendam: N.Br.)? IV. Eldik (buurtschap onder de gem. Echteld: Geld.) uit *Aldiaco bij de Germaanse persoonsnaam Aldo6), waarnaast *Aldino7), de grondvorm van *Aldinaco, nu fr. Audinac8). | |
[p. 171] | |
V. Emmerik of - wel onoorspronkelik - Eimerik (buurtschap in de gem. Heeze: N.Br.) = hgd. Emmerich, ouder Embrica (sedert 996)1), dat reeds als Ambariago2) voorkomt. Dit Ambariaco ligt ook ten grondslag aan fr. Ambérieux en Ambeyrac en behoort bij de Galliese persoonsnaam Ambarrius3). VI. Geverik (gehucht in de gem. Beek: Limburg), evenals fr. Gauriac4) ontstaan uit *Gaviriaco, bij een persoonsnaam *Gavirius, die behoort bij de Latijnse naam Gavius5), waarvan ook afgeleid is Gavinius6): hiervan weer Gaviniaco = fr. Gevigney7), Gagny8), Gagnac9) en hgd. Gevenich10). VII. Horik (gehucht in de gem. Nederweert) is, evenals fr. Huriel11), uit *Huriaco te verklaren; de anlaut wijst op een - mij onbekende - Germaanse persoonsnaam12). VIII. Hunnik (buurtschap in de gem. Eibergen: Geld.) en - met minder nauwkeurige spelling - Hunik (Arcen: Limburg) zullen wel uit *Hunniaco ontstaan zijn, bij de Germaanse persoonsnaam Hunno13), een vleinaam bij b.v. Huniric, waarvan weer gevormd is Hunneriaca (a. 898), nu Ennery (Elzas-Lotharingen)14). IX. Kamerik (Utr.) = Kamerijk in Frankrijk (fr. Cambrai), dat in oudere tijd Camaraco heet15): bij de persoonsnaam Camarus16). | |
[p. 172] | |
X. Korrick, vermeld in 1417: ‘Jacob van Korrick ontfinck dat goet te Korrick, gelegen tot Gassel’ (bij Grave: N.Br.)1). Misschien uit *Corriaco bij een persoonsnaam Corrius2), waarnaast Corius3), dat Coriaco4) opleverde. XI. Lopik5) (Utr.) = fr. Loupiac, uit *Lupiaco, bij de persoonsnaam Lupius6). XII. Maurik (G.), ouder Maldericke, Meldrike, Maldrike, Mauderick, Mouwerick7), = hgd. Mellrich, ouder Meldrike (Kr. Lippstadt)8), en = fr. Melleray9). Grondvorm *Maleriaco bij de persoonsnaam *Malerius, welke staat tot Malius10) als Daverius tot Davius11), *Mederius tot Medius12) en *Vinderius tot Vindius; vgl. ook boven *Gavirius bij Gavius en zie ben. onder Tepperik. Maleriaco werd *Malrik(e), Maldrike, Maldericke, dat enerzijds zich met umlaut tot Meldrike, anderzijds zich tot Mauderick, Mouwerick, Maurik ontwikkelde. De soms voorkomende, toch wel op verlezing berustende spelling Manderick13) gaf aanleiding tot het misverstand om Mannaritio (Itin. Anton. 369,3) er mee te identificeren. Van Malius zelf werd gevormd *Maliaco > Malic (10de eeuw)14), nu Melik (L.) = Melick in Luxemburg15). De gebruikelike16) vereenzelviging van Melik met Mederiacum (Itinerar. Anton. 375, 5) is dus onjuist. Dit Mederiacum is een | |
[p. 173] | |
afleiding van de persoonsnaam *Mederius, dat zelf bij Medius1) behoort; dezelfde naam leeft voort in hgd. Meyerich, ouder Mederike (Kr. Soest)2). De ligging van Mederiacum is onzeker; was het een Limburgse plaats3), dan voege men de naam toe aan Blariaco enz. XIII. Minder zeker dan van Maurik ben ik van Varik (Tielerwaard), welks oudere vormen veel op die van Maurik lijken: Veld(e)ricke (reeds a. 997), Vald(e)rike, Vaud(e)ric4). Daarnaast echter Vayderick (a. 1383), Vaderick (a. 1456), Varick (a. 1492) in overeenstemming met de tegenwoordige vorm; vandaar dat ik niet tot een grondvorm *Faleriaco durf konkluderen, teminder waar deze geen steun vindt in een andere naam5). Bovendien, in Drente, waar geen -iaco-namen voorkomen, heet een streek bij Gieten Varik. XIV. Evenals Maurik, heeft Eldrik (buurtschap gem. Hummelo), ouder Elderick (a. 1392), Elderik (a. 1721)6), een ingelaste d, want het is ontstaan uit *Alariaco > *Al(d)rike > Eldrik; zoals Hunneriaca bij Huniric behoort (zie boven), zo behoort *Alariaco bij de ook in 't Westgermaans voorkomende persoonsnaam Alaric7). XV. Meterik (gehucht in de gem. Horst: L.) = hgd. Metterich (Kr. Bitburg) = fr. Madré, Mairy, uit Matiriaco, Matriaco8), bij de Latijnse persoonsnaam Matrius9). XVI. Tepperik (buurtschap in de gem. Raalte) is de enige plaats in Overijsel, die in aanmerking komt. Daarom wijs ik | |
[p. 174] | |
slechts aarzelend op een mogelike grondvorm *Tappiriaco van de persoonsnaam *Tappirius (naast Tappurius bij Tappo?)1). XVII. Waarschijnlik behoort ook hierbij Kuik (N.Br.), hoewel het niet meer op -ik eindigt; ouder Cuck (sedert 1096)2). Het kan niets te maken hebben met Ceuclum (Tab. Peut.), daar zowel vokalisme als konsonantisme afwijkt. Daarentegen is niet onmogelik een afleiding uit *Cudiaco, waaruit ook Cuis (dép. Marne) is ontstaan en dat zelf bij de persoonsnaam Cudius behoort3). *Cudiaco is dan al vroeg *Cuiaco geworden, op dezelfde wijze als Coiaco reeds a. 844 verschijnt voor Codiaco, nu Coyecques (Pas de Calais)4); vgl. ook Gaudiaco, reeds a. 1159 Goico5), nu Goyck (Belgies Brabant)6). In Limburg ligt in de gem. Spaubeek (kanton Sittard) het gehucht Weberig. Klaarblijkelik staat hier - evenals in Bammerig en Bommerig (gem. Wittem: kanton Gulpen), die ik overigens niet verklaren kan - limburgs -ig in plaats van algemeen ndl. -ik7). Zo berust dan Weberig, evenals fr. Vavray, op *Vabriaco, een afleiding van de persoonsnaam Vabrius8). Eigenaardig is het, dat onder Franse invloed soms de klemtoon naar het suffix versprongen is. De meeste voorbeelden daarvan vindt men in België; vgl. b.v. Altenaken, Audenaken, Lanaken, Montenaken, Rodenaken9). Zo is b.v. belg. Kortenaken, | |
[p. 175] | |
ouder Curtenach, Cortenaken1), evenals hgd. Gürzenich en fr. Courtenay, ontstaan uit *Curtiniaco, Curtinacus2), een afleiding van de persoonsnaam Curtinus3), die zelf weer bij de Latijnse naam Curtius behoort; van welk Curtius op zijn beurt is afgeleid Curciacus, nu Courçay; vgl. ook fr. Courcy en Coursac3). Het hier bedoelde tiepe vindt men ten onzent in de namen van drie Limburgse plaatsen: Etenaken (gem. Wijlre), Slenaken (kanton Gulpen) en Windraak (Wintraak, Winteraken (deels gem. Munstergeleen, deels gem. Schinnen). Etenaken < *Atiniaco behoort bij de Latijnse persoonsnaam Atinius, waarnaast Attinius Attiniaco = fr. Attigny4) opleverde. Slenaken zal wel ontstaan zijn uit Saliniacus5) > *Selenaken, dat tengevolge van de toonloosheid der eerste syllabe in Slenaken overging; het is dan identies met fr. Saligny, Salignac6) en behoort bij de persoonsnaam Sal(l)inius7). Windraak = hgd. Winterich berust op *Vinderiaco, bij een persoonsnaam *Vinderius, afgeleid van Vindius, waaruit *Vindiaco = fr. Vanzy, Vanzac8). Overzien wij nu nog eens de namen, aardrijkskundig geordend. Het -(i)aco-tiepe is het talrijkst in Limburg: in 't Zuidelijk deel Etenaken, Slenaken, Weberig, Geverik, Windraak (dus 4 er van met speciaal Limburgse afwijkingen), dan noordeliker [Mederiacum?], Melik, Berik, Horik, Blerik, Meterik, Hunik. Terwijl Noord-Brabant slechts Korrick en Kuik (beide aan de Maas!), voorts Emmerik (en Kovike?) kent, heeft Gelderland bijna evenveel als Limburg, en daarvan heeft de meeste de Betuwe met Doornik, Indoornik, Maurik, Eldik (en Varik?); hier lag waarschijnlik ook Caspingio; voorts even buiten de Betuwe Arnhem en in de Graafschap Eldrik, Covik(?) en Hunnik. | |
[p. 176] | |
Utrecht kent Loerik, Lopik en Kamerik, misschien is hier ook Lauri te zoeken; in aansluiting aan Utrecht ligt in 't Gooi Blaricum. Zeer onzeker is het Overijselse Tepperik. Is het toeval, dat, terwijl Limburg met zijn zo sterk onder Romeinse invloed staande Kelto-Germaanse stammen en het oude Batavenland (in de ruimere zin van 't woord), dat in zo velerlei opzicht Keltiese invloeden verraadt, talrijke -(i)aco-namen hebben, Noord-Brabant ze buiten de Maasstreek haast niet kent? M.i. niet, al zal eerst een nader onderzoek van de andere Keltiese namen in Nederland zekerheid geven: het schijnt, dat de galloromaanse kultuur, langs Maas en Rijn ons land binnendringend, aan en bij de grote rivieren zich verspreidde dáár, waar een kelto-germaanse bevolking de neiging en de geschiktheid bezat ze op te nemen, d.w.z. vooral in Limburg en de Betuwe; dat enkele ondernemende mannen ook daarbuiten hier en daar landgoederen stichtten, is daarmee niet in strijd. In elk geval, hoe dit ook zij, de Nederlandse plaatsnamen op -ik leveren het bewijs van een niet onbelangrijke ‘Keltiese inslag’ in onze taal.
Hilversum. m. schönfeld. |
|