Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36 (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 36

(1917)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

De Nederlandse plaatsnamen op -ik

Over het gehele Keltiese gebied vindt men het suffix -ācoter vorming van adjectiva en substantiva, b.v. oudiers iress-ach ‘gelovig’ (bij iress ‘geloof’), middelkymr. coed-awc ‘bossig’ (bij coed ‘bos’), oudiers marc-ach = middelkymr. marchawc, corn. marrek ‘ruiter, ridder’ (bij oudiers marc, middelkymr. march ‘paard’)Ga naar voetnoot1). Ook vormt het, vooral in 't Iers, persoonsnamen, b.v. gall. Dumn-acus = middelkymr. Dyfn-awc, gall. Calg-acus = oudiers Calg-achGa naar voetnoot2). Daarnaast kon het plaatsen aanduiden, b.v. oudiers fás-ach ‘wildernis’ (bij fás ‘leeg’), bretons kaol-ek ‘moestuin’Ga naar voetnoot3). Maar, vooral in 't Gallies, diende het tot vorming van plaatsnamen, vooral sedert de Romeinse heerschappij zich over Gallië had uitgebreid; tot de oudste voorbeelden behoren Gaesoriacus (nu Boulogne-sur-Mer) bij Mela en Chersiacus (pagus in Belgica) bij PliniusGa naar voetnoot4). Hoe veelvuldig ze later voorkomen, kan men zien aan de talrijke voorbeelden bij HolderGa naar voetnoot5). Men heeft zich het ontstaan wel zo te denken, dat in plaats van de lange komposita, waarvan het eerste lid in de regel een persoonsnaam was, kortere namen ontstonden, bestaande uit die persoonsnaam plus het achtervoegsel. Zo heet Atrecht eerst Nemetocenna (Hirtius b.G. VIII 46, 6), later Nemetaco (Νεμεταϰόν reeds bij Ptolemaeus). Op dezelfde wijze zal Eburaco (nu York) aan een ouder Eburo-dunon beantwoorden, Turnaco (nu Doornik) aan b.v. Turno-duronGa naar voetnoot6). In vervolg van tijd werd dan, ook zonder dat zo'n oud kompositum aanwezig was geweest, het suffix achter persoonsnamen gevoegd om dezelfde verhouding van bezit uit te drukken, die in 't Latijn door -ānus (Claudianus,

[pagina 164]
[p. 164]

Cassianus, Quintianus, Roscianus enz.) wordt weergegeven; het was dus dan oorspronkelik een adjektief, gevolgd door fundus, praedium, villa, en gaf de bezitting te kennen van de persoon, van wiens naam het woord was afgeleid. Met fundus Sabinianus (ital. Savignano) was gall. Sabiniacus (fr. Savignac, Savigny) volkomen identiesGa naar voetnoot1). Uit die landgoederen ontstonden dan vaak kleinere plaatsen en daarmee hangt het samen, dat we ook in Nederland vooral naar de dorpen en gehuchten zullen moeten zien om de resten van deze vormingen terug te vinden.

Wat de vorm van het suffix betreft, gall. -ācos, -ācon, gelatiniseerd -ācus, -ācum, werd al spoedig niet meer als adjektief gevoeld; de vormen versteenden, meest tot -acum, -aco, zodat men b.v. zelfs schreef: in villa Brinnacum, of met nieuw afleidingsuffix: domus Icciacensis, castrum Lauriacense e. dgl.Ga naar voetnoot2) Toen de namen op -aco produktief werden, dus in het Gallo-Romeinse tijdvak, werden ze ook vaak achter io-stammen gezet, en zo ontwikkelde zich een nieuw achtervoegsel -iaco, dat op zijn beurt produktief werd; zie de lange lijst bij HolderGa naar voetnoot3). En daarmee ging gepaard, dat het eerste element niet meer een Galliese persoonsnaam behoefde te zijn, maar zeer vaak een Romeinse (b.v. Anicius: Anisiaco, Calvinius: Calviniacus, Cassius: Cassiaco) of soms zelfs een Germaanse (b.v. Childerik: Childriciaecas (-iagas), Chrod[o]mar: Hrotmariacus, Theodebert: Teodeberciaco) naam werd.

Dergelike vormingen leven nog voort in vele Franse en Duitse plaatsnamen, de eerste meest op -y of -ac uitgaande, de tweede meest op -ich, b.v.

[pagina 165]
[p. 165]

Iulius: Iuliaco(-um) = Juilly, Juillac - Jülich.

Latinius: Latiniaco = Lagny, Laigny, Ladignac, Lagnac - Lessenich.

Martinius (Martinus): Martiniaco = Martigny, Martignac - Merzenich.

Sabinius: Sabiniacus (Saviniacum) = Savigny, Savignac - Sevenich.

Sterpinius: Sterpiniaco = Sterpigny - Sterpenich.

Vitellius: *Vitelliaco = Villy, Villac - Wittlich.

Zeer talrijk zijn deze plaatsnamen in Frankrijk (vooral in het zuiden), in Boven-Italië (Gallia Cisalpina) en in de Duitse Rijnstreken, zeldzaam in Spanje en Groot-BritanniëGa naar voetnoot1). Voor de verspreiding in België en Noord-Frankrijk raadplege men het voortreffelike werk van KurthGa naar voetnoot2), waarop prof. Muller welwillend mijn aandacht vestigdeGa naar voetnoot3). Men vindt de bedoelde namen dus overal, waar eens de gallo-romaanse kultuur overheerste, en als in Nederland dergelike namen voorkomen, dan moeten ze in historiese tijden onder dergelike invloeden ontstaan zijn; om praktiese redenen beperk ik mij bij mijn onderzoek tot de tegenwoordige grenzen van ons vaderland. Zoals de Nederlandse vorm van 't bovengenoemde Jülich Gulik is, zo beantwoordt dus aan -(i)aco- in onze taal -ik (-ək). Maar natuurlik berusten niet al onze op -ik uitgaande plaatsnamen op dergelike vormingen, en het is dus nodig eerst de op andere wijze ontstane -ik-namen buiten onze beschouwingen te sluiten, n.l.

a) -ik uit -wijk: Betsik uit en naast BitswijkGa naar voetnoot4), Hezik (Heesik)

[pagina 166]
[p. 166]

uit en naast Heeswijk, Kattik = Katwijk, Odik = Odijk uit ouder Odewij(c)k, Rizik = Rijswijk, Sluipik = Sluipwijk, Walik = Waalwijk, Westrik = Westerwijk; ook wel Oosterik uit Oosterwijk en wellicht Noortik = Noordwijk.

b) -ik uit -dijk: Schorik = Schoordijk.

c) -lik = -lijk: Ketlik (fri. Kjetlik) = Katlijk, Middelik = Middelijk. Hierbij ook wel Puiflik, ouder Puflicke (a. 1176), Pueflic, PuyflicGa naar voetnoot1). Ook SallikGa naar voetnoot2), een andere vorm voor Zalk (O.), heeft dit -lik, vgl. de oudere vorm (a. 1213) SantlikeGa naar voetnoot3).

d) -spik = spijk: Enspik = Enspijk (Elspijk).

e) svarabhaktiese i: Pierik (De) = Park of PerkGa naar voetnoot4).

f) uit -ink (-ing): Brunik naast Bruininck, genoemd naar vroegere eigenaarGa naar voetnoot5). Zeer twijfelachtig is het, of hierbij Bunnik (a. 960: Bunninc-hem)Ga naar voetnoot6) behoort.

g) oorspronkelike appellativa, b.v. Hamrik, HemrikGa naar voetnoot7); vgl. met namen als Havik, Hanik, Haandrik, Hoendrik ndl. havik, hgd. Kranich, mnd. wedik e.a.Ga naar voetnoot8).

h) -rik misschien in Nift(e)rik, maar de oudste vorm is NifterkaGa naar voetnoot9) (a. 1117); vgl. voor het eerste lid (pagus) Niftarlake. Wellicht ook in DemmerikGa naar voetnoot10)?

i) -beek misschien in WoezikGa naar voetnoot11), vgl. de Wöseke (Rgbz. Hildesheim) en zie voor dgl. vormen Witt, Beiträge zur Kenntnis der Flussnamen Nordwestdeutschlands (1912) blz. 49.

Wanneer wij nu overgaan tot het onderzoek van de overige plaatsnamen op -ik, dan beginnen wij met die enkele, waarvan de vormen op -(i)aco werkelik oudtijds zijn overgeleverd.

[pagina 167]
[p. 167]

I. Blariaco, volgens de Tab. Peut. liggend ten Z. van de fl. Patabus = Waal, dus zonder twijfel identies met BlerikGa naar voetnoot1) (ten Z.W. van Venlo). Dezelfde naam vindt men waarschijnlik terug in 't Gooise Blaricum, zonder umlaut, want - evenals Arnhem (zie ben.) - uit *Blaraco: de i stelt de onduidelike klinker voor. In de tijd, dat de namen op -um (-heim) produktief waren, kon het bij Hilversum en Bussum gelegene *Blarik gemakkelik Blaricum genoemd worden, zoals aan de andere kant onder invloed van Laren ook de uitspraak Blaren ontstondGa naar voetnoot2). Met Blerik en Blaricum staan fr. Bléré en Bléry op één lijn; de ten grondslag liggende Keltiese persoonsnaam is BlarusGa naar voetnoot3); een verdere afleiding *Blariniacum is bewaard in Blaregnies (in Henegouwen)Ga naar voetnoot4).

II. Arenacum, reeds bij Tacitus, en bezwaarlik hiervan te scheiden Arenatio (Tab. Peut.) en Harenatio (Itin. Ant.)Ga naar voetnoot5) - met -atio in plaats van -aco, is niet *Arnik geworden, maar vernederlandst tot ArnhemGa naar voetnoot6) op dezelfde wijze als Blaricum. Opmerkelik is evenwel, dat de k - onder volksetymologiese invloed? - is uitgevallen in *Arnik-heim. Het is een afleiding van de persoonsnaam ArenusGa naar voetnoot7).

Meermalen wordt -iāco- verkort tot -io-, b.v.

Lentium (hgd. Linz, fr. Lens) is ontstaan uit Lentiaco (fr. Lanzac).

Sentium (hgd. Sinz) berust op *Sentiacum (hgd. Sinzig).

[pagina 168]
[p. 168]

Mainz gaat terug op Magontia, Moguntia, een jongere vorm van Mogontiacon.

Titiaco (fr. Tizac, Thizy) heeft een kortere vorm *Titium (hgd. Titz, Tetz)Ga naar voetnoot1).

In Nederland vindt men van deze soort:

I. Lauri (als lokatief van *Laurium), volgens de Tab. Peut. een plaats in 't Batavenland. De volle vorm Lauriaco is meermalen overgeleverd voor het Oostenrijkse LorchGa naar voetnoot2). Identies hiermee zijn meerdere plaatsen hgd. Lorch, Lorich, voorts fr. Loiré, Lauriac, waarnaast Laurac uit LauracusGa naar voetnoot3); alle behorend bij de Keltiese persoonsnaam LaurusGa naar voetnoot4).

Daar Lauri tussen NigropulloGa naar voetnoot5) (ter hoogte van Zwammerdam) en Fletione (= *Fectione = Vechten bij Utrecht) ligt, zou men geneigd kunnen zijn LoerikGa naar voetnoot6) (buurtschap onder de gem. Houten: Utrecht) als een voortzetting van de volle vorm te beschouwen. Dit kan echter niet wegens de vokaal (oe i.p.v. o); Loerik berust, evenals fr. Lorris (Loiret), op LoriacumGa naar voetnoot7), bij de Latijnse naam LoriusGa naar voetnoot8); ook hierbij komt een korter LoriumGa naar voetnoot9) voor.

II. Caspingio, ook in 't Batavenland, gelegen tussen Tablis en Grinnibus (Tab. Peut.), waarschijnlijk in plaats van *Caspinio, een verkorting van het in fr. Chaspinhac voortlevende

[pagina 169]
[p. 169]

*CaspiniacoGa naar voetnoot1); de ten grondslag liggende persoonsnaam is een afleiding van de Latijnse eigennaam CaspiusGa naar voetnoot2). Onjuist is Holders identificering van Caspingio met tegenw. Waspik (N.Br.), welks oudste vorm Waspyc (± 1300)Ga naar voetnoot3) reeds de anlautende w vertoont en dat zelf veeleer met -spijk (zie boven) is samengesteldGa naar voetnoot4).

Groter is de groep van namen, waarvan de oudste vormen niet rechtstreeks zijn overgeleverd.

I. Berik (buurtschap in de gem. Buggenum, ten N.v. Roermond), = hgd. Berich (vorstendom Waldeck; ouder Beriche [12de eeuw]Ga naar voetnoot5), fr. Boiry en Barjac; uit ouder BariacoGa naar voetnoot6), bij de persoonsnaam BarusGa naar voetnoot7).

II. Doornik (gem. Bemmel) en IndoornikGa naar voetnoot8) (gem. Heteren), sedert de 10de eeuw bekend; het in de 11de eeuw voorkomende TornacumGa naar voetnoot9) bevat natuurlik niet meer 't oude -acum, maar is een latinisering of staat op één lijn met Blaric-um (z. boven); het later nu en dan opduikende Doornijnck, Dornynck staat onder invloed van de vele Gelderse namen op -ink; men scheide dus van Doornik Deuringen (buurtschap onder Denekamp; a. 1323: DorningeGa naar voetnoot10), dat een echt Germaanse afleiding is van germ. þornGa naar voetnoot11).

Doornik = hgd. Dornick (Kr. Kleve) = belg. Doornik (fr.

[pagina 170]
[p. 170]

Tournai), welke laatste plaats reeds op oude reiskaarten (Tab. Peut. e.a.) als Turnaco, TurnacumGa naar voetnoot1) verschijnt; vgl. ook fr. Tornac e.a. Zoals we reeds zagen, is de naam wel in de plaats getreden van b.v. Turno-duron; de ten grondslag liggende persoonsnaam is Turnus. GröhlerGa naar voetnoot2) wil - deels tegen de overlevering in - Tornaco (bij de persoonsnaam Tōrnos) lezen, maar ook 't Nederlands vokalisme wijst op een oude u, tenzij men invloed van doorn zou willen aannemen. De ndl. d in plaats van t berust op een uit Tornaco gegermaniseerd *ThornacoGa naar voetnoot3).

III. Covik (buurtschap in de gem. Steenderen: Geld.). Wellicht uit *Coviaco, waarvan een afgeleide vorm schijnt overgeleverd in Coviacense castrumGa naar voetnoot4), bij de persoonsnaam CoviusGa naar voetnoot5). Vgl. ook Kovike (polder: ged. gem. Dussen, ged. gem. Werkendam: N.Br.)?

IV. Eldik (buurtschap onder de gem. Echteld: Geld.) uit *Aldiaco bij de Germaanse persoonsnaam AldoGa naar voetnoot6), waarnaast *AldinoGa naar voetnoot7), de grondvorm van *Aldinaco, nu fr. AudinacGa naar voetnoot8).

[pagina 171]
[p. 171]

V. Emmerik of - wel onoorspronkelik - Eimerik (buurtschap in de gem. Heeze: N.Br.) = hgd. Emmerich, ouder Embrica (sedert 996)Ga naar voetnoot1), dat reeds als AmbariagoGa naar voetnoot2) voorkomt. Dit Ambariaco ligt ook ten grondslag aan fr. Ambérieux en Ambeyrac en behoort bij de Galliese persoonsnaam AmbarriusGa naar voetnoot3).

VI. Geverik (gehucht in de gem. Beek: Limburg), evenals fr. GauriacGa naar voetnoot4) ontstaan uit *Gaviriaco, bij een persoonsnaam *Gavirius, die behoort bij de Latijnse naam GaviusGa naar voetnoot5), waarvan ook afgeleid is GaviniusGa naar voetnoot6): hiervan weer Gaviniaco = fr. GevigneyGa naar voetnoot7), GagnyGa naar voetnoot8), GagnacGa naar voetnoot9) en hgd. GevenichGa naar voetnoot10).

VII. Horik (gehucht in de gem. Nederweert) is, evenals fr. HurielGa naar voetnoot11), uit *Huriaco te verklaren; de anlaut wijst op een - mij onbekende - Germaanse persoonsnaamGa naar voetnoot12).

VIII. Hunnik (buurtschap in de gem. Eibergen: Geld.) en - met minder nauwkeurige spelling - Hunik (Arcen: Limburg) zullen wel uit *Hunniaco ontstaan zijn, bij de Germaanse persoonsnaam HunnoGa naar voetnoot13), een vleinaam bij b.v. Huniric, waarvan weer gevormd is Hunneriaca (a. 898), nu Ennery (Elzas-Lotharingen)Ga naar voetnoot14).

IX. Kamerik (Utr.) = Kamerijk in Frankrijk (fr. Cambrai), dat in oudere tijd Camaraco heetGa naar voetnoot15): bij de persoonsnaam CamarusGa naar voetnoot16).

[pagina 172]
[p. 172]

X. Korrick, vermeld in 1417: ‘Jacob van Korrick ontfinck dat goet te Korrick, gelegen tot Gassel’ (bij Grave: N.Br.)Ga naar voetnoot1). Misschien uit *Corriaco bij een persoonsnaam CorriusGa naar voetnoot2), waarnaast CoriusGa naar voetnoot3), dat CoriacoGa naar voetnoot4) opleverde.

XI. LopikGa naar voetnoot5) (Utr.) = fr. Loupiac, uit *Lupiaco, bij de persoonsnaam LupiusGa naar voetnoot6).

XII. Maurik (G.), ouder Maldericke, Meldrike, Maldrike, Mauderick, MouwerickGa naar voetnoot7), = hgd. Mellrich, ouder Meldrike (Kr. Lippstadt)Ga naar voetnoot8), en = fr. MellerayGa naar voetnoot9). Grondvorm *Maleriaco bij de persoonsnaam *Malerius, welke staat tot MaliusGa naar voetnoot10) als Daverius tot DaviusGa naar voetnoot11), *Mederius tot MediusGa naar voetnoot12) en *Vinderius tot Vindius; vgl. ook boven *Gavirius bij Gavius en zie ben. onder Tepperik. Maleriaco werd *Malrik(e), Maldrike, Maldericke, dat enerzijds zich met umlaut tot Meldrike, anderzijds zich tot Mauderick, Mouwerick, Maurik ontwikkelde. De soms voorkomende, toch wel op verlezing berustende spelling ManderickGa naar voetnoot13) gaf aanleiding tot het misverstand om Mannaritio (Itin. Anton. 369,3) er mee te identificeren. Van Malius zelf werd gevormd *Maliaco > Malic (10de eeuw)Ga naar voetnoot14), nu Melik (L.) = Melick in LuxemburgGa naar voetnoot15). De gebruikelikeGa naar voetnoot16) vereenzelviging van Melik met Mederiacum (Itinerar. Anton. 375, 5) is dus onjuist. Dit Mederiacum is een

[pagina 173]
[p. 173]

afleiding van de persoonsnaam *Mederius, dat zelf bij MediusGa naar voetnoot1) behoort; dezelfde naam leeft voort in hgd. Meyerich, ouder Mederike (Kr. Soest)Ga naar voetnoot2). De ligging van Mederiacum is onzeker; was het een Limburgse plaatsGa naar voetnoot3), dan voege men de naam toe aan Blariaco enz.

XIII. Minder zeker dan van Maurik ben ik van Varik (Tielerwaard), welks oudere vormen veel op die van Maurik lijken: Veld(e)ricke (reeds a. 997), Vald(e)rike, Vaud(e)ricGa naar voetnoot4). Daarnaast echter Vayderick (a. 1383), Vaderick (a. 1456), Varick (a. 1492) in overeenstemming met de tegenwoordige vorm; vandaar dat ik niet tot een grondvorm *Faleriaco durf konkluderen, teminder waar deze geen steun vindt in een andere naamGa naar voetnoot5). Bovendien, in Drente, waar geen -iaco-namen voorkomen, heet een streek bij Gieten Varik.

XIV. Evenals Maurik, heeft Eldrik (buurtschap gem. Hummelo), ouder Elderick (a. 1392), Elderik (a. 1721)Ga naar voetnoot6), een ingelaste d, want het is ontstaan uit *Alariaco > *Al(d)rike > Eldrik; zoals Hunneriaca bij Huniric behoort (zie boven), zo behoort *Alariaco bij de ook in 't Westgermaans voorkomende persoonsnaam AlaricGa naar voetnoot7).

XV. Meterik (gehucht in de gem. Horst: L.) = hgd. Metterich (Kr. Bitburg) = fr. Madré, Mairy, uit Matiriaco, MatriacoGa naar voetnoot8), bij de Latijnse persoonsnaam MatriusGa naar voetnoot9).

XVI. Tepperik (buurtschap in de gem. Raalte) is de enige plaats in Overijsel, die in aanmerking komt. Daarom wijs ik

[pagina 174]
[p. 174]

slechts aarzelend op een mogelike grondvorm *Tappiriaco van de persoonsnaam *Tappirius (naast Tappurius bij Tappo?)Ga naar voetnoot1).

XVII. Waarschijnlik behoort ook hierbij Kuik (N.Br.), hoewel het niet meer op -ik eindigt; ouder Cuck (sedert 1096)Ga naar voetnoot2). Het kan niets te maken hebben met Ceuclum (Tab. Peut.), daar zowel vokalisme als konsonantisme afwijkt. Daarentegen is niet onmogelik een afleiding uit *Cudiaco, waaruit ook Cuis (dép. Marne) is ontstaan en dat zelf bij de persoonsnaam Cudius behoortGa naar voetnoot3). *Cudiaco is dan al vroeg *Cuiaco geworden, op dezelfde wijze als Coiaco reeds a. 844 verschijnt voor Codiaco, nu Coyecques (Pas de Calais)Ga naar voetnoot4); vgl. ook Gaudiaco, reeds a. 1159 GoicoGa naar voetnoot5), nu Goyck (Belgies Brabant)Ga naar voetnoot6).

In Limburg ligt in de gem. Spaubeek (kanton Sittard) het gehucht Weberig. Klaarblijkelik staat hier - evenals in Bammerig en Bommerig (gem. Wittem: kanton Gulpen), die ik overigens niet verklaren kan - limburgs -ig in plaats van algemeen ndl. -ikGa naar voetnoot7). Zo berust dan Weberig, evenals fr. Vavray, op *Vabriaco, een afleiding van de persoonsnaam VabriusGa naar voetnoot8).

Eigenaardig is het, dat onder Franse invloed soms de klemtoon naar het suffix versprongen is. De meeste voorbeelden daarvan vindt men in België; vgl. b.v. Altenaken, Audenaken, Lanaken, Montenaken, RodenakenGa naar voetnoot9). Zo is b.v. belg. Kortenaken,

[pagina 175]
[p. 175]

ouder Curtenach, CortenakenGa naar voetnoot1), evenals hgd. Gürzenich en fr. Courtenay, ontstaan uit *Curtiniaco, CurtinacusGa naar voetnoot2), een afleiding van de persoonsnaam CurtinusGa naar voetnoot3), die zelf weer bij de Latijnse naam Curtius behoort; van welk Curtius op zijn beurt is afgeleid Curciacus, nu Courçay; vgl. ook fr. Courcy en CoursacGa naar voetnoot3). Het hier bedoelde tiepe vindt men ten onzent in de namen van drie Limburgse plaatsen: Etenaken (gem. Wijlre), Slenaken (kanton Gulpen) en Windraak (Wintraak, Winteraken (deels gem. Munstergeleen, deels gem. Schinnen). Etenaken < *Atiniaco behoort bij de Latijnse persoonsnaam Atinius, waarnaast Attinius Attiniaco = fr. AttignyGa naar voetnoot4) opleverde. Slenaken zal wel ontstaan zijn uit SaliniacusGa naar voetnoot5) > *Selenaken, dat tengevolge van de toonloosheid der eerste syllabe in Slenaken overging; het is dan identies met fr. Saligny, SalignacGa naar voetnoot6) en behoort bij de persoonsnaam Sal(l)iniusGa naar voetnoot7). Windraak = hgd. Winterich berust op *Vinderiaco, bij een persoonsnaam *Vinderius, afgeleid van Vindius, waaruit *Vindiaco = fr. Vanzy, VanzacGa naar voetnoot8).

Overzien wij nu nog eens de namen, aardrijkskundig geordend. Het -(i)aco-tiepe is het talrijkst in Limburg: in 't Zuidelijk deel Etenaken, Slenaken, Weberig, Geverik, Windraak (dus 4 er van met speciaal Limburgse afwijkingen), dan noordeliker [Mederiacum?], Melik, Berik, Horik, Blerik, Meterik, Hunik. Terwijl Noord-Brabant slechts Korrick en Kuik (beide aan de Maas!), voorts Emmerik (en Kovike?) kent, heeft Gelderland bijna evenveel als Limburg, en daarvan heeft de meeste de Betuwe met Doornik, Indoornik, Maurik, Eldik (en Varik?); hier lag waarschijnlik ook Caspingio; voorts even buiten de Betuwe Arnhem en in de Graafschap Eldrik, Covik(?) en Hunnik.

[pagina 176]
[p. 176]

Utrecht kent Loerik, Lopik en Kamerik, misschien is hier ook Lauri te zoeken; in aansluiting aan Utrecht ligt in 't Gooi Blaricum. Zeer onzeker is het Overijselse Tepperik. Is het toeval, dat, terwijl Limburg met zijn zo sterk onder Romeinse invloed staande Kelto-Germaanse stammen en het oude Batavenland (in de ruimere zin van 't woord), dat in zo velerlei opzicht Keltiese invloeden verraadt, talrijke -(i)aco-namen hebben, Noord-Brabant ze buiten de Maasstreek haast niet kent? M.i. niet, al zal eerst een nader onderzoek van de andere Keltiese namen in Nederland zekerheid geven: het schijnt, dat de galloromaanse kultuur, langs Maas en Rijn ons land binnendringend, aan en bij de grote rivieren zich verspreidde dáár, waar een kelto-germaanse bevolking de neiging en de geschiktheid bezat ze op te nemen, d.w.z. vooral in Limburg en de Betuwe; dat enkele ondernemende mannen ook daarbuiten hier en daar landgoederen stichtten, is daarmee niet in strijd. In elk geval, hoe dit ook zij, de Nederlandse plaatsnamen op -ik leveren het bewijs van een niet onbelangrijke ‘Keltiese inslag’ in onze taal.

 

Hilversum.

m. schönfeld.

voetnoot1)
Pedersen, Vergl. Grammatik der kelt. Sprachen II § 377.
voetnoot2)
Holder, Alt-Celtischer Sprachschatz I 21.
voetnoot3)
Pedersen t.a.p.
voetnoot4)
Holder s.s.v.v.
voetnoot5)
I 21 v.v.
voetnoot6)
Dottin, Manuel pour servir à l'étude de l'antiquité celtique2 (1915), blz. 119
voetnoot1)
Schulze, Zur Geschichte lateinischer Eigennamen (1904) 12. Vgl. ook bij Holder II 298: Locellum qui appellatur Lucianus, naast: Locellus qui appellatur Luciacus.
voetnoot2)
Gröhler, Über Ursprung und Bedeutung der französischen Ortsnamen I (1913), 184. Behalve de werken van d'Arbois de Jubainville (vooral diens Recherches) noem ik nog Glück, Die Bisthümer Noricums (WSB. XVII [1855] 107 v.v.), die reeds de hoofdzaken juist uiteengezet heeft.
voetnoot3)
I 22 v.v.
voetnoot1)
Gröhler 185 v.; Dottin 444 v.; Cramer Römisch-germanische Studien (1914) 130 v.v.
voetnoot2)
La frontière linguistique en Belgique et dans le nord de la France, 2 voll, (Mémoires publiés par l'académie royale, Tome XLVIII, Bruxelles 1895 et '98. Terloops bespreekt hij ook verschillende Nederlandse namen. Alléén historiese waarde heeft het werk van Hoeufft, Taalkundige Bijdragen tot de naamsuitgangen van eenige, meest Nederlandsche plaatsen (1816).
voetnoot3)
Tevens zij hem hier dank gebracht voor enkele andere aanvullingen.
voetnoot4)
Voor de ligging van de hiervolgende plaatsen en plaatsjes zie men - behalve Van der Aa - het aardrijkskundig woordenboek van Pott2 (1913).
voetnoot1)
Nom. geogr. neerl. III 217 v.
voetnoot2)
V.d. Aa s.v. Zalk.
voetnoot3)
Van den Bergh, Handboek der mnl. geographie2 249.
voetnoot4)
Tijdschr. XXXI 39.
voetnoot5)
V.d. Aa s.v.
voetnoot6)
Förstemann II 1, 625.
voetnoot7)
Ndl. Wd. s.v. hamrik.
voetnoot8)
Kluge Nomin. Stammbildungslehre § 61b.
voetnoot9)
Later (a. 1230) Nichterich e.a.: Nom. geogr. neerl. II 136; III 197.
voetnoot10)
Zie over deze naam Van der Aa s.v.
voetnoot11)
Ouder (sedert de 12de eeuw) Wousick, Wosike e.a.: Nom. geogr. neerl. III 285.
voetnoot1)
Ouder Blaricge (v.d. Bergh Handboek2 211).
voetnoot2)
Een dergelike vervorming komt vaak voor, vooral juist naar de namen op -heim; vgl. Kurth I 254 v.v.
voetnoot3)
Gröhler 195.
voetnoot4)
Kurth I 495. Ik scheid hiervan dus Bleereghem (Belgies Brabant) en Blaringhem (Dép. Nord: Frankrijk; ouder Bladringhem [a. 1069]: Forstem. II 1, 477).
voetnoot5)
De plaatsen alle bij Holder I 204 v.
voetnoot6)
Reeds a. 893 Arn(eh)eym: Nom. geogr. neerl. III 24 v.v. Zie voorts Kern Tijdschr. Aardr. Gen. Tweede Serie XXI, 783 v., die evenwel in 't midden laat, of Arenatio hiervan te scheiden is; velen (o.a. Miller Itineraria Romana blz. 42) zien in laatstgenoemde naam het tegenwoordige Rindern bij Kleef.
voetnoot7)
Holder I 205.
voetnoot1)
Meer vbb. bij Holder I 31 en II 62.
voetnoot2)
Holder II 160 v.
voetnoot3)
Holder II 159.
voetnoot4)
Holder II 162.
voetnoot5)
Nigropullo is vermoedelik een latinisering van *Zwarte pol (pol zeer veel in plaatsnamen); men vindt dezelfde naam bij Sloet Oorkondenboek no. 837: Henricus Niger Pullus (a. 1260). In de regel houdt men Nigropullo voor een Latijnse naam; oorspronkelik zou het dan de naam van een herberg geweest zijn, die een niger pullus op het uithangbord had (zo o.a. Kern Tijdschr. Aardr. Gen. Tw. Serie XXI 773), maar de naar uithangborden genoemde stationes der Itineraria komen steeds met ad voor (zie de vbb. bij Pauly-Wissowa II 2559 en Miller Itineraria Romana XLVIII noot 1).
voetnoot6)
Ouder Lorech, Luriche: Van den Bergh, Handboek der mnl. geographie2 168.
voetnoot7)
Gröhler 213.
voetnoot8)
Schulze 182.
voetnoot9)
Holder II 288.
voetnoot1)
Holder I 823. De verklaring van Schütte PBB. XLI 35 (c Aspingium uit Askiburgium) schijnt mij onaannemelik.
voetnoot2)
Schulze 270.
voetnoot3)
Nom. geogr. neerl. II 145.
voetnoot4)
Eerste lid was- (vgl. Förstemann II, 2, 1250 v.v.)? De een enkele maal opduikende vorm Waesbeek (a. 1559) zal wel op volksetymologie berusten, eerder dan dat men - met 't oog op de nog in zwang zijnde uitspraak Wasbek (Pott 465) - omgekeerd -spik als onoorspronkelik moet beschouwen. In elk geval, met -iaco heeft dit -ik niet te maken.
voetnoot5)
Förstemann II 1, 406.
voetnoot6)
Holder I 350.
voetnoot7)
Holder I 354.
voetnoot8)
Uit in Doornik; vgl. b.v. Indijk naast Dijk(en): Pott 95.
voetnoot9)
Nom. geogr. neerl. III 81.
voetnoot10)
Nom. geogr. neerl. I 88 v.
voetnoot11)
Zie voor dit woord in namen Förstemann II 2, 1067 v.v.
voetnoot1)
Holder II 2001 v.v.
voetnoot2)
224 v.
voetnoot3)
Verkeerd Cramer Röm.-germ. Korrespondenzbl. IX (1916), 49 v.v., die de d toeschrijft aan de werking van een Bataafse (Nedergermaanse) klankwet, volgens welke de t tot d zou geworden zijn. Hij steunt daarbij - behalve op Doornik - op drie vormen: Badaus uit Bata(v)us, Vada (Tac. H. V 20; 21 bis) = *Vata bij Vetera en got. watō, en Vadinius (Akense inscriptie) uit *Vatinius. Maar het is - ook uit de tegenwoordige naam Betuwe - duidelik, dat het talrijke malen voorkomende Batavi de alleen juiste vorm is en dat het zeldzame Badaus slechts een vulgair-Latijnse schrijfwijze is; datzelfde geldt voor Vadinius uit Vatinius, dat ten overvloede een Latijnse naam is (zie Schulze 249 v.). Vada daarentegen heeft niets met got. watō te maken, zelfs niet als men Vetera (castra) niet als ‘de oude (legerplaats)’ wil opvatten; zoals Kern Tijdschr. Aardr. Gen. Tweede Serie XXI 784 aantoonde, is het identies met mnl. wade ‘voorde’, een nevenvorm van germ. wađa-, on. vađ enz. ‘voorde’; het is dus een verkorting van een naam, waarvan het eerste lid een riviernaam vormde, en de Romeinen namen die gemakkelik over in aansluiting aan lat. vadum ‘voorde’.
voetnoot4)
Holder I 1152. Vgl. castrum Lauriacense bij Lauriaco e.a. Zie ook Coviniacum (12de eeuw) bij Kurth I 498.
voetnoot5)
Schulze 155.
voetnoot6)
Försteman I 56.
voetnoot7)
Aldini bij Försteman I 56 v.
voetnoot8)
Holder III 560.
voetnoot1)
Försteman II 1, 135.
voetnoot2)
Holder I 115.
voetnoot3)
Gröhler 189.
voetnoot4)
Holder I 1992.
voetnoot5)
Schulze 76 v.
voetnoot6)
Die persoonsnamen op -inius zijn zeer gewoon in de onomastiek van de laatste eeuwen van 't keizerlijk; zie voor de verspreiding in de Duitsche ‘Rheinlände’ Schulze 57 v.v.
voetnoot7)
Gröhler 253.
voetnoot8)
Holder I 1992.
voetnoot9)
Gröhler 253.
voetnoot10)
Holder I 1992.
voetnoot11)
Holder I 2059.
voetnoot12)
Op Huri (Förstemann I 936)?
voetnoot13)
Förstemann I 930.
voetnoot14)
Gröhler 303.
voetnoot15)
Holder I 708 v.
voetnoot16)
Gröhler 239 v.
voetnoot1)
Register Leenaktenboeken Gelre en Zutphen, 7de stuk; Uitheemsche leenen blz. 148.
voetnoot2)
Schulze 423.
voetnoot3)
Schulze 423.
voetnoot4)
Holder I 1125.
voetnoot5)
De oude vorm Lobeke (Van den Bergh 247) is wel door volksetymologie te verklaren; zie boven bij Waspik.
voetnoot6)
Holder II 348 en 349.
voetnoot7)
Nom. geogr. neerl. III 183.
voetnoot8)
Försteman II 2, 193.
voetnoot9)
Holder II 394.
voetnoot10)
Holder II 394.
voetnoot11)
Holder I 1244 v.
voetnoot12)
Zie hieronder.
voetnoot13)
Nom. geogr. neerl. III 183.
voetnoot14)
Försteman II 2, 259.
voetnoot15)
Van der Aa s.v.
voetnoot16)
B.v. bij Holder II 495.
voetnoot1)
Holder II 497.
voetnoot2)
Förstemann II 2, 259.
voetnoot3)
Het wordt genoemd na Mediolano en Sablonibus en vóór Theudurum en Coriovallum.
voetnoot4)
De oudere vormen alle in de Nom. geogr. neerl. III 257 v.
voetnoot5)
Wel *Valeriaco = fr. Vallery, Valeyrac e.a. (bij de Latijnse persoonsnaam Valerius: Gröhler 298), maar dit zou *Waurik (*Weldrik) opgeleverd hebben.
voetnoot6)
Nom. geogr. neerl. III 93.
voetnoot7)
Försteman I 53 v.
voetnoot8)
Holder II 459.
voetnoot9)
Gröhler 267.
voetnoot1)
Schulze 95.
voetnoot2)
Nom. geogr. neerl. II 130 v.
voetnoot3)
Holder I 1187.
voetnoot4)
Kurth I 498.
voetnoot5)
Kurth I 501.
voetnoot6)
Kurth I 485.
voetnoot7)
Vgl. ook Babberik (Babberich, Babbrig, Bebbrig; buurtschap onder Zevenaar), dat echter wel anders te verklaren is: ouder Babberghen (a. 1534), zie Nom. geogr. neerl. III 33 v.
voetnoot8)
Holder III 71.
voetnoot9)
Kurth I 482 v.v. Soms ook -eke, b v. Lenneke (Kurth I 486). Een aardig voorbeeld van volksetymologie biedt misschien Zeven-Eeken (bij Gent), dat met Savigny-Sevenich op één lijn kan staan; - tenzij men werkelik aan ‘zeven eiken’ denken moet (vgl. Muller, Critische Commentaar op Van den Vos Reinaerde 311).
voetnoot1)
Förstemann II 1, 1762.
voetnoot2)
Holder I 1204.
voetnoot3)
Gröhler 246.
voetnoot3)
Gröhler 246.
voetnoot4)
Holder I 275; Schulze 68 v.
voetnoot5)
Gröhler 286.
voetnoot6)
Gröhler 286.
voetnoot7)
Schulze 224.
voetnoot8)
Holder III 339.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M. Schönfeld


taalkunde

  • Betekenis (semantiek)

  • Etymologie

  • Vormen (morfologie)