Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 7 (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 7
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.83 MB)

Scans (1188.48 MB)

ebook (6.44 MB)

XML (3.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 7

(1850)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

De geschiedenis eener laars.

(Naar het Fransch.)

Sir Edmond G... was door het koninklijk Londensch genootschap naar de Oasis van Djézyrêth-el-Zpher gezonden om daar een staaltje te zoeken van een Curacus Splendidus, een bijzonder soort van vogel. Terwijl hij den Nijl opvoer, voorbij de bruine Philoë-rotsen, zette hij zijn lorgnet in het regter oog om de grillige vormen der granietmassaas te beter te kunnen opnemen, en plotseling ontdekte hij een klein uitwas, waaraan de natuur volmaakt den vorm eener laars gegeven had. Sir Edmond keek eenigen tijd in de rondte om de wederga te vinden, maar, dacht hij, de natuur houdt er zich niet meê op hare grillen juist altijd in de symmetrie te brengen, zij houwt één laars uit in de rotsen en trekt er dan hare handen van af; de natuur is geen schoen- en laarzenmaker van het Strand.

En Sir Edmond teekende de eene laars na en zond de teekening met eenige anderen netjes ingepakt naar Londen. Korten tijd daarna verscheen er in de New-London, eene rubriek, getiteld: Gezigten der Philoë-rotsen, en bestaande uit de afbeeldingen van eenige rietsoorten, van een vijgenplant, van drie palmboomen en van een bruin granietblokje in den vorm eener laars, behoorlijk van zool en hak voorzien.

Eenige maanden waren sedert verloopen, toen de heer Daringle, een ander geleerde van het koninklijk Londensch genootschap, die naar Meroë was gezonden om er den groenen kever te ontdekken, waarvan gesproken wordt door Herodotus, die uitvinder van Meroë, van de Gymnosophisten, van de groene kevers en van vele andere dingen meer, - toen de heer Daringle, zeg ik, in een der voornaamste koffijhuizen van Kaïro de New-London doorbladerde. Hij werd getroffen door de teekeningen van Sir Edmond. Die laars vooral, wier schaft zoo melancholisch uitkwam tegen het woeste landschap op den achtergrond, verteederde hem.

- Neen, riep hij uit, niets is der natuur onmogelijk! En waarom ook zou zij, die Italie den vorm gaf eener laars, datzelfde talent niet op kleiner schaal kunnen toepassen op een granietblok? De natuur toch heeft schalke invallen.

Zoo sprak de heer Daringle en vervolgens maakte hij zich op en vertrok naar Meroë: hij vond er een grijzen kever, dien hij groen verfde om Herodotus geen vliegen af te vangen, en toen voortreizende naar den kant van Philoë, liet hij zich aan wal zetten om van nabij de laars in oogenschouw te nemen, die Sir Edmond uit de verte had nageschilderd. Maar stel u de verwondering van den geleerden reiziger voor! Die laars had, van nabij gezien, niets gemeens met de andere grillige vormen, hier en daar gebeeldhouwd door de natuur. Het was eene waarachtige, natuurlijke laars met pikdraad in de naden en spijkers in de hak, die slechts scheen te wachten naar een menschenvoet.

Het was een vreesselijk gezigt, die ontpaarde laars, aan de oevers van den Nijl, te midden eener woestenij! Sedert het spoor, dat Robinson Crusoë op zijn eiland in het zand ontdekte, had niets zoo

[pagina 60]
[p. 60]

wonderbaarlijks het oog eens reizigers getroffen.

De heer Daringle nam de laars met ijzing op en las op het binnenste leder deze woorden, die in het rond stonden gegrift:

Mabb, bottier, passage des Panoramas, à Paris.

De heer Daringle is een ernstig man, en hij dacht er dus lang over na, eer hij er toe kwam om te lagchen over de teekening van zijn kollega Edmond; toen hij echter den mond tot een glimlach begon te plooijen, ontdekte hij tusschen het riet, dat op den oever groeide, den kop eens krokodils, die zijn middagslaapje deed in de zon. Men weet dat deze baai van den Nijl de slaapkamer is van die halfslachtige monsters. Die ontdekking vernietigde den voorgenomen glimlach, die het strakke gelaat van den geleerde tegen den avond had moeten ophelderen.

- O, riep hij uit, thans begrijp ik alles! Een mijner kollegaas is hier in het belang der wetenschap langs getrokken, hij heeft zich gebaad in den stroom en is opgegeten geworden door een krokodil. Eene enkele laars slechts heeft dit onheil overleefd.

Na dezen onwillekeurigen uitroep geslaakt te hebben, stelde de heer Daringle zich de volgende vraag ter oplossing voor: waarom heeft de opgegeten geleerde slechts ééne laars overgelaten in de woestijn?

Nu kan er op den ganschen aardbol geen problema bestaan, dat men niet met een uur nadenkens weet op te lossen, wanneer men lid is van het koninklijk Londensch genootschap.

- O! ik begrijp het! hervatte de heer Daringle en hij sloeg zich voor het voorhoofd: de krokodil heeft, toen hij den geleerden reiziger had verslonden, een soort van dessert voor zijn feestmaal gezocht in de kleederen van zijn slagtoffer. Het monster heeft al de deelen van het kostuum naar binnen geschrokt, dat ligt zoo in de zeden van den krokodil: nooit heeft er een een reiziger, dien hij tusschen de tanden had, ontkleed om hem au naturel te orberen, zonder toebereiding van kleederen. Hun verscheurende honger maakt hun het fijne laken of het buskin even smakelijk als het vleesch. Evenwel, ging de heer Daringle in zijn alleenspraak voort, evenwel schijnt het te blijken dat de krokodil een zekeren afkeer heeft van de laarzen der reizigers, en dat hij dus, na er eene in een oogenblik van verstrooijng te hebben ingeslikt, de andere op zijn bord laat liggen, even als een lekkerbek, die verleid werd door het bedriegelijk voorkomen van een onbekend geregt.

Zoo redeneerde Daringle; vervolgens boekte hij deze bijzonderheid uit de zeden van den krokodil op zijn album, en bestemde zijn artikel voor het supplement van Saavers Natuurlijke Historie.

Nu hernam de menschelijkheid hare regten: de heer Daringle deelde een rijke fooi uit aan vier fellahs van Djézyrêth-el-Zpher en deed hen een klein monument oprigten op dezelfde plek waar een geleerd reiziger geheel en al, op ééne laars na, was verslonden geworden. Het opschrift was kort, doch treffend: Aan de schim eens reizigers die bij de Philoë-rotsen het slagtoffer werd van zijne liefde voor de wetenschap.

Altijd zullen er schimmen wezen, schimmen sterven nooit!

Daringle stortte eenige tranen op het lijkgesteente; vervolgens teekende hij het uit en zond het met de Indische pakketboot aan de redactie van de New-London.

- En thans, sprak hij tot zichzelven, thans heb ik nog een pligt te vervullen,

[pagina 61]
[p. 61]

ik moet de familie opzoeken van dien armen geleerde, die voor Philoë omkwam.

En hij pakte de laars zorgvuldig in zijn koffer, met het denkbeeld om die bij gelegenheid als herkenningsteeken te gebruiken.

Inmiddels maakte de op hout gegraveerde teekening van het monument een grooten opgang in Londen. Een verdienstelijk schilder, de heer John Lewing, vervaardigde zelfs naar aanleiding van die teekening eene schilderij, die nog in hetzelfde jaar op de nationale galerij van Charing-Cross werd ten toon gesteld. Op het doek ziet men den geleerden door een krokodil verslonden reiziger, naast zijne treurende laarzen. Het landschap is schoon van teekening en kleur.

Het slagtoffer der wetenschap raakte in het West-End zeer in de mode, ten gevolge der teekening, der schilderij en der biographische verhandeling, uitgesproken in Travel's meeting. Aan die verhandeling ontbrak alleen de naam des reizigers, doch de ontwikkeling der smarten, uitgestaan door den een of anderen rampzaligen geleerde, die door een monster gretig werd verslonden, kan niet missen allerbelangwekkendst te zijn.

De geheele geschiedenis, die oneindig meer onderhoudend was dan de geschiedenis van Italië door Botta, of welke andere geschiedenis het ook wezen moge, werd overal verspreid. Een afgevaardigde, de heer Parket, die er niet in het minst aan twijfelde of ieder reiziger, hetzij dan dood of levend, was een Engelschman, deed in het gemeente-huis het voorstel om een pensioen of jaarrente van 260 pond aan de weduwe van den ongelukkigen natuuronderzoeker toe te leggen.

Er kwamen twintig weduwen op, wier mannen allen voor Philoë door krokodillen waren verslonden.

Intusschen kwam ook de heer Daringle in Londen en ondersteunde eene bevallige weduwe met al het gezag van zijn naam. Deze weduwe verkreeg het pensioen en de heer Daringle trouwde haar, bij wijze van schadeloosstelling voor zijne reizen. Iedereen spekuleert heden ten dage.

Na voltrekking van het huwelijk, verlieten mijnheer en mevrouw Daringle Londen, even als alle Engelschen dit doen, die tot de jaren des onderscheids gekomen zijn. Zij kwamen te Parijs, en daar door de passage des Panoramas gaande, las mijnheer op een uithangbord de woorden: Mabb, bottier.

't Huis gekomen nam hij de laars en snelde naar den heer Mabb.

- Kunt ge mij ook bij geval zeggen, vroeg hij, wie de man is, die deze laars bij u heeft gekocht?

Mabb schudde het hoofd en zette een gezigt op als een laarzenmaker, die te veel voeten schoeit, om zich gelaatstrekken te kunnen herinneren. Evenwel nam hij de laars in handen, en de laag Egyptische slijk van de zool afkrabbende, las hij dit adres in kleine Duitsche letters door hemzelven geschreven: ‘Mijnheer Savinien Aubertin, straat Montmartre, No. 81.’

Daringle had als Engelschman zijn schuld betaald aan den spekulatiegeest, door het pensioen der valsche weduwe te huwen; maar nogtans was hij een man van eer en wilde hij zijn eerste edelmoedig voornemen niet laten varen.

Met statigen tred stapte hij naar de familie van den afgestorvene, straat Montmartre, No. 81, en vroeg den portier naar mijnheer Aubertin:

- Wien meent u? sprak de portier, er zijn tien Aubertins in de familie.

- En wonen die allen hier?

- Allen,.... uitgezonderd....

- Ik begrijp het, hernam Daringle en

[pagina 62]
[p. 62]

hij plengde een krokodillentraan, uitgezonderd de ongelukkige Savinien....

- Wat blief? viel de portier hem in de rede, is mijnheer Savinien ongelukkig?

- O, neen, op dit oogenblik niet, thans geniet hij zonder twijfel een zaliger leven.

- Dat geloof ik waarachtig wel, zei de portier, hij is verleden week pas getrouwd.

- Mijnheer Savinien getrouwd! riep Daringle uit.

- Ja, mijnheer Savinien! Verwondert u dat zoo? Men moet toch eindelijk aan een eind komen. Verleden jaar heeft hij gansch Egypte doorreisd om er eene suikerraffinaderij op te zetten, maar dat lukte niet, en toen is hij weêr 't huis gekomen, en nu is hij getrouwd.

- Maar dan kan zijne vrouw geen weduwe zijn? hernam Daringle snikkend van aandoening.

- Daar komt mijnheer Savinien zelf binnen. Kijk, dat jonge mensch, dat daar de plaats overgaat; maak nu uwe zaak met hemzelven uit.

Daringle liep naar het jonge mensch toe:

- Mijnheer, een enkel woord! Vergeef mij indien ik u een oogenblik ophoud... Kent gij dit voorwerp?

En hij haalde de laars te voorschijn.

Het jonge mensch borst uit in een schaterend gelach:

- O, mijnheer! zeide hij eindelijk, terwijl hij Daringle de hand reikte, ik dank je voor de verrassing, die je me bezorgd hebt, ze is goed, hoor! Die laars dacht ik wel nooit weêrom te zien; ik heb haar aan de boorden van den Nijl gelaten, even als Alexander de Groote tien voet diepe holen bij den Indus achterliet, om voedsel te geven aan de gissingen der reizigers. Ik had geen geld genoeg om holen te doen graven, daarom liet ik er een laars achter. Volg mij mijnheer, dan zal ik u de wedergade toonen, die ik in mijn kabinet van zeldzaamheden bewaard heb.

- Daringle volgde Savinien, en zag werkelijk de andere laars, staande onder een stolp; zij geleken elkander als twee druppels water.

Het is onnoodig de verbazing van Daringle te beschrijven. De ongelukkige geleerde tracht thans zijne maatschappelijke positie te regelen en er een naam aan te geven. Hij heeft toch de weduwe getrouwd van een man, die niet dood is, en nogtans huwde hij haar alleen omdat die man wel dood was!... Iederen avond kan men Daringle op den boulevard ontmoeten en aan zijn peinzend gelaat is het duidelijk te zien, dat hij de oplossing zoekt van zijn huiselijk vraagstuk en dat hij die niet vinden kan. Want de heer Daringle heeft zich te Parijs gevestigd, waar hij op een redelijk goeden voet rondkomt, met het pensioen, dat de Engelsche schatkist geeft aan zijne vrouw, in hare kwaliteit van ontroostbare weduwe eens op Egijptisch grondgebied door een krokodil verslonden echtgenoots.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken