| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Er zijn menschen, die jaar in jaar uit gaan kijken naar de opening van de Staten-Generaal, welke altijd plaats heeft de derde week in September. Zij wijken zoo'n dag af van hunne oude gewoonte; zij kleeden zich vroeger dan anders in wandeltoilet en zoeken in een van de straten, waardoor de stoet zal heentrekken, een mooi plaatsje uit, vanwaar zij de koningin goed kunnen zien.
Nu, dat alleen is de moeite van 't lange staan wel waard. Door hare zonnige, vriendelijke verschijning maakt onze jonge koningin overal, waar zij zich ook vertoont, een bekorenden indruk. Ook bij haar bezoek aan Potsdam, waren zoowel Duilsche als Hollandsche verslaggevers er over uit, dat zij er zoo lief uit zag, en hoe eenvoudig en vrij van alle gemaaktheid hare manieren en bewegingen waren. Te midden van alle koninklijke en keizerlijke aanwezigen vloog zij de vorstin von Wied om den hals, uit pure vreugde over het wederzien.
Wanneer de kamers pas bijeen zijn, komen de groote wetsvoorstellen nog niet dadelijk voor den dag. Niet al het lekkers ineens. We moeten beginnen met de oude, opgewarmde kliekjes.
Een courant opnemend lees ik onder de rubriek Staten-Generaal waarlijk alweer: Ongevallenwet. Die leg ik maar op zij, overtuigd, dat dit u toch niet zou interesseeren. Die wet raakt meer ons eigen maatschappelijk belang, dan onze verhouding met de politieke buitenwereld. Anders is dat 't geval met de aanstaande legerorganisatie.
‘Vol verwachting klopt ons hart.’
Het ware weet men nog niet, met zekerheid kan men daar- | |
| |
omtrent nog niets openbaar maken. Ik hoorde onlangs vertellen, dat ‘Het Vaderland’ gerechtelijk vervolgd werd, wijl het die nieuwe legerorganisatie had bekend gemaakt en bovendien de dingen verkeerd had voorgesteld. Vooral de jongere officieren in 't leger verwachten veel van die organisatie, als ze er doorkomt, want de Nederlander vindt alle verandering geen verbetering, en houdt graag wat hij heeft.
Men wil beweren, dat minister Eland van plan is een nieuwe, vierde divisie infanterie in 't leven te roepen, dat zou natuurlijk voor de officieren in de lagere rangen aardige promotie geven, en daar die tegenwoordig vrijwel den slakkengang gaat, is 't te begrijpen, dat die divisie, althans in 't leger, met vreugde zal worden begroet.
Ik hoorde onlangs van een luitenant, die den dienst uit wilde, wijl hij zóó, met deze langzame promotie toch niet vooruitkwam.
‘Als 't zoo voortgaat, ben ik tachtig, als ik ooit generaal moet worden,’ zuchtte hij.
Maar toen hij hoorde van die vierde divisie stelde hij zijn plan nog wat uit. Wie weet of dan de goede tijd nog niet eens aanbreekt.
Ook loopen er geruchten, dat er te Apeldoorn, het mooie dorp, niet ver van het koninklijk buitenverblijf: Het Loo, garnizoen zou komen. Er is ten minste aan den gemeenteraad aldaar aangevraagd of hij genegen zou zijn eenige kosten te dragen voor kazerneering, maar Apeldoorn moest er niets van hebben. Er kwam een afwijzend antwoord, omdat men liever geen garnizoen had. De reden? Uit een oogpunt van zedelijkheid.
Of die soldaten ook lieve jongens zijn!
Toevallig staat in het avondblad van heden 18 Oktober, dat de nieuwe legerorganisatie in de Kamer is ingediend. Zij bestaat uit 36 artikelen. Het voornaamste daaruit is wel het afschaffen van schutterij en 't vermeerderen der infanterieregimenten.
| |
| |
***
We loopen gevaar, en gelukkig ook, om ons van ouds bekend flegma te verliezen. Nauwelijks is de Dreyfuszaak afgeloopen, waarvoor we ons hierbraaf warm hebben gemaakt, of de Transvaalbeweging begon en onze couranten geven nu kolommen vol te lezen over den oorlog van de ‘rooinekken’ met de boeren. Telegrammen en algemeene berichten vindt men ook genoeg in de buitenlandsche dagbladen.
Wellicht is het niet van zoo algemeene bekendheid dat zich een paar honderd vrouwen van boeren verbonden hebben om als amazoneleger, als lijfwacht van Oom Paul, dienst te doen. Zij zullen hem beschermen met hun lichaam en eerst over hunne doode lijken zullen de Engelschen de stad, waar Oom Paul woont, kunnen binnenrukken.
Het is bekend dat ten allen tijde de vrouwen der boeren hunne echtgenooten ook in het gevecht trouw ter zijde hebben gestaan. Zij oefenen zich steeds in 't schieten en een ooggetuige beweert, dat de dames op 100 pas den dunnen hals van een flesch reeds niet meer missen.
Elke Nederlander volgt met gespannen aandacht de telegrammen in de courant en de Transvaalsche correspondentie. Er werd gejuicht toen de berichten melding maakten van de twee overvallen treinen, de een met goud, de andere met kanonnen; want hoewel de Hollander, vredelievend van aard als hij is, veel voelt voor een internationale arbitrage, voelt hij ook, vrijheidlievend bij uitstek als hij is, voor den broeder in 't Zuiden, die in zijn rechten wordt te kort gedaan door een natie, wie 't om geld alleen te doen is.
Het is met den Nederlander als met iemand, die niet veel uitdrukking heeft in zijn gezicht. Hij voelt de aandoening even goed, maar toont het minder.
Er worden in de couranten oproepingen gedaan om naar Transvaal te gaan, ik vrees tot nu toe zonder veel succès. Maar als de nood aan den man komt, helpt Nederland en misschien beter dan iemand anders.
| |
| |
Overal leest men nu in de couranten van comité 's die gelden bijeenzamelen om de Transvaalsche broeders te steunen. Vanwege het Roode Kruis wordt een ambulance naar Transvaal gezonden, van allerwege stroomt reeds het geld, de cadetten laten zich op hun traktement korten. Er worden vergaderingen gehouden waar de geestdrift ten top stijgt, waar 't Transvaalsche volkslied wordt gezongen, waar hoera's gaan voor Oom Paul, waar braaf in den zak wordt getast, en de Hollanders worden in hun hart al even nijdig op de ‘rooineks’ als de Boeren.
Te midden van alle leugen, kuiperijen en politieke kronkelwegen, doet het toch goed een man te ontmoeten als William St[ead] is, de man van de vredesbeweging, de man, wien alle valsche schaamte vreemd is, die 't waardiger vindt om eerlijk eene dwaling te bekennen, dan om op een dwaling met leugen en bedrog voort te bouwen. Het doet hem leed dat de Engelschen tegenover de rondborstigheid van Oom Paul hun beurspolitiek stellen. Er is toch ook vanuit Engeland een gedelegeerde naar de vredesconferentie gezonden. Waarom dan niet open kaart gespeeld, het eenige middel tot behoud van den vrede?
Stead heeft een machtige redevoering gehouden in Westminster Chapel, waarin hij niemand en niets ontzag. Hij herinnerde er aan, dat hij na den inval van Jameson met menschen, die er alles van afwisten, de vraag besprak of 't niet beter was eerlijk te bekennen, dat: wat in Zuid-Afrika 3 jaar geleden gebeurde, was geschied met voorkennis en goedkeuring van het ministerie van koloniën. Sommigen bekenden, anderen ontkenden, allen verdedigden de leugenaars, en 't antwoord luidde: ‘Als wij dat openbaar maakten, welk figuur zouden wij voor de heele wereld maken als natie. Neen, wij moeten het ministerie van koloniën dekken; als dat liegt moeten wij het ook doen.’
En zij logen. Zij liegen nog, zij zullen het blijven doen. Om den schijn van de natie op te houden!
| |
| |
En heet niet reeds Engeland overal in de beschaafde wereld Perfide Albion?!
Hoe jammer dat Stead een Engelschman is!
Het is misschien in België niet zoo algemeen tentoongesteld als nu hier, maar de meesten kennen toch het portret van Paul Krüger. Hier komt men geen boekwinkel, hoe klein ook, voorbij of overal valt uw oog op het gezicht, dat u zoo veelzeggend aanziet.
Zeker, Oom Paul is geen aristocraat; men kan het hem aanzien, dat hij stamt van de boeren, maar wat doet dat er toe, men weet even goed dat Oom Paul de man is, die men in de Zuid-Afrikaansche Republiek noodig heeft. Men ziet het dat grove onregelmatige gezicht aan, met 't dunne schippersbaardje, de neergetrokken mondhoeken, de dikke, maar vast opeengesloten lippen, die man is voor geen geruchtje vervaard, hij is als alle boeren van onwankelbaren moed en onwrikbare vastberadenheid. Zijn oog is een mengeling van strengheid en goedheid. Hij houdt met vaste hand de teugels van het bewind en moet tegelijk een teeder vader zijn voor zijne zeven kinderen. Hij is een serieus en godsdienstig man, en ofschoon hij in zijn land meer dan koninklijke macht heeft, leeft hij heel eenvoudig. Hij jaagt graag en doet het veel, vooral op groot wild. Hij mist een vinger; op jacht werd het lid gebroken en als bewijs voor zijne beheersching voor lichamelijke pijn kan dienen 't verhaal dat hij zelf 't lid ter plaatse amputeerde. Hij heeft zijn populariteit vooral te danken aan 't feit dat hij een zeldzame aangeboren scherpzinnigheid heeft in het beoordeelen van menschen en zaken. Men ziet tegen Oom Paul op als tegen een wijs man.
***
In het laatst van September heeft de Vereeniging der Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid eene algemeene vergadering gehouden, ten einde rekening en verantwoording
| |
| |
te doen aan de kas, enz. Er bleek een voordeelig saldo te zijn van ƒ. 20,000. Geestig merkte de redactrice van een der Hollandsche vrouwenbladen op, dat de penningmeesteres der Vereeniging vanwege groote tentoonstellingscomités waarschijnlijk vele aanvragen kan krijgen, om hun 't maniertje mee te deelen hoe tot dat voordeelig slot te geraken, wijl de meeste tentoonstellingen gewoonlijk met verlies sluiten. Deze is dus ook een financieel succès geweest. Er is nog niet bepaald wat er met die som zal gedaan worden. In April 1900 wordt er weder eene algemeene vergadering belegd; voor dien tijd kunnen voorstellen worden ingezonden, dan zal de beslissing plaats hebben.
***
De winteramusementen zijn in de groote steden weer begonnen, maar die leveren in de eerste maanden nog niet veel bijzonders. De debuten moeten eerst zijn afgeloopen, vóór men zich waagt aan nieuwigheden op het répertoire. Die komen meest na Januari.
Ook in de boekenwereld nog niet veel nieuws. Als November goed en wel in 't land is en men begint voor St Nicolaas te zorgen, dan steken de uitgevers van wal. Nu, einde Oktober, zie ik nog niets in de nieuwsbladen geannonceerd.
Eigenaardig dat hoofdzakelijk de winter het seizoen is van kunstgenot. De menschen zijn dan rustiger, ze gaan niet uit de stad, ze hebben in 't koude jaargetijde behoefte aan gezelligheid, ze komen graag bij elkaar. De hersenen werken niet zoo traag, de lichamen zijn veerkrachtiger, ook de geest is dientengevolge in staat om meer te verwerken.
Het eerste wat we hier in Holland van ware kunst te genieten kregen in den herfst was niet Hollandsche, maar Fransche kunst: beeldhouwwerk en wel van den veelbesproken Auguste Rodin.
Wij, Hollanders, kennen weinig beeldhouwwerk, en de
| |
| |
artisten op dat gebied bij ons zijn zeldzaam. Stracké verwierf zich zekere beroemdheid en we hebben onzen Pier Pander, maar hij is nog zoo jong, en ofschoon hij reeds veel schoons maakte, staat hij toch nog aan 't begin van zijn loopbaan. Er gaan maanden voorbij, dat we niets van hem hooren, dan verrast hij ons plotseling op een tentoonstelling met een of ander teer beeldhouwwerk, meestal relief, behandeld met stille aanbidding van 't ideaal-schoone, weergegeven met uiterste fijnheid.
Eens zag ik van hem een meisjesbeeld in profiel, relief, niet meer dan een centimeter dikte misschien, doch de vormen waren zóó fijn en teer, de golvingen van het lichaam zóó zacht en week, de uitdrukking van 't gezichtje zóó rein, zóó verheven, als had een zeer jeugdige madonna hem tot model gediend.
Geheel onkundig van wat ik zien zou, trad ik 't zaaltje binnen waar Rodin's werken waren tentoongesteld, ik dacht aan Pier Pander en aan dat teere relief.
Hoe trof mij 't enorme contrast van die twee, en onwillekeurig vroeg ik me af: Hoe is 't mogelijk, dat twee artisten zulke wijd uiteenloopende opvatting kunnen hebben van 't naakt.
Ginds vormen zooals ze misschien alleen in 't ideaal bestaan, hier sprekende realiteit, vrouwen zooals men ze in 't leven zoo vaak ziet.
Rodin is realist bij uitnemendheid. Hem treft vóór alles het leven, hij wil vóór alles trachten leven te brengen in zijn geboetseerde figuren. En zijn genie helpt hem wonderwel. Zelden mag men beeldhouwwerken gezien hebben, waarvan de maker zoo geheel meester was over de materie, dat ziet men 't beste aan den kop van Rochefort.
Iedereen kent Rochefort, niet waar, met 't vrij lange los krullende witte haar, boven 't hoofd als een kuif opgestreken, aan de slapen wijduit staande. De kop is meer dan levens- | |
| |
groot, forsch van trekken, ruw geboetseerd, toch is geen trek vergeten, zelfs de zwellende aderen onder de huid zijn zichtbaar. Maar 't haar, dat vind ik aan den heelen kop 't mooiste, wijl men er zoo goed uitziet hoe volkomen de meester zijn stof beheerscht.
't Is alsof Rodin een kluit klei in de hand heeft genomen, een beetje gevormd en gedrukt en ze daarna met een smak heeft gegooid tegen de slapen van zijn kop, waar 't bleef kleven in den gewenschten vorm. Dat haar zijn klompen klei, maar zóó juist ziet men 't beweeg van de krullende lokken, dat op een afstand de kluit zich ontwint in haren, in de kuif, waarin men lust krijgt te woelen met de vingers.
Rodin geeft in zijn naakte figuren geen prachtig gevormde slanke vrouwen of zwaar gespierde mannen. Soms zijn de vrouwen oud - leelijk, de hals gerimpeld, de borsten slap, soms zijn hare vormen te weelderig, te gezet, zijn de ruggen te forsch, de beenen te zwaar maar alles reëel, puur leven.
Eigenaardig zijn ook Rodin's teekenstudies, die den indruk geven alsof ze door een snelteekenaar gemaakt zijn. De gezichten zijn aangegeven door een ovaal, waarin heel vluchtig oogen, neus en mond zijn aangebracht. Het lichaam is geheel zonder schaduw, in vleeschkleur gewasschen, de lijnen slechts schetsmatig aangegeven. Met één lijn teekent hij de helft van 't lichaam, maar ook in één potloodstreek, de lijn wordt nergens onderbroken of verbeterd, doch is getrokken met verbazende zekerheid en in verrassende juistheid van verhouding.
Men weet dat Rodin niet jong meer is; hij telt 59 jaar en is eerst kortelings beroemd geworden naar aanleiding van zijn geweigerd ontwerp voor monument van Balzac. Ook op de tentoonstelling was een kop van Balzac. Alleen 't leven ontbrak aan die gipsmassa. Een wereld van gedachten sprak uit de peinzende, geweldige trekken van dien grooten denker.
Egb. C.v.d. Mandele.
Oct. '99.
|
|