| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Nog eens Transvaal! Waarover zouden wij ook in deze dagen beter kunnen schrijven?
‘Waar het hart vol van is, vloeit de pen van over’ en ieder rechtgeaard Hollandsch hart is vol van den Engelsch-Transvaalschen oorlog. Iedereen ziet 's morgens en 's avonds met verlangen uit naar de courant, die door de huisgenooten wordt bestormd, om te zien hoe de telegrammen luiden en of Ladysmith gevallen is.
Groot gejuich in den familiekring als de vader voorleest van eene overwinning der Boeren en een minachtend, ongeloovig schouderophalen als de Engelschen in een telegram met veel ophef gewagmaken van eene overwinning hunnerzijds. Iedereen weet wat de Engelsche censuur beduidt en in hoever die berichten te vertrouwen zijn.
In alle politieke weekbladen slaan de spotprenten en natuurlijk op den oorlog, waarin John Bull een vrij bedroevend rolletje vervult. Ook de buitenlandsche politieke bladen stellen Chamberlain's vriendjes in een vrij bespottelijk licht,
Zoo las ik in eene daarvan, dat een Engelsch generaal zijne soldaten aldus aansprak:
‘Jongens, je moogt alles prijsgeven, behalve het telegraafkantoor; zoolang we dat nog hebben, zijn wij overwinnaars.’
Natuurlijk hoort en leest ge genoeg in de dagbladen van de gebeurtenissen in Zuid-Afrika en is het onnoodig, die hier te herhalen.
Even wil ik echter hier citeeren wat een der verslaggevers schreef over de Belgen en vooral over de Vlamingen, iets wat
| |
| |
onze Hollandsche harten goed deed en waaruit we voelden dat ook den Vlamingen als den Noordnederlanders ‘hetzelfde bloed door d'aâdren vloeit.’
Het betreft namelijk de sympathie die de Boeren ondervinden van de Belgen, waarvoor de Engelschen zeer gevoelig zijn; het hindert hun. Vóór den oorlog waren de Belgen de Engelschen zeer genegen; der Belgen Constitutie werd gevormd overeenkomstig de Engelsche wetten; Engelsche gewoonten werden aangenomen.
En nu blijkt, dat diezelfde Belgen, en voornamelijk de Vlamingen, veel meer voelen voor de Transvaalsche Boeren dan voor de Engelschen.
En zij verbergen hunne sympathie niet. - Ofschoon de demonstraties meer eene uiting van medelijden zijn met de Boeren, dan van haat tegen de Engelschen, kunnen zij toch worden beschouwd als een uiting van koelheid in de Engelsch-Belgische betrekkingen, en die koelheid kan haar invloed doen gevoelen in verschillende deelen der wereld, vooral in het meren distrikt in Afrika, waar Britten en Belgen zich, als 't ware, de hand reiken.
Bravo! We wisten wel dat Zuider- en Noorderbroeder hier hand aan hand zouden gaan!
Wat ge in de Belgische bladen misschien ook niet gelezen hebt, ten minste niet meer dan een gewoon bericht, is het vertrek der eerste Nederlandsche ambulance - over een paar weken vertrekt de tweede. Is bij verschijning van dezen brief reeds geschied -, en dit was eene indrukwekkende plechtigheid.
's Morgens om half tien zou de ‘König’ van Amsterdam vertrekken, maar reeds vroeg in den vochtigen, grijzen October morgen, ondanks de fijne motregen, stroomden de menschen naar de Handelskade. Reeds lang vóór negen uren was 't in den omtrek van de ligplaats der booten der O.-Afrika-lijn als een dak van parapluies waaronder eene norme menschenmassa;
| |
| |
zelfs daar, waar slechts een tipje van ‘de König’ nog zichtbaar was, stond men geduldig te wachten om nog een laatsten groet te brengen aan de wakkere zusters en kranige verpleegsters, die gereed zijn om de verre reis naar de Zuid-Afrikaansche slagvelden te aanvaarden.
En dat opeengepakte volk in dien killen, guren herfstmorgen is het tastbare bewijs van diepgevoelde sympathie, die op het oogenblik de Nederlanders bezielt voor onze stamverwanten. Een machtiger, aangrijpender ovatie, als de vertrekkende ambulance gebracht werd, is niet denkbaar.
Vooral bij de boot was het een komen en gaan van bloedverwanten, vrienden en bekenden, die de vertrekkende zusters nog een laatste vaarwel kwamen toeroepen.
Op de boot zelf natuurlijk groot leven en bedrijf. Iedereen is opgewonden. De mannelijke verplegers, jonge krachtige figuren en de sympathieke, stemmig gekleede zusjes, bewust van hare roeping, nauwelijks hunne ontroering kunnende inhouden bij zooveel belangstelling.
Menige warme handdruk werd nog gewisseld, menig gevoelvol woord, men zag menig bemoedigend knikje, menig zenuwachtig lachje, hier en daar een traan en - de schoonste tolken van bewondering en sympathie - bloemen, overal bloemen. De tafels in de salon waren er onder bedolven, ondanks de regen en de herfstatmosfeer was de boot beneden één bloementuin, geschenken van de achterblijvenden.
En in de salon der tweede klasse vereenigde de heer Vervloet, de secretaris van het Roode Kruis, allen leden der ambulance om zich heen, wees allen op hunne verplichtingen op het slagveld, en drukte er met nadruk op, dat hoe wij ook meevoelen met de Boeren, er geen gewond Engelschman mocht worden voorbijgegaan om een Boer te helpen. Hij wenschte allen eene goede reis en een wel thuis in 't Vaderland. Nog een tweetal heeren namen het woorden Dr Lingbeek, de aanvoerder der ambulance, bedankte de sprekers namens allen.
| |
| |
De groote sleepboot, die de König zal voortsleepen door het IJkanaal is gereed.
Zij, die niet tot IJmuiden meegaan, nemen afscheid en verlaten het schip. De achterblijvende zusters scharen zich op den wal in lange rijen en wuiven de vertrekkende collega's toe, die langs de verschansing staan.
De loopplank wordt ingehaald. De laatste tros wordt losgegooid. Daar gaat de König.
Één seconde is het stil, dan barst het publiek los; één reuzenkreet.
Er wordt gewuifd, gezwaaid met al wat men heeft, geen hand blijft hangen, geen keel blijft stom. En als de kapel aan boord eerst speelt: ‘Ein fester Burg ist unser Gott’ en daarna het Wilhelmus- en het Transvaalsche volkslied, komt aan 't gejuich bijna geen einde. Telkens en telkens stijgt het weer op uit de menigte en trilt voort in de lucht.
Het is een zegetocht door het IJ.
De König passeert verschillende booten, die allen salueeren, het scheepsvolk staat in rijen en wuift en juicht.
Alleen de Wreathier (Engelsche boot) zwijgt.
Overal waar booten liggen, overal, waar de König passeert vernieuwd saluut, vernieuwd gejuich, vernieuwd gewuif. Allen voelen mee met de vertrekkenden en geven daarvan onverholen blijk.
Bij IJmuiden moet de König langen tijd voor de sluis wachten.
Daarvan gebruik makend, brengen de inwoners van IJmuiden de ambulance een laatste ovatie op Nederlandsch grondgebied. Een collectie in der haast aan de sluis gehouden, brengt ruim fl. 100 op; dat wordt den zusters overgegeven, ook een laatste bloemstuk.
En toen de König geschut was en statig naar zee stevende, brak ook hier een donderend ‘hoera!’ los en wuifde men met hoeden en zakdoeken tot er van het schip niets meer te zien was dan de Transvaalsche vlag.
| |
| |
Het spreekt van zelf, dat in een tijd als dezen er in de couranten veel heen en weer wordt geschreven over onze neutraliteit, over de vraag of het àl dan niet op den weg van de Nederlandsche regeering ligt om openlijk kleur te bekennen en officieel eene poging te doen om een stokje te steken voor dezen oorlog van ongelijke krachten.
Menig geestdriftig Nederlander maakt er de regeering een verwijt van, dat zij niet reeds handelend is opgetreden. Ik hoorde onlangs zelfs iemand zeggen:
‘Ik begin me langzamerhand te schamen, dat ik Nederlander ben.’
Natuurlijk krijgt de regeering nu menigmaal het verwijt te slikken dat zij de Transvaal heeft thuis gelaten op het vredescongres uit ontzag voor Engeland, dat zij zelfs gastvrijheid verleende om de vredesconferentie te Nederland te doen plaats hebben onder die voorwaarde, en iemand.- die zich Erik noemt - schreef in de ‘Telegraaf’:
‘Een fiere regeering had op het aanzoek geantwoord: Liever niet bij ons dan tot zulk een prijs.’ Dat had ons meer aanzien bezorgd, dan onze gastvrijheid. En nu durft Nederland niet tusschen beide treden, en - laat zijn broeders ten tweedemale in den steek. De regeering beroept zich op hare neutraliteit en hare machteloosheid van kleine staat te zijn, waar het de steun der andere mogendheden misschien niet zal krijgen, omdat 't niet met hun belang overeenkomt.’
Maar dan zegt Erik verder:
‘Waar de Regeering niets doet, dan zich beroepen op hare machteloosheid, daar wordt het de plicht der natie om haar wil aan de regeering kenbaar te maken. De regeering is er voor de natie en niet omgekeerd. Zoo Nederland ook thans volhardt in het zwijgen en in het goede vrienden blijven met allen, overal en altijd, wat er ook gebeure, ook met de Transvalers, maar platonisch; natuurlijk! het zal ondervinden dat zoo'n kleurloosheid minachting wekt naar buiten, ondanks
| |
| |
officieele ceremoniën en huldebetoon van hoogwaardigheidsbekleeders onderling. Nederland heeft nu een mooie gelegenheid om wat het gedaan heeft in het voorjaar weer goed te maken. De officieele, diplomatieke actie kome van Nederlandsche zijde. Boven alle staten rust op Nederland de plicht, neen het recht om hier initiatief te nemen.’
En er zijn eenige mannen opgestaan, er hebben zich enkelen aangesloten om het Nederlandsche volk te willen oproepen tot een petitionnement, waarmee zij zich zullen wenden tot regeering en volksvertegenwoordiging, om langs diplomatieken weg een einde te maken aan het bloedvergieten in Zuid-Afrika met behoud van de vrijheid en onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaansche republieken.
Het weekblad ‘De Amsterdammer,’ de bekende ‘Groene’. waarschuwt tegen dat plan, hoe geestdriftig ook, hoezeer ook het denkbeeld lof verdient. Hoe kan men meenen, dat de groote mogendheden, en onder deze Engeland, zich door eene manifestatie van het Nederlandsche volk zullen laten leiden tot het beramen van middelen om aan het bloedvergieten een einde te maken?
Misschien zou Engeland glimlachend de schouders ophalen voor de brutaliteit van het kleine staatje. Neen, het eenige zou zijn de zending van een buitengewoon bekwaam diplomaat tot die mogendheden, welke bij interventie belang zouden hebben. Maar nooit kan het de plicht der volksvertegenwoordigers zijn, zich aangaande die diplomatieke handelingen in het openbaar rekenschap te geven; diplomatieke handelingen kunnen alleen in het geheim verricht worden.
In zooverre Nederland op dit oogenblik een vinger op diplomatiek terrein kan roeren, is het eisch van nationale waardigheid, dat, wat er geschiedt in 't geheim gebeure en niet bekend worde eer het gelukt is.
Maar toch - zou men het voorstel van het comité in overweging kunnen nemen als een volksmanifestatie het eenige
| |
| |
middel werd om Vrijstaat, Transvaal en buitenwereld te doen blijken van onze gezindheid voor stam- en taal-genooten.
Daartoe hebben we echter gelukkig middelen in overvloed. Geld is vooreerst het meest noodig. Jammer maar dat men het gebeurde van de Vredesconferentie niet ongedaan kan maken.
Het blijft als een winkelhaak van onverschilligheid, groot zichtbaar in 't kleed van sympathie, dat we in deze tijden steeds dragen.
Minister de Beaufort is een slechte kleermaker geweest, dat hij dit euvel niet heeft kunnen verhelpen.
***
Zooals ik reeds voorspelde: November is in het land en de stroom van nieuwe boeken is over ons losgebroken.
Tegen St-Nicolaas beslaan de dagbladen kolommen vol aankondigingen, helaas niet meer dan dat, want tot grondige beoordeeling is, bij het steeds toenemen van dien stapel, meestal geen tijd. De lezenswaardige critieken komen eerst later.
Onder de vele werken tref ik namen van bekende en geliefde schrijvers: Te lande van Cyriel Buysse, weer een bundel schetsen van Falckland, Geloof van Anna de Savorine Lohman, Hartstocht van Jeanne Reineke van Stuwe.
Deze jonge schrijfster heeft hare vermaardheid vooral te danken aan 't feit, dat zij verloofd is met onzen eersten lyrischen dichter Kloos. Dit laatste boek moet zeer realistisch geschreven zijn; met ware leeswoede wordt het verslonden. Haar vorige werken, slechts een paar, waarvan ik alleen ken ‘de Heer van State’ trokken weinig aandacht, en werden over het algemeen als middelmatige arbeid beschouwd.
En dan is daar weder een werk van Couperus, weer een sprookje, Fidessa, een klein werk van nauwelijks honderd twintig bladzijden druks, maar we treffen hierin weer dezelfde
| |
| |
fijne, teere, reine kunst aan als in Psyché, ik zou bijna zeggen: nog mooier. Het etherische is zóó licht, zoo wazig, zóó doorzichtig en het contrast met het forsche, het ruwe, het werkelijke, het demonische zoo bizonder mooi getroffen, dat ik niet weet welk werk ik hooger moet stellen, Fidessa of Psyché.
Doch heden wil ik over dit alles niet spreken. Liever schrijf ik een volgend maal wat over elk van deze boeken, wanneer ik met allen kennis heb gemaakt.
Amersfoort Nov. 99.
Egb. C.v.d. Mandele.
|
|