| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
We zitten hier midden in den winter. Sedert eenige dagen strenge vorst en vaak bedekte luchten. Het ijsvermaak is voor de liefhebbers in vollen gang.
Het is echt Kerst-weer, alles wit en grijs. De mist, die tegen de schemering valt en 's nachts bevriest, geeft 's morgens den indruk alsof er een dun laagje sneeuw is gevallen. Velden en boomen zien wit, en de vaal-zwarte huizendaken staan als logge, massale lichamen in 't wit-nevelig landschap.
De met ijzelgaas omrasterde erven der boerenhoeven lijken wel muurtjes van kantwerk en de telegraafdraden langs de spoorlijn, die de landerijen hier en daar snijdt, schijnen dikke witte koorden, gespannen tegen de egaal-grijze lucht. Ginds, heel ver, 't donkere, wit overkapte silhouet van een bosch, dat verder wegwaast in den neveligen horizon.
De natuur is stil. Slechts zelden ziet men een vogel vliegen; men komt weinig menschen tegen; alleen de kippen op de hoeven genieten van hun wintervrijheid, ze mogen overal vrij loopen en pikken, ze kunnen nu geen jong groen vernielen. Ze lijken kleine donkere, vlug beweeglijke vlekjes tegen den witten grond en de witte kippen zien nu vuilig en geel tegen de blanke ongereptheid van de rijp.
We verheugen ons in de gezonde kou, in tegenstelling van de vochtige kilheid, die zooveel zieken bracht; en vreemd, nu ieder weer voelt de uitstralende warmte van 't snorrende kacheltje, wordt met meer lust en opgewektheid, met grootere vrijgevigheid gearbeid aan 't werk der filantropie, in den winter zoo noodig voor hen, die zich niet verheugen over vorst en
| |
| |
koude en zuchten bij elke nieuwe schep brandstof, die ze in 't armoedige gelapte kacheltje moeten doen, als... ze 't nog kunnen, als niet ook dat hun ontbreekt.
Je kunt er je geen voorstelling van maken, dat, terwijl je je koude leden aan een knetterend vuurtje verwarmt, men aan de andere zijde van den aardbol puft van de hitte, dat men dààr alles doet om 't maar koel te hebben.
En vreemd is me ook 't denkbeeld, dat terwijl we hier zoo rustig zitten ‘en famille’, terwijl de officieren en soldaten hier de ‘wintercampagne’ begonnen zijn, dat wil zeggen hun rustigen tijd ingaan, in Zuid-Afrika woeste vrijheidsgevechten worden geleverd, dat officieren en manschappen, ongeacht vermoeienis en hitte oprukken tegen den vijand, nauwelijks tijd hebben om zich eenige rust te gunnen, of 't noodige tot onderhoud van zijn lichaam tot zich te nemen.
En hoe we ook meegaan met dezen oorlog, hoe we ook met gespannen aandacht ieder courantenbericht lezen, het kost ons, rustige burgers, toch moeite om ons in zulke geheel in tegenovergestelde toestanden te verplaatsen.
Van rustige burgers gesproken: zoo heel rustig zijn ze hier ook niet overal.
Een paar maanden geleden is er in Hilversum oproer geweest, omdat de gemeenteraad er de kermis heeft afgeschaft. Daar kon het kermis- en dronklievende volk zich volstrekt niet mee vereenigen en het is tot baldadigheden overgegaan. Het heeft bij den burgemeester de ruiten ingeslagen en bij geen enkelen wethouder en raadslid heeft men vergeten iets te schenden aan huis of erf.
Onze Amersfoortsche cavalerie is er bij te pas moeten komen, en eerst toen enkele revolverschoten gevallen waren en - getroffen hadden, kwam de vrees voor erger.
Op St-Nicolaasdag echter heeft een kleine herhaling plaats gehad, en stond onze cavalerie weer klaar om er heen te trekken. Het is echter niet noodig geweest.
| |
| |
Wie de opruiers waren?
De socialen, of laat ik liever zeggen, de verkeerde socialen, socialen, die hun goede zaak averechts dienen en daardoor niet het goede, maar 't dierlijke in den mensch wakker roepen, die hun zaak daarmee niet vóóruit-, maar achteruithelpen.
En wat is hun grief?
Ach 't oude liedje.
De rijken hebben zooveel feesten, de arme hebben niets. Waarom hun de kermis te ontnemen, die een volksfeest is bij uitnemendheid?
Maar degenen, die zoo spreken zijn óf te onontwikkeld òf te kortzichtig om in te zien, dat de kermis, naast veel pret, veel liederlijkheid, veel armoede, veel ziekte brengt.
Spaart niet een arme tobberd van z'n zuur verdiend brood op, om 't weer uit te geven met de kermis, terwijl hij 't zoo goed voor zich zelf kon gebruiken? Gebruikt niet menige werkman zijn geld, in de kermisweek verdiend, om den Zaterdag avond in de kroeg te verspillen, om dronkenhossend en de gekste dingen uithalend, misschien maanden te moeten kromliggen voor die ééne week pret van zeer twijfelachtigen aard?
En ziekte?
Vraag 't den geneesheeren eens hoeveel ziektekiemen de vuile kermismenschen met hunne nog vuilere kermiswagens meebrengen in een stad, waar ze tijdelijk verblijf houden?
Onze stad is verleden jaar ten prooi geweest aan een typhusepidemie. en zij telde na korten tijd zeventig gevallen, wat heel veel is voor een kleine provinciestad en meest in de arbeidersklasse. Wel toevallig, dat die uitbrak kort na de kermis; wel toevallig ook, dat ook dit jaar na de kermis weer enkele gevallen te constateeren waren.
Neen, het is een valsch begrip, dat de afschaffing van de kermis niet in 't belang zou zijn van 't volk. En moge 't dan liederlijkheid en spilzucht niet uitroeien - dat zal helaas wel nooit gebeuren - kermisafschaffing is een groote schrede voorwaarts op den weg der volkshygiene.
| |
| |
De socialen ijveren zeer voor volkshygiene. Ze ijveren terecht voor betere volkshuisvesting, volksbaden, enz. Afschaffing van de kermis is dan een eerste vereischte, want om maar bij één ding te blijven, zoo er ooit geknoeid wordt met eet- en drinkwaren, dan is 't op de kermis. Dàar moet alles goedkoop zijn. Welnu men krijgt 't goedkoop, maar hoe?
Waarlijk, zij die niet daartegen ijveren begrijpen slecht het groote volksbelang.
***
Groot gejuich ging er in Nederland op over de nederlaag van Generaal Buller, en de eerste paar dagen was 't overal 't onderwerp van gesprek.
‘Heb je 't gehoord van Buller?’
‘Wat zeg je er van?’
‘Ze moesten die Engelschen maar net zoo lang in de pan hakken, tot ze geheel en al radeloos zijn.’
‘Je zult zien, dat die oorlog nog goed afloopt, als 't zoo doorgaat!’ roept een uit, die bizonder optimistisch is gestemd.
En zoo hoort men overal juichkreten voor de Boeren en verwenschingen voor de Engelschen.
Het is voor de Engelsche, slecht geoefende huurlingen ook een wanhopend iets, om op te trekken tegen voorzichtige, kalm-dappere Boeren die niet ‘met vuur spelen.’
Bij zijn onwankelbaren moed bezit de Boer stalen zenuwen en een groote dosis moreele kracht. Een Boer schiet niet uit verdediging of zelfbehoud, maar alleen met 't doel om den vijand afbreuk te doen. Ziet een troep den vijand op zich aanrukken, dan schiet zij dikwijls veel te vroeg, maar een Boer schiet niet, vóór hij zeker is van zijn schot.
Er zijn, vooral onder de oudere Boeren, die niet meer dan een tiental patronen op een dag verschieten, maar ze zijn alle raak. Een patroon en een menschenleven heeft voor den Boer
| |
| |
in oorlogstijd dezelfde waarde. Hij laat den niets vermoedenden vijand kalm oprukken tot op twee à driehonderd meter, schiet dan in alle kalmte z'n geweer af, elk schot treft doel, soms zelfs twee man, als ze achter elkaar staan.
Zoo langzamerhand worden er allerlei dingen openbaar uit het leven van Oom en Tante Krüger, of van hunne leefwijze, die heel eenvoudig is, in overeenstemming met de personen zelf.
Oom Krüger is geen man van veel woorden. Een mondaine zou zeggen: hij is geen man van de conversatie. Hij zegt niet dan het hoognoodige, en heeft hij niets te vertellen, dan zwijgt hij. Komt iemand hem spreken over de een of andere zaak, iets bepleiten of raad vragen, dan laat hij den bezoeker eerst kalm uitspreken, en zegt daarna in weinig woorden wat hij te zeggen heeft, maar daaruit blijkt zulk een doorzicht, zulk een ruimen blik, dat de ander aan die enkele woorden volkomen genoeg heeft.
Ook Tante Krüger is een populaire vrouw, minder om hare wijsheid, dan om haar eenvoud en hare echt vrouwelijke deugden.
Mevrouw Krüger is de gepersonifieërde huiselijkheid en een puike huishoudster.
In hare kleeding, in haar houding en haar spreken is zij als een gewone Boerin, en ze is zeker even spaarzaam. Oom Paul heeft een groot vermogen, en dat hij dit bijeen heeft kunnen brengen, dankt hij in de eerste plaats aan zijne vrouw, die altijd voor hem zorgt en spaart. Oom Paul is van boer opgeklommen tot president en zij heeft altijd tot hem opgezien met een bewondering, die aan aanbidding grensde. Paul Krüger is voor haar de grootste man ter wereld.
De ijverige, eergierige Boer vond een schat toen hij 't blauwoogig meisje vroeg, of ze zijne vrouw wilde worden, en zij aan haar jawoord, verlegen toevoegde: ‘Ik kan bakken, kooken, naaien en poetsen.’
| |
| |
En de eerste vrouw in Transvaal bakt, kookt, poetst en naait nog altijd. Als de president thuis is kan men haar iederen morgen om 6 uur voor een kacheltje zien staan om zelf voor haar man koffie te zetten. Als zij hare huishoudelijke bezigheden heef afgedaan, trekt ze een zwart alpacca japon aan, en en gaat genoegelijk in haar woonkamer zich bezighouden met naai- of verstelwerk. Elk kleed, dat ze draagt, of in de laatste jaren gedragen heeft, is door haar zelf vervaardigd. Zij heeft er nooit meer dan drie japonnen op nagehouden en ze is altijd in het zwart. Zij is tevreden met twee hoeden, die ook door haar zelf worden opgemaakt. De voor bizondere gelegenheden gereserveerde hoed, die bij bezoeken of bij kerkgang, als ze in gezelschap is van den president, gebruikt wordt, is in Pretoria evengoed bekend, als Oom Paul's onveranderlijke cylinder.
Een van hare vele goede karaktertrekken is hare liefde voor dieren. Zij beklaagt zich over de mode, die vogels of veeren voor vrouwelijken hoofdtooi vordert, en heeft nooit die mode gevolgd.
Toen voor haar echtgenoot een standbeeld zou worden opgericht, bezocht de beeldhouwer mevrouw Krüger om haar zijn ontwerpen te laten zien. De teekeningen stelden den president voor in zijn gewone daagsche kleeding met den onafscheidelijken hoogen hoed op. Bescheiden verzocht mevrouw Krüger den hoed van boven uit te hollen, zoodat de vogels daar een drinkbakje vonden.
Deze wensch is vervuld, en als het in Transvaal geregend heeft, ziet men de kleine, zwarte vogels onophoudelijk om den hoed van het Krüger-Standbeeld fladderen, uit de holte drinken, en zich daarin baden.
***
Ik weet niet hoe 't bij u staat met de wetenschap der stenografie, dat wil zeggen, ik weet niet welke en hoeveel stelsels er in België op stenografisch gebied gebruikt worden. Wij
| |
| |
hebben in Holland, als het meest gebruikelijke stelsel het systeem Stolze-Wery, met andere woorden, het Duitsche systeem Stolze, door den heer Wery pasklaar gemaakt voor onze taal. Dit stelsel is niet ontbloot van vele moeielijkheden en niet dan na maanden studie slaagt men er in, het eenigszins behoorlijk en vlug te schrijven. Bovendien heeft het de fout van niet te zijn gemaakt, maar vermaakt voor ons land, dus men vindt er moeielijkheden in, die niet bij de Duitsche taal hinderen, doch lastig zijn in 't Nederlandsch.
Ik zou er graag een wat langer verhandeling aan vast knoopen, doch daartoe ontbreekt me hier de ruimte. Ik wil alleen even melding maken van een nieuw stelsel, uitgedacht door een Hollander, den heer Groote, 1en luitenant-adjudant der infanterie, gemaakt voor de Nederlandsche taal en afgeleid uit ons gewone alfabet. Dat stelsel telt evenals ons alfabet slechts 26 letterteekens, die alle gemakkelijk in de hand liggen en na weinig oefening zijn te leeren.
Een bewijs dat dit stelsel gemakkelijk geleerd kan worden is het feit, dat er iedere maand gelegenheid is tot 't verkrijgen van een diploma 3e klasse - alleen betrekking hebbend op correct schrijven - en dat onder degenen, die zulk een diploma ontvingen, was een eenvoudig werkman.
Hij had zich de weelde kunnen veroorlooven om voor 90 cts een boekje voor zelfonderricht te koopen en ging in zijn vrije avonduren aan de studie. Na 9 dagen was hij in staat heel correct het vereischte proefschrift te schrijven.
Ik meende dat het niet van belang ontbloot was om dit de Nederlandsch sprekende Belgen te doen weten. Het zal niemand berouwen om met het stelsel-Groote kennis te maken; het boekje kost weinig en is in elken boekhandel verkrijgbaar. Die er nog meer wil van weten, zal ik gaarne nadere inlichtingen geven.
| |
| |
***
En nu moet ik ten slotte de Vlaamsche letterkundigen een droeve mededeeling doen, namenlijk den veel te vroegen dood u melden van Tine van Berken, die ook schreef onder het pseudoniem Anna Koubert; haar ware naam was Mevrouw Witmond-Berkhout. Velen uwer zullen zich harer herinneren van het letterkundig congres te Antwerpen, waar zij met vele Vlamingen kennis maakte, en waar ze ieder onder de bekoring bracht van hare eenvoudige, lieve persoonlijkheid.
De beste onzer kinderschrijfsters is helaas te vroeg heengegaan, en waar de kinderliteratuur zoo arm is aan goede werkjes, daar betreuren wij 't dubbel, dat ééne, die op dit gebied 't ideaal verwezenlijkte, zóó spoedig de pen heeft moeten laten rusten. Een langzaam lijden van enkele maanden, sleepte haar ten grave, haar man achterlatende met een kindje van nog geen jaar oud.
Zoolang ze kon, heeft ze gearbeid.
Enkele weken voor haar dood dichtte ze nog allerliefste kinderrijmpjes, die het volgend jaar de harten der kleinen op St-Nicolaasavond zullen blij maken.
Hoe zij door hare boeken ook bij de jeugd was bemind, kan blijken uit het volgende:
Ik vertelde een mijner kleine vriendinnetjes, die veel boeken van Tine van Berken bezat, van haar dood.
‘Hoe naar!’ riep de kleine meid uit. ‘Hè, en zullen we nu nooit meer boeken van haar lezen?’
‘Nooit meer,’ herhaalde ik.
‘Dan zullen we ook nooit meer zulke mooie boeken krijgen, want hààr boeken waren toch het prachtigst!’
Is dit niet teekenend?
Egb. C.v.d. Mandele.
|
|