Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 5
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 211]
| |
De leerplicht in de beschaafde wereld.Ik was op het punt een artikel over den leerplicht te schrijven, toen de Augustus-aflevering van het tijdschrift van het Willems-Fonds mij ter hand gesteld werd. Onder denzelfden titel komt in die aflevering een artikel voor, dat zulke doorslaande en diepgegronde beweegredenen aanbrengt om het groote grondbeginsel van den leerplicht te huldigen, dat ik het gansch onnoodig acht er verder bij de geëerde lezers van ons tijdschrift op aan te dringen. Enkel meen ik dat het hun niet onaangenaam zijn zal door korte aanhalingen te kunnen nagaan, hoe het met deze belangrijke zaak in andere landen gesteld is. Zij zullen zich kunnen overtuigen dat overal, in alle landen, de meeste zorg gewijd wordt aan het volksonderwijs, dat men niet terugwijkt zich de grootste opofferingen te getroosten en vooral geen gehoor leent aan degenen, die steeds het edele Woord ‘Vrijheid’ op de lippen hebben, om de kinderen des volks in onnoozelheid en domheid te laten voortsukkelen. Zij zullen ook zien dat weldra België het eenigste land der gansche beschaafde wereld zal zijn, waar de leerplicht niet bestaat en waar de Regeering het zoo ver gebracht heeft de lotsbestemming des vaderlands in handen te stellen van een niet verlicht en onwetend volk.
De inlichtingen die ik hier mededeel, heb ik bijna alle ontleend aan het schoone werk van Levasseur: l'enseignement primaire dans les pays civilisés, dat in 1897 verschenen isGa naar voetnoot(1). Ik had die inlichtingen nog vollediger gewenscht, vooral | |
[pagina 212]
| |
voor hetgeen programma's en tuchtmaatregelen betreft; maar ik heb alles medegedeeld wat ik aangetroffen heb en ik heb ook zorg gedragen alles zoo kort en bondig mogelijk samen te vatten. Ik heb nagenoeg dezelfde orde gevolgd als Levasseur, tot grooter gemak van onze vrienden, die dit boek verder zouden willen raadplegen. | |
Engeland.Tot in den beginne der 19de eeuw was het onderwijs bijna uitsluitend in de handen der Anglikaansche geestelijkheid, en het was veel minder verspreid dan in de Duitsche protestantsche landen. Het was slechts na de groote democratische beweging, die de kieshervorming van 1832 ten gevolge had, dat het Staatsbestuur zich met de zaak begon onledig te houden en voor de eerste maal eene som van 20,000 pond sterling stemde, als bijdrage voor het bouwen van schoollokalen. De Elementary education act van 9n Augustus 1870 was de eerste wet die het lager onderwijs in Engeland regelde. Achtereenvolgens werd die gewijzigd door die van 1873, 1874, 1876, 1880 en 1893. Krachtens de wet van 1870 mocht de School board de ouders verplichten, op straffe van boete, hunne kinderen ter school te zenden van 5 tot 13 jaar. De act van Lord Sandon (1876) heeft die verplichting algemeen gemaakt tot den ouderdom van 14 jaar. Het programma bepaalt zich tot lezen, schrijven, rekenen; teekenen voor jongens, naaiwerk voor meisjes. Er zijn zeven schooljaren; maar na den ouderdom van 10 jaar - door de wet van 1893 bepaald op 11 jaar - kunnen de leerlingen een certificaat bekomen, hetgeen hun toelaat de school te verlaten. Volgens de wet van 22 September 1893 mogen de kinderen, beneden de elf jaar, in de werkhuizen niet aanvaard worden | |
[pagina 213]
| |
en degenen zelfs onder de veertien jaar mogen er niet werkzaam zijn, indien zij geen schoolcertificaat bezitten. De overheid heeft het recht de ledigloopende kinderen aan te houden en ze in de Industrial schools te plaatsen. Buiten de verplichtende vakken kunnen ook aangeleerd worden: zang, lezen en uitleggen van letterkundige stukken, aardrijkskunde, beginselen der wetenschap, zelfs stelkunde, Fransch, Duitsch, huishoudkunde, enz. Op deze vakken wordt dan ook examen afgelegd. | |
Schotland.Het openbaar Onderwijs is beheerd door een besluit van 1872, genomen naar de voorschriften van de Engelsche wet van 9n Augustus 1870, waarbij het Schoolsch opvoedingsdepartement ingericht werd. De ouders zijn verplicht in het onderwijs van hunne kinderen te voorzien. De School board moet over de schoolbijwoning waken en de ouders aanduiden, die aan de voorschriften der wet niet volkomen. De rechter kan die ouders tot boete en gevangzetting veroordeelen. | |
Ierland.Het Iersch nationaal stelsel (Irisch national system) dagteekent van het jaar 1831. Volgens dit stelsel is het onderwijs toevertrouwd aan een Bureau van opvoeding (Board of education). Dit bureel is samengesteld uit zeven leden, behoorende tot verschillende geloofsbelijdenissen. Krachtens eenen akt van 1892 is het Bureau van opvoeding gemachtigd het verplichtend onderwijs in te voeren; maar de werking van het Bureau is verlamd geworden door de onvoldoende hulpmiddelen der municipaliteiten, en in vele gevallen door den tegenstand van de plaatselijke overheden. In 43 ste- | |
[pagina 214]
| |
den, waar de verplichting in 1894 wezenlijk bestond, was op één jaar de schoolbevolking met 12 % aangegroeid. | |
Frankrijk.Krachtens de wetten van 16n Juni 1881 en van 28n Maart 1882 is het onderwijs kosteloos en verplichtend voor de kinderen van beide geslachten van 6 tot 13 jaar. Het onderwijs kan gegeven worden in openbare of vrije gestichten, of zelfs in de familiën. In ieder gemeente is eene commissie ingesteld om de bijwoning der scholen te bewaken en aan te moedigen. Krachtens de wet van 30n October 1886 wordt het openbaar onderwijs alleen toevertrouwd aan wereldlijke onderwijzers en onderwijzeressen. Geene nieuwe benoeming van Congreganisten mag gedaan worden, en na een tijdsverloop van 5 jaar - zij op 30n October 1891 - moesten deze in al de officiëele jongensscholen door wereldlijke onderwijzers vervangen zijn. Elke onderwijzer moest een bewijs van bekwaamheid bezitten. Al degenen, die de titels bezitten door de wet vereischt, mogen eene bijzondere school openen. Door de overheid wordt nagegaan of de lokalen dier scholen zich in behoorlijken toestand bevinden. Het schoolopzicht heeft niets te zien in de keus van de leerwijzen der vrije gestichten; het hoeft slechts te waken dat de voorschriften, door de wet bepaald, uitgevoerd worden, en dat geene inbreuk gemaakt wordt tegen de zedeleer, noch tegen de wetten des lands. Programma. - Lezen, schrijven, Fransche taal, rekenen en metriek stelsel, geschiedenis, aardrijkskunde vooral die van Frankrijk, aanschouwelijke lessen (leçons de chose), beginselen van wetenschap, van teekenen, van zang en handwerk, alsook turn- en krijgsoefeningen. | |
[pagina 215]
| |
Pruisen.Na verscheidene maatregelen om het onderwijs te bevorderen, door zijne voorgangers genomen, kondigde Frederik de Groote, onder dagteekening van 12 Augustus 1763 het algemeen schoolreglement van het Pruisisch Rijk af, opgemaakt door den opvoedkundige Hecker, stichter van het seminarie te Berlijn (1748). Dit reglement werd en is nu nog de grond- of hoofdwet van het onderwijs van het gansche Rijk. Het legt den schoolplicht op, stelt het beloop van het schoolgeld vast, bepaalt de boeten voor de wederspannige ouders en vertrouwt de bewaking der scholen aan de geestelijke overheid. Dit reglement kon onder zijne regeering, noch onder die van Frederik Willem II niet ten uitvoer gebracht worden, doch Frederik Willem III gaf er een machtigen stoot aan. ‘Onderwijs en opvoeding vormen den mensch en den burger, en dit is het werk der school’ zoo schreef hij aan zijn minister op 3en Juli 1798, en zijne daden kwamen met zijne werken overeen. De gebeurtenissen in 1807 waren niet gunstig aan Pruisen en zijn grondgebied werd merkelijk verminderd. De omstandigheden wekten opnieuw de vaderlandsliefde op en deden eene goede inrichting van het onderwijs als redding en heilmiddel aanzien. ‘Onze Staat’ zeide de Koning ‘heeft in buitenlandsche macht en luister afgenomen; maar wij moeten en willen onze krachten en zorgen wijden om in inwendige macht en luister te winnen. Ook is het mijn vaste wil dat de uiterste zorg gewijd worde aan het onderwijs van het volk.’ Zijn minister, Stein, voegde erbij: ‘Er is niets te verwachten dan van de opvoeding der jeugd.’ Dit is door allen goed begrepen geworden, want, alhoewel er niets anders dan eenige besluiten en reglementen afgekon- | |
[pagina 216]
| |
digd werden, is de verplichting overal ingeworteld en aangenomen geworden, tot zoo ver dat de afwezigheden gansch onbeduidend zijn: 0,05 tot 0,06 %. Het grondbeginsel van den schoolplicht is in de grondwet geschreven; maar men kwam er nooit toe eene algemeene wet uit te vaardigen. Bijzondere wetten over schoolopzicht, pensioenen, geldelijke tusschenkomst van Staat en gemeenten, enz., bestaan er genoeg; maar eene algemeene wet niet. Iedereen heeft vrede met den leerplicht, door de grondwet bekrachtigd. Van 6 tot 14 jaar moeten de kinders de school bijwonen en dit wekt nergens den minsten tegenstand. Programma. - Vastgesteld door den Staat, zonder eenige tusschenkomst der gemeenten. Godsdienst, lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis van Pruisen, zang, teekenen, gymnastiek, natuurwetenschap en geschiedenis der menschheid (Voor deze twee laatste vakken wordt het onderwijs slechts mondeling gegeven en hebben de leerlingen geen boek). Aan de meisjes wordt ook vrouwelijk handwerk aangeleerd. | |
Saksen.Ten gevolge der hervorming legden Maurits van Saksen en andere protestantsche prinsen de hand op verscheidene kloosters en geestelijke goederen en richtten er scholen in. In het midden der 16e eeuw (1557) werd een reglement opgemaakt, waarbij de kosters gehouden waren de kinderen in den zang te oefenen en hun den katechismus aan te leeren. Later, en wel namelijk in 1580 en 1673, schreven twee andere reglementen hun voor er ook lezen, schrijven en rekenen bij te voegen, maar dit mits zekere vergelding. In de eerste helft van de 18e eeuw (20 November 1724) legde een ander reglement dezelfde verplichting op voor de meisjes. Verschillende andere besluiten en reglementen werden ach- | |
[pagina 217]
| |
tereenvolgens uitgevaardigd, tot eindelijk in 1835 eene volledige onderwijswet gestemd werd. Deze wet werd gewijzigd door die van 26en April 1873, welke thans nog het lager onderwijs beheert. Volgens die wet zijn er drie soorten van scholen, die tot het lager onderwijs behooren: eigenlijk lagere school, middelbare school, hoogere school. Het onderwijs is verplichtend tot veertienjarigen ouderdom. Bijna al de openbare scholen zijn gemengd, d.i.t.z. dat jongens en meisjes er samen heengaan. Vrije scholen zijn er in zeer beperkt getal. In 1894 bestonden er enkel 64 tegen 2254 openbare. Geestelijke genootschappen mogen slechts scholen openen, na toelating verleend door eene bijzondere wet. Al de vrije scholen, zoowel als de bijzondere staan onder toezicht der schooloverheid. Buiten de eigenlijke lagere school tot 14 jaar, zijn de leerlingen ook gehouden na dien leeftijd - en dit gedurende drie jaar - de avond- en zondagscholen bij te wonen, [d]ie door de Overheid ingericht worden. Zoo werden die in 1894 door 81,488 leerlingen gevolgd. Uit hetgeen voorafgaat, zal men licht begrijpen dat Saksen bekend staat als een land, waar het onderwijs op zijn beste, zoo niet het beste van al, ingericht is. Ook is er op 10,000 lotelingen slechts een enkele meer, die volkomen ongeletterd is. | |
Beieren.Bij den aanvang der 19de eeuw, op het tijdstip dat Beieren allerlei politieke en bestuurlijke hervormingen onderging, werd de inrichting van het onderwijs opnieuw eene der grootste bekommernissen van het Staatsbestuur: de kloosters, onder wier beheer vroeger de school gestaan had, werden afgeschaft en het lager onderwijs werd verplichtend gemaakt (1802). | |
[pagina 218]
| |
De kinderen van 6 tot 13 jaar zijn gehouden geregeld de school bij te wonen, en na dien ouderdom tot zestienjarigen leeftijd op zon- en feestdagen de vomakingsleergangen te volgen. De zondagsschool (fortbildungsschule) heeft tot doel de verkregen kennis uit te breiden en te versterken. De lessen worden 's Zondags om 2 uren gegeven, en twee- à driemaal per week gedurende de winteravonden. De ouders, wier kinderen aan de voorschriften der wet niet volkomen, kunnen tot boet en bij hervalling zelfs tot gevangzetting veroordeeld worden. Het onderwijs der lagere school bevat: godsdienst, lezen, schrijven, spraakkunst, opstellen, rekenkunde en tientallig stelsel, aardrijkskunde, natuurlijke geschiedenis en zang. In de steden zijn het onderwijs der teekenkunde en de turnoeteningen ook verplichtend; in de andere plaatsen niet. | |
Wurtemberg.De eerste ernstige proeven van inrichting van het volksonderwijs dagteekenen in dit land van het tijdstip der hervorming. Een schoolreglement, gehecht aan het groot geestelijk bevel van Hertog Christoffel, schreef in 1559 de inrichting voor van Duitsche scholen voor de kinderen der twee geslachten, die tot de lagere klassen behooren. Het onderwijs bevatte alleenlijk: Katechismus, kerkzang, lezen, schrijven en rekenen. Een besluit van 1649 richtte bepaald den schoolplicht in, onder bekrachtiging van straffen, voorzien door de wet. Achtereenvolgens werden verschillende besluiten genomen en wetten uitgevaardigd, vooral in den laatsten tijd. Thans strekt de schoolplicht zich uit tot al de kinderen van 7 tot 14 jaar. De ouders mogen ook hunne kinderen ter school zenden van | |
[pagina 219]
| |
hun 6de jaar. De duur van den schoolplicht mag van een tot twee jaar verlengd worden voor de scholieren, wier kennis bij het eindexamen te beperkt gevonden worden. De toelating om vóór het veertiende jaar de school te verlaten kan slechts door de hoogere schooloverheid vergund worden. Na het verlaten der lagere school zijn de kinderen verplicht eene volmakingsschool gedurende twee jaar te volgen daar, waar deze bestaat, of wel de Zondagsschool gedurende drie jaar. Het volmakingsonderwijs moet minstens 80 lessen per jaar gedurende de gewone dagen bevatten. De volmakingsscholen zijn verplichtend voor de jongens, buiten de uitzonderingen die door de schooloverheid voor gewichtige redenen kunnen toegestaan worden; voor de meisjes is het niet zoo. Met toelating der hoogere schooloverheid mogen bijzondere scholen geopend worden; deze zijn aan het toezicht van het openbaar bestuur onderworpen. Programma: Godsdienst en zedeleer, lezen, schrijven, moedertaal, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en natuurlijke geschiedenis. Turnoefeningen en zang zijn verplichtend; teekenen en handwerk zijn het niet voor de meisjes. Buiten de vacantietijden mogen de verlofdagen, hierin begrepen de Zon- en feestdagen, niet boven de 50 gaan. Er moeten 26 uren per week klasse gegeven worden; de plaatselijke schooloverheden mogen die tot 30 brengen. | |
Zwitserland.Bij de herziening der grondwet (Mei 1874) werd het lager onderwijs, krachtens art. 27, verplichtend verklaard. De duur der verplichting verschilt volgens de kantons. Het onderwijs wordt beheerd door het wereldlijk bestuur en de Bondsregeering is gemachtigd ‘maatregelen te nemen tegen de kantons, die hunne verplichtingen niet volbrengen.’ De Bond zelf nochtans bestuurt niet. Dit behoort tot de be- | |
[pagina 220]
| |
voegdheid der verschillende kantons, wier bezorgdheid zoo voldoende is dat de Bondsregeering slechts enkele malen hare tusschenkomst heeft moeten doen gelden. Deze tusschenkomst is zoo gering dat een ontwerp ter inrichting eener plaats van secretaris van het Openbaar Onderwijs in 1882 door de volkstemming verworpen werd. Echter doet het Bondsbestuur de rekruten een examen ondergaan (wet van 17 November 1874) en heeft het de beheerders der fabrieken den plicht opgelegd de kinderen den noodigen tijd te laten om in hun onderwijs te voorzien (wet van 23 Maart 1877). De tusschenkomst van dit bestuur deed zich ook gevoelen om zekere kantons aan te zetten hunne confessionneele school te verzaken. Het lager onderwijs is gansch kosteloos in al de kantons. In sommige kantons is het de gemeente alleen. die de school onderhoudt; in andere wordt de last gedeeld door de gemeente en het kanton. Het onderwijs der lagere school wordt volledigd door de volmakingsschool, die volgens de kantons al of niet verplichtend is. Volgens de statistiek zou het getal scholen in 10 jaar verdubbeld zijn. In 1882 bestonden er 4386, getal dat in 1893 tot 8390 geklommen is. De staat van het onderwijs in Zwitserland verschilt volgens de kantons; maar volgens Levasseur lijdt het geen twijfel dat verschillende onder hen tot de meestgevorderde landen van Europa behooren. Alhoewel Zwitserland evenals België een tweetalig, zelfs een drietalig land is - wijl daar Duitsch, Fransch en Italiaansch gesproken wordt - komt het aanleeren eener 2de taal over het algemeen in de lagere school niet voor. In het kanton Bern grijpt dit alleen plaats in de lagere hoofdschool, en dit dan nog slechts bij den aanvang van het 6de schooljaar. | |
[pagina 221]
| |
In het Fransche kanton Geneve wordt Duitsch aangeleerd, wanneer het kind den ouderdom van 10 jaar bereikt heeft en in het kanton Neuchatel staat het de schoolcommissies vrij het aanleeren eener 2de taal in te voeren in den hoogeren graad. Dit onderwijs zal zeker niet ernstig zijn, wijl de onderwijzers zelven niet verplicht zijn bij het afleggen van hun exaam eene andere taal dan hunne moederspraak te kennen. Tuchtmiddelen. - Wanneer het kind de school niet bijwoont, worden de ouders tot boet veroordeeld. Wordt de boet niet betaald, de gevangzetting volgt er op. In het kanton Neuchatel, is het bijwonen der voortzettingsschool - open gedurende de vijf wintermaanden en 4 uren per week - verplichtend voor al de jongelingen, die geen behoorlijk onderricht bezitten. Zij die in gebreke blijven, worden aan de krijgstucht onderworpen en gestraft met arrest of corvee's. | |
Oostenrijk.Op het einde der regeering van Maria-Theresia werd de schoolplicht uitgeroepen. In 1774 werd de algemeene schoolverordening uitgevaardigd, die de eerste wet is op het lager onderwijs in Oostenrijk. Jozef II legde er zich op toe het lager onderwijs te ontwikkelen en de verplichting door te drijven. De wet van 11en Augustus 1805 bekrachtigde opnieuw het grondbeginsel van den schoolplicht voor de kinderen van 5 tot 12 jaar, en die van 16en September 1816 legde daarbij aan allen op de herhalingsscholen bij te wonen tot hun volle 15 jaar en aan de leerlingen werk- of ambachtslieden (apprentis) tot het einde van hun leerjaren. Door de wetten van 25en Mei 1868 en 14en Mei 1869 werd het toezicht der scholen aan de geestelijkheid ont- | |
[pagina 222]
| |
trokken en de schoolphcht opgelegd aan de kinderen van 6 tot 14 jaar. Krachtens deze laatste wet bestaan er twee soorten van lagere scholen: algemeene volks- en burgerscholen. In de eerste, die van een tot acht klassen kunnen hebben, wordt aangeleerd: godsdienst, moedertaal, rekenen, schrijven, meetkundig teekenen, beginselen der natuurlijke wetenschappen, geschiedenis, zang, turnen voor de jongens. De burgerschool bevat drie klassen, die volgen op de 5e klasse der volksschool. Daar wordt aangeleerd: godsdienst, moedertaal, aardrijkskunde en geschiedenis, natuurlijke wetenschappen, rekenkunde en boekhouden, meetkunde, teekenen, schoonschrift, zang en handwerk voor de meisjes. Turnen is alleen verplichtend voor de jongens. Opmerkelijk is het, dat zelfs in de burgerscholen geen spraak is van het aanleeren eener tweede taal. Voegen wij hier nog bij dat de wet aan de gemeenten den plicht oplegt eene volksschool te openen overal, waar in de omschrijving van een uur er zich 40 kinderen in schoolouderdom bevinden. In de bijzondere scholen mogen alleen onderwijzers werkzaam zijn, die een bewijs van bekwaamheid bezitten en moet het programma der openbare scholen gevolgd worden. | |
Hongarije.Na de Hervorming behartigden de protestanten de inrichting van het volksonderwijs. Bethlen Gabor, prins van Transylvanie, eischte van degenen die in den echt traden, zekere kennis van godsdienstzaken. De Jezuïeten openden scholen; maar na hunne uitdrijving, onder de regeering van Maria-Theresia, vaardigde deze vorstin een algemeen reglement uit, gelijkvormig aan hetgeen van Oostenrijk (1777). | |
[pagina 223]
| |
Jozef II voerde den schoolplicht in, maar drong ook overal de Duitsche taal op. Na zijn dood kreeg het Hongaarsch zijne rechten en werd zooals voorheen de taal der school. In 1848 werd het grondbeginsel der verplichting opnieuw uitgeroepen, alsook de kosteloosheid en het gezag van den Staat over de school; maar de gebeurtenissen van 1848 lieten niet toe deze maatregelen toe te passen. Eindelijk werd den 5en December 1868 eene nieuwe wet gestemd, die heden nog in zwang is. Het onderwijs is verplichtend van den ouderdom van 6 tot 15 jaar. Er zijn twee graden: de dagelijksche school, wier leergangen zes jaren innemen, en de herhalings- of avondschool voor leerlingen van 13 tot 15 jaar. Er zijn staats-en gemeentescholen, alsook confessionneele en bijzondere gestichten; maar niemand mag onderwijs geven, die geen bekwaamheidsbewijs bezit. De inrichting van kindertuinen maakt de grootste bezorgdheid uit der Hongaarsche regeering. Het is daar dat zij het eerst ontstonden. In 1828 reeds, twaalf jaar vóór de opening der Froebelschool te Blankenburg, stichtte Theresia van Brunswijk, de vriendin van Beethoven, den eersten kindertuin. In 1891 werd eene wet gestemd, waarbij al de hoofdplaatsen, de zelfstandige gemeenten (municipaliteiten) en die gemeenten, wier staatsbelasting 15000 gulden overtreft, verplicht zijn scholen te onderhouden voor kinderen van 3 tot 6 jaar. Dezelfde verplichting is opgelegd aan kleinere gemeenten, waar minstens 30 kinderen zijn van denzelfden ouderdom, zij van 3 tot 6 jaar. (Wordt voortgezet.) A.C. Van der Cruyssen. |