aan eene welbekende eigenschap der gassen toe te schrijven: hun vloeibaar maken, onder welke drukking het ook zij, is alleen mogelijk onder eene temperatuur die van gas tot gas verandert, maar dezelfde blijft voor hetzelfde gas.
Voor het koolzuur is die temperatuur - 32°.
Deze kan gemakkelijk bereikt worden, en eene lichte drukking is voldoende om het koolzuur vloeibaar te maken.
Met de lucht is het niet zoo gesteld. In plaats van tot 32° moet men tot 180° dalen. Dergelijke lage temperaturen worden, of wel door verdamping van vloeibaar gemaakte gassen verkregen, of wel door ontspanning van een gas.
Drie bijzondere toestellen zijn noodig tot het veranderen der lucht in vloeistof: l) eene machine voor het samendrukken der lucht, 2) eene tweede voor het verkoelen, 3) een toestel tot het vloeibaar maken.
De eerste machine bestaat uit drie pompen die achtereenvolgens aan de lucht eene drukking van 60, 750 en 2000 pond per vierkanten duim geven.
Na elke drukking vloeit de lucht door met water verkoelde buizen, en na de derde drukking, wanneer de lucht zich van al hare onzuiverheden ontdaan heeft, wordt zij in het derde toestel toegelaten. Daar zijn twee buizen, waarvan de eene de andere omringt. In de kleinste wordt de lucht tot vloeistot veranderd. Die vloeibaarheid verdrijft men door de ontspanning van een gedeelte der samengedrukte lucht, in de ruimte die zich tusschen beide buizen bevindt.
Die ontspanning ontneemt eene groote hoeveelheid warmte aan de lucht der middelhuis. Die lucht wordt tot onder haar vloeibaarheidspunt verkoud, en hare drukking verflauwt zoodanig, dat, indien men de aan het uiteinde der buis gevestigde valklep opent, een straal vloeiende lucht er uit ontspringt.
De alzoo verkregen vloeistof ontvangt men in tinnen met vilt omringde schotels, waarin zij zeer lang bewaard blijft: