| |
| |
| |
Het mausoleum te Charlottenburg.
Op de Pariserplatz, nabij het Brandenburgerthor te Berlijn, nemen wij plaats op de elektrieke tram. Wij rijden naar Charlottenburg. De weg loopt door den Thiergarten, het Bois de Boulogne der Berlijners. Het is Zondag namiddag. De lanen krielen van wandelaars. Vooral de soldaten zijn talrijk. Wij zien er van alle wapens. Daar hebt gij de rijzige grenadiers van het regiment Kaiser Franz, de kloekgebouwde onderofficieren der garde-artillerie, de roode hoezaren en blauwe uhlanen, de witte kurassiers en gardes-du-corps. Dat alles wandelt bont door elkander, en wat ons niet ontgaat, is, dat velen vergezeld zijn van allerliefste juffertjes, die niet weinig fier aan den arm dier krijgslieden voorttrippelen.
De baan loopt voortdurend over eene breede dreef van macadam, aan weerszijden door villa's afgezoomd.
Wij rijden Charlottenburg binnen. Het is eene betrekkelijk nieuwe stad. Alles toont, dat hier welstand heerscht. De straten zijn recht en breed, veelal met boomen beplant. De zuiverheid der lucht treft ons; de nabijheid der koninklijke parken is duidelijk waar te nemen.
Vóor ons vertoont zich het lustslot der Pruisische koningen. Het werd gebouwd door Sophia-Charlotta, de echtgenoote van Frederik, den eersten koning van Pruisen. Deze vorstin was reeds als kind rijk begaafd. Zij werd door Leibnitz onderwezen. In hare jonge jaren had zij Parijs bezocht. Zij had Lodewijk XIV leeren kennen, en droomde niets minder dan het hofleven van Frankrijks grooten koning na te bootsen. Zij
| |
| |
kocht nabij Lietzow, eene mijl ten westen van Berlijn, aan de oevers der Spree, uitgestrekte gronden aan, en deed er een kasteel bouwen, dat in den begin den naam Lietzelburg droeg. Schlüter, de bouwmeester, moest, in den stijl van het paleis van Versailles, natuurlijk in bescheidener verhoudingen, een gebouw met vleugels oprichten. Haar echtgenoot stelde er eene eer in, het op het prachtigst te doen versieren. Lenôtre, de hovenier van Versailles, maakte de plans der hovingen, boomgroepen, vijvers, oranjerieën en standbeelden. Zoolang Sophia-Charlotta leefde, ging het er te Lietzelburg vroolijk toe. Daar vergaderden geleerde heeren, kunstenaars en aanminnige vrouwen. De meest ongedwongen vertrouwelijkheid heerschte er. Leibnitz spreekt in eenen brief over eene soort van Vlaamsche kermis, waar men zich opperbest vermaakte. De keurvorstin speelde voor kwakzalfster; haar zoon, later Frederik-Willem I, de soldatenkoning, trad als zakkenroller op, en kweet zich, zoo het schijnt, meesterlijk van zijne taak.
Deze vorst en zijn zoon Frederik de Groote verbleven bij voorkeur te Potsdam, evenals Frederik III. Frederik-Willem III en zijne echtgenoote maakten van Charlottenburg - onder dezen naam was het kasteel naar de stichtster bekend - hun lievelingsverblijf. Het was de edele vorstin, welke het park in eene der heerlijkste waranden van het rijk herschiep. Zij bewoonde bij voorkeur het slot. De kamer waarin zij zich gewoonlijk ophield, is nog juist gelijk in haren tijd. Men ziet er het roode sopha, dat keizer Alexander van Rusland haar schonk.
In het park heeft men nog eene rustbank van boomstammen, waarop de koningin dik wijls in de afzondering aan hare tranen vrijen loop gaf, wanneer zij aan de ongelukken haars vaderlands dacht.
In dit park, heeft men een mausoleum opgericht, waar zich haar stoffelijk overschot bevindt. Zij werd er in 1810 begraven; het lijk haars echtgenoots werd er dertig jaar later bijgezet.
| |
| |
Hun zoon Keizer Willem I, gest. 1888, en dezes gemalin, Keizerin Augusta, gest. 1890, werden er insgelijks begraven.
Vóor het kasteel strekt zich eene ruime graszode uit. De weg links leidt naar het mausoleum.
Hij loopt door een bosch, waarin alle boomsoorten groeien, en is met treurwilgen en cypressen afgezoomd. Vóor zich ziet men het gebouw opdagen. Vooral treffen de vier zuilen met hunne dorische kapiteelen en voetstukken van wit marmer. Men treedt in het voorportaal.
Een blauw licht valt van boven op den vloer. Eerst heeft men de graftomben van Koningin Louise en haren echtgenoot, door Christian Rauch; daarachter die van Keizer Willem en Keizerin Augusta, door prof. Begas. Zij zijn in wit marmer.
Het beeld der Koningin is een der wonderste, die ik ooit heb gezien. Louise rust op een paradebed, het hoofd een weinig links geneigd, de handen op den boezem saamgevouwen. De schoonheid harer lichaamsvormen gaat alle beschrijving te boven. Doch, wat over hare gelaatsuitdrukking gezegd? Daar is in die beelderige trekken zooveel majesteit, zooveel goedheid, zooveel onderwerping en berusting, en levens zooveel waardigheid en zelfbesef, dat men zich tot in de ziel getroffen gevoelt.
Op den zerk leest men:
Hier ruhet in Gott
Luise, Auguste, Wilhelmine, Amalie, Koenigin von Preussen, Prinzessin von Mecklemburg-Strelitz. Geboren den 10 Maerz, 1776, gestorben zu Hohenzieritz, den 19 Juli 1810, ihrem Wahlspruch getreu:
Wie der Herr es gewollt, Also ist es geschehn.
Daarnaast bevindt zich haar echtgenoot.
Op den zerk:
| |
| |
Meine Zeit mit Unruhe,
Meine Hoffnung in Gott.
Hier ruhet in Gott, in Hoffnung einer froehl. Auferstehung
Weiland S.M. Friedrich-Wilhelm III.
Geboren den 3 August 1770. Gestorben am heiligen Pfingsttage, den 7 Juni 1840, im 43sten Jahre seiner glorreichen Regierung.
Het grafschrift van keizerin Augusta luidt:
Augusta, Maria, Luisa, Catharina, Deutsche Kaiserin, Koenigin von Preussen, Prinzessin von Sachsen-Meiningen, Herzogin von Sachsen:
Geboren den 20 Sept. 1811,
Gestorben den 7 Januar 1890.
Seid froehlich in Hoffnung, Glücklich in Truebsal, Haltet an in Gott.
Op keizer Willems grafplaats:
Hier ruhet in Gott,
Wilhelm I
Deutscher Kaiser, Koenig von Preussen, Geboren den 22 Maerz, 1797. Gestorben den 8 Maerz 1888, im 28sten Jahre seiner ruhmvollen Regierung.
Herr, nun lasset deinen Diener in Frieden fahren.
Deze vier beelden zijn ware meesterstukken. Keizerin Augusta houdt een kruis in de handen: voornaamheid en vroomheid kenschetsen haar vooral.
Eenvoudigheid en rechtzinnigheid slaan op het gelaat van Frederik-Willem III te lezen. Keizer Willem I houdt een ge- | |
| |
lauwerd zwaard in de gevouwen handen: goedheid en eerlijkheid stralen u van zijne mannelijke trekken toe. Een autaar bevindt zich tegen den muur der kapel. De beschermende Zaligmaker is op het altaarblad geschilderd. Koning Frederik-Willem III en Louise knielen aan zijne voeten.
Het voorportaal, met eene eiken zoldering, is door vier gevlamde zuilen van de eigenlijke begraafplaats gescheiden. Nabij den ingang staan twee kandelabers. Daartusschen een Beschermengel.
Al de muren zijn met spreuken uit den Bijbel versierd. De blauwe schemering, die de ruimte vervult, laat mij slechts toe er enkele op te schrijven.
Nicht uns, Herr, nicht uns, sondern Deinem Nahmen gieb Ehre.
Ich bin der Herr, und ist ausser mir kein Heiland. Wer den Nahmen des Herrn wird anrufen, soll selig werden.
Het graf van Napoleon I, in het Invaliedenhuis te Parijs, is zeker indrukwekkend, en de buitengewone loopbaan van hem, die daar rust, niet minder dan zijn ontzaglijk genie, doet elkeen, die den grond betreedt, zijne eigene geringheid gevoelen. Doch, wij zijn wel verplicht te erkennen, dat die Korsikaan een verdrukker der volkeren was.
Hij gebruikte zijn veldheerengenie om zijn onverzaadbaren hoogmoed steeds nieuw voedsel te geven. Zijne zedelijke hoedanigheden waren in omgekeerde reden met zijne talenten. Hij hield niet op de eerlijkheid en de moraal met voeten te treden. Allen zullen de meening van koningin Louise bijstemmen: ‘Elkeen moet hem bewonderen, doch niemand kan hem liefhebben.’ En bij dit alles dringt zich de gedachte op, dat die overweldiger geëindigd had zoozeer van zijne macht misbruik te maken, dat geheel Europa tegen hem het zwaard uit de scheede toog, dat de titel van het voorlaatste hoofdstuk van zijn epos Waterloo heet,
| |
| |
en dat hij zijn eigen volk zoo onbarmhartig ter slachtbank had geleid, dat, wanneer zij, die hem voor goed onschadelijk hadden gemaakt, op hun krijgsros, nog bedekt met het stof van het Brabantsche slagveld, in zijne hoofdstad verschenen, daar als verlossers werden begroet.
Hoe geheel anders is men in deze doodenkapel, door eiken en dennen omruischt, te moede! Daar slaapt eene beeldschoone koningin. Zij leefde in de tijden van Jena en Auerstadt. Niet alleen moest zij voor de zegevierende legers van Napoleon vluchten; zij werd persoonlijk, als koningin en als vrouw, door dezen veroveraar beleedigd.
Zij stierf, voór dat de brand van Moskou als het morgenrood van Europa's verlossing had geschenen. Zij stierf, op vier-endertigjarigen ouderdom, niet zonder de stellige meening te hebben uitgesproken, dat de Fransche Keizer, wiens macht niet op rechtvaardigheid en zedelijkheid gegrond was, moest vallen. Thans ligt zij daar als eene heilige. Men herdenkt de tijden der Schweren Noth, en het beeld der ideaal schoone koningin verrijst als een lichtengel in den donkeren nacht. Het oog valt van die ongelukkige vrouw op haren zoon, die als zeventienjarige prins over Bar-Sur-Aube, en als drie-en-zeventigjarige koning, over Sedan naar Parijs trok. Men herinnert zich de profetische woorden, welke koningin Louise, na de nederlaag van Jena, tot hare zonen richtte: ‘Gij zijt reeds oud genoeg, om deze ongelukken te begrijpen. Denkt steeds aan dit uur, als uwe moeder en koningin niet meer zal leven..... Doch, vergenoegt u niet met tranen alleen. Handelt, ontwikkelt uwe krachten. Wellicht daalt Pruisens schutsgeest over u neder. Bevrijdt dan uw volk van de vreemde verdrukking. Herinnert u hoe uw oud-overgrootvader, de Groote Keurvorst, de nederlaag zijns vaderlands, te Fehrbellin op de Zweden wreekte. Houdt u rein van de ontaarding dezer eeuw. Wordt mannen en helden, den naam van kleinkinderen van Frederik den Groote waardig!’
| |
| |
Het was Frederik-Willem III, welke het grafmaal zijner onvergetelijke echtgenoote deed oprichten. Christian Rauch werd daarmede belast.
Deze groote beeldhouwer was als twintigjarige jongeling, ten gevolge van familieongelukken verplicht geweest als kamerdienaar te Sans-Souci werkzaam te zijn. Aan de koningin Louisa had hij het te danken, dat hij zijn leven aan de kunst kon wijden. Als hij het hoofd zijner weldoenster had geboetseerd, bezocht hem de koning in zijn werkhuis. De vorst vond het aangezicht zoo gelijkend, dat hij zijne tranen niet kon bedwingen, en de beeldhouwer hem moest beloven met geenen vinger daaraan meer te roeren.
Zoolang Frederik-Willem III leefde, droeg hij zelf steeds den sleutel van het mausoleum met zich. Hij bezocht dikwijls de doode, om in de stille betrachting troost in zijne grievende smart te zoeken.
Den 19 Juli 1870, op den sterfdag zijner moeder, weinige uren nadat de Fransche gevolmachtigde de oorlogsverklaring in het Ministerie van Buitenlansche zaken te Berlijn had medegedeeld, bezocht koning Willem het mausoleum, en bleef daar lang het beeld zijner moeder aanschouwen, om enkele dagen later, aan het hoofd van al de Duitsche legers zijn zegepralenden krijgstocht aan te vangen...
De wachter der kapel, met de herinneringsmedaille van Sedan op de borst, houdt zich onbeweeglijk in het voorportaal. Heel de plaats is met bezoekers opgevuld. Het is verboden te spreken, doch dit verbod is niet eens noodig... De zwijgende drom wandelt dooreen... of wel de beweeglooze massa staat op die beelden te staren... Grenadiers blikken Louise aan... Uhlanen lezen het grafschrift van Keizer Willem... Wij wandelen nogmaals door het park... de avond valt meer en meer... de electrische gloeilampen schitteren in de donkere lucht, als we in het Café Bauer, Unter den Linden, aankomen.
Gustaaf Segers.
Antwerpen, 7 Nov. 1898.
|
|