landsch. In den loop der 13de eeuw werden een aantal landelijke dorpen tot steden verheven. Die dorpen ontstonden meest in de nabijheid der burgen, door 's lands vorsten tot verdediging tegen hunne machtige naburen opgebouwd. Zij verkregen hetzelfde recht als oudere gemeenten, en daar zij alle omstreeks denzelfden tijd gesticht wierden, bieden hunne instellingen veel gemeenschappelijke trekken aan. De schrijver vergelijkt de voorrechten der verschillende steden, toont ons hoe zij overeenstemmen en doet ons opmerken onder andere, hoe de graven der Duffelgouw stichters van verschillende gemeenten, invloed oefenden op hunne eigenaardige maar overal dezelfde ontwikkeling.
Rees en Zanten, door Hendrik van Molenark als steden herkend, werden met het stadsrecht van Neuss begiftigd. Zij traden in den bond der Nederrijnsche handelsteden en verwierven alzoo vrijheid van tot. Dit voorbeeld werd nagevolgd door de stad Nijmegen, die in 1230 hare vrijheidskeure bekwam. In het Kleetsche werden Wesel in 1241, Kleef in 1242 tot steden uitgeroepen. De voorrechten dezer laatste stad dienen om zoo te zeggen tot beeld voor alle later gestichte gemeenten. Ook de schrijver bespreekt voortreffelijk de keure van 25 April 1242, die deze voorrechten verleent, en vergelijkt hare verschillende wetsbepalingen met die van keuren aan andere steden vergund. Het recht en de wetten van Kalkar worden ook aan een nauw en scherp onderzoek onderworpen. Het privilegium van Kalkar wordt door vergelijking met dat van Diuslaken in zijnen oorspronkelijke vorm hersteld en de stichting der stad tot het jaar 1242 teruggebracht (Kap. 2, §§ III, IV, V). Verder behandelt Prof. Liesegang de innerlijke inrichting dezer gemeente (Kap. 6). Ofschoon eene verordening der vrijheidskeure jaarli ksche verandering voorschrijft, blijft het schependom een voorrecht van een klein getal burgerfamiliën, die alhier, gelijk bijna overal in de middeleeuwsche steden, rijker en rijker geworden, weldra te zamen met den