Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 5
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 213]
| |
De vrouw in 't Germaansch en in 't oud Vlaamsch rechtGa naar voetnoot(1).Het kostuumrecht of gewoonterecht dat slechts door het invoeren van het wetboek van Napoleon afgeschaft werd, was op 't Germaansch recht gegrond, van een echt Germaanschen geest doordrongen. Het beeld der Germaansche familie - vluchtig door ons geschetst - hebben de middeleeuwen hier en daar gewijzigd, doch in 't algemeen slechts meer uitgewerkt. Laat ons den gang dier evolutie nagaan, ontleden in zijne drie factoren: de verloving, het huwelijk met zijne rechten en plichten, het kind. Met het opkomen van den kerkelijken echt in de XIIe eeuw werd de toestemming der ouders en magen (de overgave van de bruid door den natuurlijken voogd) vóór huwelijksbelofte en huwelijk door het kanoniek recht niet meer geëischt en beschikte dus de meerderjarige zoon en dochter vrij over hun eigen persoon, met een woord - de dochter werd niet meer getrouwd, zij trouwde zich (elle se marie). Voor de minderjarigen bleef de toestemming der ouders vereischt. Het edikt van 4den October 1540 verbiedt aan iedereen getuige te zijn bij 't huwelijk door den zoon, die den ouderdom van 25 jaren of de dochter die den ouderdom van 20 jaren nog niet bereikt hebben, en aan alle notarissen een huwelijkskontrakt op te stellen - zonder toestemming der ouders. De meerderjarige die een minderjarige tegen wil en dank der ouders huwt, verliest alle zijne rechten op de bezittingen zijner vrouw, | |
[pagina 214]
| |
als deze komt te sterven, en de toestemming na het huwelijk verkregen, geeft hem die rechten niet terug. Het edikt van. 29sten November 1623 verscherpte die maatregelen en liet de ouders toe hunne weerspannige kinderen geheel te onterven. Het kwaad groeide zoozeer aan dat een plakkaat van 4en Oogst 1694 de geërfde vaderlijke goederen verbeurd verklaard voor een tijdverloop van tien jaar en den echtgenoot voor hetzelfde termijn met berooving van al zijne waardigheden uit het land verbaat - zoo groot waren ‘scandael ende vilipendie’ voor ‘de ruste van het publicq, het interest van de conjoncten ende dopvoedinghe vande kinderen,’ - Eindelijk den 18en September 1784 wordt alle huwelijk tussschen minderjarigen zonder machtiging der ouders gesloten, ongeldig verklaard, maar de toestemming des vaders is voldoende. Het zal dus wel niemand bevreemden dat onze Kostumen de straffen door het Germaansch recht tegen schaking en ontvoering uitgesproken, hernieuwden of bekrachtigden en verzwaarden. De Keure van Gent (jaar 1191) zegt: Degene die eene maagd met geweld ontvoerd heeft, zal, indien hare verwanten of het slachtoffer eene klacht indient, binnen de drie dagen voor de schepenbank verschijnen. De geschaakte zal in 't midden der zaal geplaatst worden. Gaat zij naar den schaker toe, zoo wordt deze vrij gesproken - zoo niet - de dood! In 1218 wordt hij, die vrouw of jonkvrouw schaakt en zij om hulp roept (clamor factus est), onthoofd. Het om hulp roepen vinden wij ook in de Kostume van Maastricht: daar wordt de schuldige (in 1380) voor eeuwig verbannen - twintig jaren later (in 1408) slechts tot een pelgrimstocht van twee jaren veroordeeld. - De vrouw welke tegen den wil harer ouders, zich laat schaken, verliest al haar goed en de man wordt voor drie jaren verbannen. Keert zij onder 't ouderlijk dak terug, dan wordt zij in hare rechten hersteld, maar de schaker blijft gebannen. Nog in 1483 moet te Gent de jonkvrouw die haren schaker Perceval huwt, haar erfgoed aan | |
[pagina 215]
| |
hare erfgenamen afstaan. In 1375 staat de doodstraf op vrouwenschaken. In 1423, leert ons de Kostume van Ieperen, wordt hij, die een knaap of een meisje onder voogdij staande, ontvoert, met zijne medeplichtigen geradbraakt, uitgenomen wanneer het kind dient om huur of met zijne ouders in ‘cabaretten of stoven’ woont!!! Een man, die den ontvoerder, al ware het ook voor éénen nacht, herbergt, wordt geradbraakt, eene vrouw levendig begraven. De knaap of het meisje onder voogdij staande, mag geen huwelijksbelofte doen op straf van boete en verbanning van zeven jaren. Hetzelfde keurboek voegt erbij: ‘Het schaken van eene weduwe die ‘haarselfs’ is d.i. koophandel drijft, brengt den schaker op het wiel. Huwt zij hem buiten weten harer magen ‘In verholener stede’, zoo verbeurt zij eene boete van zestig pond parasis en wordt voor twee jaren verbannen. Zij moet hem huwen ‘in de parochiekerk en in de tegenwoordigheid harer verwanten.’ Dit wordt verordend in 1423. Hieruit blijkt dat de familiebanden niet slapper geworden, dat nog dezelfde geest van onderlinge bescherming de familie, een aanvallenden en verwerenden bond, bezielt. Nog altijd wordt de toestemming van den voogd of van twee der naaste ‘vrinden’ des vaders en twee der naaste ‘vrinden’ der moeder voor 't minderjarig kind gevergd. En nog andere feiten werpen een helder licht op 't familieleven van dien tijd! Ook de plicht der weerwraak wordt nog stipt tot in de XVIIIde eeuw toe, toen te Antwerpen de moordenaar van Aart Tielens, om aan de doodstraf te ontkomen, zijne weduwe om verzoening bad en haar den mondzoen drukte op den bleeken mond, in eere gehouden en in 't Archief der stad Doornik wordt trouw ‘le livre des faides’ van 1273-1280 bewaard. Faide is 't Latijnsche foedus of verbond; het verbond dat alle leden eener familie aangingen tegen eene andere familie om een geleden ongelijk te wreken. Zijn de verliefden meerderjarig of hebben zij - nog minder- | |
[pagina 216]
| |
jarig zijnde - de toestemming van ouders of magen, zoo worden zij met elkander verloofd. In de Middeleeuwen is de verloving, even gelijk bij de Franken, een plechtige akt, die de twee partijen verbond. In 1425 wordt een lichtzinnige Bruggeling op aanklacht zijner verloofde bij vonnis der schepenbank in 't gevang geworpen en tot het betalen eener schadeloostelling veroordeeld. - Arme vlinder! - Sterft de bruidegom, zoo behoudt de verloofde de helft der ontvangen geschenken, haar als onderpand geschonken, indien de gift met een kus op hare wangen bezegeld was geworden. In zekere gewesten hield de voogdij van ouders of bloedverwanten door de verloving op, b.v. te Doornik. - Te Atrecht mocht de verloofde maagd, zonder toestemming van den verloofde, zich tot niets meer verplichten. - Het is een algemeene regel dat de verloofden buiten kennis der ‘vrinden’ hun huwelijkscontract mogen opmaken, dat vervolgens onwederroepelijk was. Eindelijk in Holland - mag men ten minste den hooggeleerden jurist Defacqz gelooven - ‘trouwde’ een uitspraak van den rechter den trouwloozen bruidegom..... tegen zijnen wil! Ook de verloving wordt door den priester ingezegend. Eene bul van paus Innocentius IV veroordeelt de misbruiken, zooals geldafpersingen, ter gelegenheid dezer plechtigheid gepleegd en eene andere bulle van 1252 verbiedt den priesters eenig geld te vragen voor verloving en huwelijk en gebiedt hun in 1257 de echtelingen te vergezellen tot aan de kerkdeur met brandende kaarsen. De huwelijksaankondigingen worden in de kerk op drie achtereenvolgende zon- of feestdagen afgeroepen. Het niet nakomen van dit voorschrift maakte den echt ongeldig. In 1307 smeeken de Bruggelingen den paus hen van de verplichting eener derde afroeping te ontslaan van Driekoningenfeest af tot den derden Zondag vóor Paschen uit vrees in zonde te vallen ‘quia propter paucitatem dierum predidonum incidunt in lubricum carnis.’ Paus Honorius IV staat | |
[pagina 217]
| |
den Antwerpenaars toe te huwen na afkondiging op een Zondag en twee achtereenvolgende dagen (1225). Verscheidene bisschoppen schrijven in de XVIde en XVIIde eeuw den pastoors voor, de verloofden met bedreiging van kanonieke straffen aan te sporen het huwelijk binnen de veertig dagen te voltrekken. Het was de geestelijke overheid die alleen en uitsluitend tot in 1784 bevoegd was in zake van huwelijk. - Werpen wij dus een oogslag op de kanonieke beletsels tot den echt, zooals het Concilie van Trente ze bepaalt. De eene maken. een gesloten huwelijk ongeldig en zondig. Het zijn: error, vergissing in den persoon, conditio of slavernij, votum of priesterlijke wijding, crimen of moordpoging op zijn echtgenoot, cultus disparatus of huwelijk met ongeloovigen, vis of geweld, schaking der vrouw, ligamen of tweewijverij, affinitas of geestelijke verwantschap (dooppeter en vormpeter). De andere zijn een hinderpaal tot 't aangaan van den echt, maar zij verbreken een gesloten huwelijk niet. Het zijn: incestus of bloedschande, raptus, het rooven van de bruid van een ander man, sponsalia, verloving met een ander persoon; mors multibris (en) presbyterialis, moord op de eerste vrouw of op een priester gepleegd, tempus vetitum, verboden tijd van Advent (de vier weken vóor Kerstmis) tot Lichtmis en van Aschwoensdag tot Paschen. Het huwelijk wordt vóor den priester in de kerk gesloten. Het wordt echter slechts als voltrokken beschouwd na het betrekken van 't huwelijksbed ‘met welrieckende blomkens en wedecruyt’ (Houwaert) versierd. De gevolmachtigde van Maximiliaan volgde dit gebruik in 1477: met een zilveren wapenrusting bekleed en met 't bloote zwaard tusschen hem en de vorstelijke bruid Maria, strekte hij zich nevens haar op een rustbed uit. Zoo ook Jakoba van Beieren en Philips van Brabant. Men spreidde een mantel over beiden. Welke zijn de rechten en verplichtingen der echtgenooten in 't kostuumrecht? | |
[pagina 218]
| |
In den Staat. Door het huwelijk met een vreemdeling verliest de vrouw hare hoedanigheid van Belg volgens het grondbeginsel : Origo uxoris transfunditur in originem viri. - Doch van eenen anderen kant wordt de vreemdelinge, de vrouw van den buiten, na haar huwelijk met eenen Antwerpenaar, poorteres van Antwerpen (Art. 171), ‘De vrouw volgt de civileteit van den man’ (Aardenburg). De onadellijke vrouw, die een edelman huwt, wordt geadeld en de edikten van 1595 en 1754 verleenen haar het voorrecht met den titel van ‘Mevrouw’ begroet te worden. De adellijke vrouw met een niet-adellijk man gehuwd, verliest haren adel, maar na den dood van haar gemaal herwint zij hare adellijke rechten. In de Familie. De vrouw komt door het huwelijk onder de voogdij van haren man. Evenals in 't Germaansch recht, zoo is en blijft in onze kostumen de vrouw gehuwd en ongehuwd een eeuwig minderjarige in 't openbaar leven. De kostumen van Antwerpen, Roermonde, Deurne bepalen dat geene vrouw, ongehuwd of weduwe, zich bij eenige akte vóor de schepenbank mag verplichten zonder bijstand van eenen door de magistraten aangestelden voogd, wiens keus haar echter overgelaten wordt. Alle ongehuwde vrouw of weduwe moet eenen ‘mamboer’ hebben in zake van kontrakt, hypotheek, lijftochtrenten vóor de schepenbank (Antw.). Wilde de vrouw een geding inspannen, zoo geeft men den weduwen vóor de rechtsbank eenen ‘straatvoogd’. Die voogdij wordt slechts vereischt voor openbare akten. De meerderjarige vrouwen (op den ouderdom van 25 te Gent, 24 te Leuven, 13 jaar 40 dagen te Loon - 15 jaar 40 dagen voor de jongens) genieten eene volkomen onafhankelijkheid in 't bestuur harer goederen, de uitgaven voor het huishouden, de beschikking over hun roerend goed. Aalst b.v. vergt slechts de toestemming van den voogd wanneer zij hun onroerend goed willen vervreemden of belasten. Onze kostumen gaan in hun eerbied voor de persoonlijke vrijheid der | |
[pagina 219]
| |
vrouw zoo verre dat zij aan minderjarigen het recht van testamenteeren toestaan. De kostuum van Mechelen verleent het uitdrukkelijk aan een zestienjarig meisje en die van Turnhout aan twaalfjarige meisjes, zonder toestemming van hunnen voogd (bl. 603). Die rechten worden door 't kostuumrecht ingekrompen wanneer de vrouw huwt. Zonder de toestemming van haren man, haren natuurlijken voogd, buiten wien zij noch ‘vouloir ni nouloir’ heeft (Atrecht), mag zij niet over haar goed beschikken of getuige zijn vóor de rechtbank. - Zij moet haren man volgen, waar hij gaat en zelfs de verschrikkelijke plaag der middeleeuwen, de melaatschheid, noch de gruwelijke vloek van den kerkban ontslaan haar van dien plicht. - De voogdij houdt slechts op voor de vrouw, die handel drijft, dan wordt zij ‘haars selfs’. - De kostumen van Doornik (XIlde eeuw) beschouwen de vrouw als verantwoordelijk voor de schuld van haren man: is haar echtgenoot voortvluchtig, zoo wordt de vrouw in zijne plaats in 't gevang geworpen ‘ausi bien come on feroit le corps de sen baron’. - Is de vrouw niet de helft van den man!!! Zoo'n drakonischen maatregel verwerpt de anders niet teergezinde kostume van Aardenburg: ‘haer lijf en mach hi (de man) niet verbinden in gheenre manieren, hoe dat men zeghet dat twijf es mans catele’. De gehuwde vrouw is onafhankelijk: 1° wanneer zij koophandel drijft. In de Middeleeuwen emancipeert de handel man en vrouw, poorter en poorteres. De koopvrouw mag getuigenis geven vóor de rechtbank zonder toestemming van haren man of van den rechter (Gent). 2° Zij wordt meerderjarig: ook indien haar echtgenoot sterft, voordat zij den ouderdom van 25 jaar bereikt heeft, blijft zij ‘huerselfs’ (Sluis). Alle vrouwen, hoe jong zij ook wezen, zijn uit alle voogdij en macht van ouders en magen - indien zij met hunnen wil getrouwd is (Biervliet). - Wordt haar man zinneloos, dan geeft men haar te Antwerpen een ‘mamboer’. De vrouw van een ‘stads- | |
[pagina 220]
| |
kind’ (onder kurateel) is te dezer stede ook ‘stadskind’. 3° In de uitgaven van 't huishouden. 4° In afwezigheid van haar gemaal. 5° De vrijheid van testamenteeren wordt haar door 't Vlaamsch recht gewaarborgd. Geel kent haar zelfs het recht toe bij uitersten wil, voor hare kinderen eenen anderen voogd te benoemen dan den vader. Het Luiksch recht weigert den gehuwden vrouwen de vrijheid van testament en laat hun slechts ‘hun spinrok en den hemel.’ De gehuwde vrouw is wel is waar noch vrij noch onafhankelijk in 't beheer harer goederen, doch zonder hare toestemming mag de man er niet over beschikken. De regel: ‘Een man, die mach alt goed dat hi jof zijn wijf hevet, verbinden en beswaren, zonder concent van hare ende zonder haren danc (Aardenburg, Art. 46),’ indien hij ooit is toegepast geworden, want wij weten dat reeds bij de Franken bruidgift en morgengave onvervreemdbaar waren, is sedert lang in vergetelheid geraakt en afgeschaft (al moge hij ook te Diest tot in 't jaar 1540 blijven bestaan). Onze Vlaamsche kostumen eischen de toestemming der vrouw zelfs voor 't goed dat de man ten huwelijk brengt. Te Tienen mag de man bij uitersten wil over zijn eigen have niet beschikken zonder toestemming der vrouw (Tienen b. 729). Te Leuven moet de man om de helft der gedurende 't huwelijk gewonnen goederen te verkoopen, daardoor door zijne vrouw gemachtigd worden (Leuven b. 113). Te Antwerpen zijn dezelfde goederen beiden gemeen, ieder voor de helft. De schenkingen bij levenden lijve worden door de rechtsgebruiken geregeld. Man en vrouw mogen te Antwerpen huis en toebehoorten vermaken ‘zoo lang zij gaan en staan en naar de kerk gaan.’ Wanneer de man te Brugge eenige gift of bezitting wil schenken verschijnen beide echtelingen voor de schepenen en bezegelen de gave met ‘hant ende mont’ (1330-1471). Te Maastricht mag de echtgenoot, man of vrouw, bij testament over de helft der gedurende 't huwelijk in hun bezit gekomen goederen beschikken. - Zonderling mogen ons | |
[pagina 221]
| |
misschien zekere voorrechten, zekere giften ‘op voordeel’ den overlevenden echtgenoot toegekend, toeschijnen. Oordeelt: Te Antwerpen heeft de overlevende op alle erfgenamen vooruit ‘de beste cleederen, ringen, juweelen, als op Paeschdag, tbeste bed, saergie, een paer slapelaken, een oircussen, een slapelake, in recompense van de slapelakene dan de doode in begraven es, de tafel met het beste ammelaken, de beste tinnen of houten pot, de beste zilveren pot tot I mark, de beste schotel, de beste lepel, de beste stoel met cussen, de beste kist, den besten ketel buiten den badeketel(!), den besten roester en brandijzer’; de vrouw daarbij ‘de beste cleeder en gordel tot I mark’ de man ‘de cleeder die hij in een mael draagt 't beste wapen en 't beste paerd’ de oudste zoon ‘het rijpaerd.’ Te Mechelen heeft de overlevende bij kinderloozen echt ‘het huis, zijne beste kleederen, huer besten getijdeboek (gebedenboek), huer beste bedde, beste slaeplaeken metter sargie ende een oircussen, haeren stoel met eenen sittecussen, de beste tafel metten besten ammelaken ende den besten nap daerop, dat is den besten silveren kroes ofte schaele.’ - De vrouw geniet nog een ander voorrecht. In algemeenen regel is de man tot het aanvaarden der erfenis gehouden - de vrouw echter niet: zij mag van haar erfdeel afzien zoo b.v. de schulden te hoog loopen. In dat geval gaat zij het sterfhuis uit ‘stekende den slotel op de duere als sij metten lijcke uitgaet’ en dien ‘legghende op sijn graf.’ Zij gaat uit niets medenemende dan ‘haere gewoonlijcke cleederen, noch de beste noch de slechtste’ (Leuven, b. 119), en haren trouwring b.v. te Oostende en te Sluis. De sleutelbos is het symboliek teeken van den echt, hem afeischen de echtscheiding. De hertogin Margareta legt de sleutels. neer op het graf van haar gemaal Philips den Goede om aan de betaling der schulden te ontsnappen. Bij de ontbinding van het huwelijk door den dood, blijft de moeder aan 't hoofd der familie, en komt niet meer onder de | |
[pagina 222]
| |
voogdij van haar oudsten zoon of van hare magen. Zij is integendeel de voogdes harer kinderen. Gedurende het leven zijn man en. vrouw ‘naer de oude usantie ghemeene in alle goedingen bij hemlieden respectivelijck ten huwelicke gebrocht, soo sij oock sijn indegone bij hemlieden tsamen gheconquesteert, verstorven oft andersins toegekomen’ (Oostende). Na den dood treedt de weduwe in 't genot der weduwgift (douarie) door den man bij zijn leven vermaakt en waartoe haar beiden te Brugge vóor de schepenbank verschijnen (jaar 1471). - 't is het wittum der Franken - en in het vruchtgebruik van al de goederen, zooals te Antwerpen (keure van 1354), te Diest (b. 361), te Maastricht (b. 397), te Leuven (b. 117) of van de helft zooals te Gent, te Tienen, indien er kinderen zijn, anders van 't geheel; te Biervliet, te Antwerpen heeft zij de helft der gedurende 't huwelijk verkregen goederen in eigendom en de helft in vruchtgebruik; te Mechelen de helft van 't roerend goed, indien er geene kinderen zijn (b. 131). 't Goed van een overleden gehuwd kind komt terug aan de ouders en de helft daarvan blijft ingelijks aan den overlevende, te Antwerpen (Art. 180) want vader en moeder ‘in geheelen bedde’ (noch schoonvader noch schoonmoeder) erven, soms van alle kinderen, soms maar van 't laatst overlevend kind - (Sluis). Als bijna algemeene regel geldt: de overlevende heeft de helft van al de goederen, schulden en lasten - de erfgenamen de andere helft ‘ten ware bij contrakt antenuptial’ (Oostende b. 159, Sluis b. 705). - Te Oostende heeft de weduwe, die hertrouwt, niettemin de ‘rechte’ helft van ‘alle de baten ende vruchten’ van het leengoed. Doch ook gedurende het leven kan het huwelijk ontbonden. worden door de scheiding. Echtscheiding (divorce) bestaat niet of liever bestaat niet meer of in zeer zeldzame gevallen. Maar de scheidingen zijn op zekere tijdstippen zeer talrijk en getuigen niet voor de reinheid der zeden. Zij worden uitgesproken voor echtbreuk, mishandelingen en ketterij. In het | |
[pagina 223]
| |
Jaar 1480 worden te Gent 29 personen in dezelfde zitting en in 't jaar 1494 nog eens 24 lieden voor overspel gestraft. Te Oudenburg worden, in de eerste helft der XVde eeuw op 71 betichten 68 voor ‘onredelike wandelinghe’ bestraft. In de XVIde eeuw groeit het kwaad meer en meer aan en Damhouder schrijft dit aan ‘'t soeteliker puniren’ toe, daar de rechters zelven schurftige schapen zijn, met hetzelfde euvel besmet. Wie hunner mag dan wel den moed gehad heb ben eene overspelige huisvrouw te Brussel in 1597 levendig te doen begraven! Voor de strafuitvoering smeekte de ongelukkige dat men haar toeliete haar aangezicht met eenen ‘snuytdoeck’ neusdoek te bedekken. Te Antwerpen verbeurt de verleider eener gehuwde vrouw 20 pond en éen oog - te Mechelen ‘thien ponden Brabants ende die huysvrouw!! (b. 27). - De overspeler wordt op sommige plaatsen uit den schoot der gilde verbannen - eene soort van burgerlijken dood. Te Gent, te Ieperen en te Brugge brandt men den schuldige twee sleutels op de wangen en snijdt men hem soms de ooren of de hand af. Te Veurne wordt de echtbreker als meineedige door de kerk in den ban geslagen en voor zeven jaren verbannen. Doch die wreede straffen worden slechts zelden uitgesproken, want in 1674 erkent het parlement van Doornik nog dat in Vlaanderen geene wettelijke straf op echtbreuk staat (Thonissen). - In zake van ‘divortie’ alleen mogen man en vrouw ‘te recht staan jegens elkander’ (Gent, 87). - Een tweede grond tot ‘divortie’ zijn de mishandelingen.... ook van de vrouw op den man! Onze grootmoeders zijn niet altijd engelinnen van geduld en zachtmoedigheid. Wanneer gij eene vrouw door de straten ziet rijden gezeten op een ezel en den staart van het dier in de hand houdende.... laissez passer la justice du mari!! Voor ‘bigamie’ wordt de man of de vrouw aan de kaak gesteld met een spinrok in iedere hand (te Doornik in 1670). Ontuchtige vrouwen draait men te Gent op een spil in eene kooi rond (1530). | |
[pagina 224]
| |
Welke zijn de gevolgen eener scheiding? - Te Antwerpen mag de vrouw, die eenen man van ‘quaden regimente’ heeft, die alles verkwist, dwingen haar goed van vóor en na het huwelijk te verzekeren, al bestonde dit ook maar uit penningen of gereed geld (Ar. 19). - Wie zijn wijf ‘verbalemond’ (haar goed verteert) of ander ‘amie’ openbaarlijk houdt zoodat hij huisraad met haar heeft, zij zullen hun goed half en half deelen en daarna heeft de eene geen recht meer op 't goed van den ander. Hetzelfde geldt voor de vrouw die in ontucht leeft (A. 181). Later nochtans behoudt de overspelige vrouw niets dan hare dagelijksche kleederen: al haar goed gaat aan den man en deze moet haar onderhouden op eene eerlijke plaats; wil ze daar niet blijven, zoo is hij haar niets meer schuldig. Maar het oud Vlaamsch recht waarborgt aan de gehuwde vrouw iets beters en schooners nog dan de stoffelijke voordeelen, die zij geniet; te weten: zedelijke voorrechten, aan de moeder eenen zedelijken invloed. Verleent het Maastrichtsch recht aan elk goed man de vergunning den schoft of ‘ribaut’ die onhoffelijk van eene vrouw spreekt, eene oorveeg te geven en veroordeelt het den bekladder van vrouweneer tot een pelgrimtocht naar Sint-Joris op-Zee of naar O.L. Vrouw van Erdenbosch, de eerbied, de hoogschatting der moeder spreekt uit alle bladen der eerbiedwaardige kostumen. Het is, zegt Defacqz, een vooruitgang dien wij de kostumen verschuldigd zijn - doch, voegen wij er bij, omdat een Germaansche geest ze doordringt die gruwt voor de onnatuurlijke dwingelandij van 't vreemd Romeinsch recht. De kinderen zijn ‘in macht ende bedwanck van haerlider vader en moeder’ en blijven er in tot aan hunne meerderjarigheid, hun huwelijk of totdat zij tot ‘enighe hoghe bedieninghe’ in den Staat geroepen worden (Aardenburg, 414). Na den dood des vaders bekleedt de moeder de eereplaats aan den haard. Zelfs na een tweede huwelijk blijft zij te Luik, in Henegouwen en bijna overal in Vlaanderen | |
[pagina 225]
| |
de voogdes harer kinderen. Te Leuven behoudt zij insgelijks het beheer en het vruchtgebruik der goederen der minderjarige kinderen. Beiden, vader en moeder, behoort het recht der ‘arbitrale correctie’ over hunne kinderen, het bestuur hunner goederen, de toestemming tot hun huwelijk. De ouders, zegt de kostume van Antwerpen, mogen hun kinderen en kindskinderen in openbaar bekende plaatsen gevangen zetten (b. 131). Te Brussel zijn er in de XVde eeuw zeven(!) gevangenissen voor ondeugende zoontjes die schulden maken. Het Kind. Over de spruiten der echtelijke liefde waakt het oud recht. Voor hunne stoffelijke belangen geldt de algemeene regel dat de ouders in hun testament geen ‘lief Kint’ mogen maken. De ouders hebben te Diest b.v. volle vrijheid van testamenteeren maar zij moeten elk kind zijn rechtmatig aandeel laten (b. 607). Volgens de Kostume van Sluis mag een ouder zijn kind bevoordeeligen mits ‘suffisantelijk blijcke’ van groote bewezen diensten. Vóór het huwelijk mogen man en vrouw elkander ‘verschoonen’ of hun kontrakt maken gelijk zij willen, na het huwelijk niet. - De evolutie der familie heeft bijna overal ten gunste der meisjes, aan de dochters dezelfde rechten toegekend als aan de zoons. Zoo b.v. deelen te Diest de zoons en dochters zelfs de leengoederen op gelijke wijze; maar te Mechelen is, voor de erfenis van een leengoed, een zoon gelijk aan twee dochters voor de ‘erffelijke’ onroerende goederen, een dochter gelijk aan een zoon voor de ‘haeffelijcke’ roerende goederen. Ook te Oostende (b. 173) en te Aardenburg (b. 411) gaat de zoon, hoewel jonger dan de dochter, vóór haar in de erfenis van een leengoed. Doch voor de gewone burgerlijke erven heerscht de gelijkheid en bij de regeling der erfenis moet het kind de ontvangen bruidgift, uitgenomen nochtans de juweelen en kleederen (Leuven, b. 129), terugbrengen ten sterfhuize voor de deeling. Weezen zijn het voorwerp eener teedere, liefdevolle ja | |
[pagina 226]
| |
angstvallige waakzaamheid, die 't goed hart onzer voorouders waarlijk eer aandoet. Van vroege tijden af noemt men een voogd voor hen en reeds de Saksenspiegel, het ‘monumentum’ der Duitsch-Germaansche wetgeving (1218), verplicht den voogd jaarlijks rekenschap te geven. Bladzijden volgen op bladzijden, artikels op artikels in onze kostumen die tot in de kleinste bijzonderheden treden. Niet tevreden met den schepen den schoonen naam van ‘schepenen van weesen’ te geven, zooals te Brugge, heeft men overal een bijzonder magistraat ‘de weeskamer’ met ‘hare oppervoogden, weesmeesters en weesheeren’ voor wie de doodengraver te Leuven een lijst der begrafenissen houdt. Ziehier eenige punten uit de 20 artikelen der Kostume van Aardenburg (b. 423). Alle voogden moeten jaarlijks ‘metter schelle’ (bij 't luiden der klok) rekening afleggen. Weduwenaar of weduwe of de naaste bloedverwant moet binnen de 14 dagen een voogd stellen. Een maand daarna moeten zij den voogd ‘den staet van al haer goet’ overhandigen. Zes weken na den dood van vader of moeder moet al 't goed der kinderen in 't weezenboek gebracht worden. De vader mag de goederen der minderjarigen niet verkoopen enz. enz. Eene klasse van kinderen blijft echter van alle voordeelen verstoken: de bastaarden. Wij zagen hooger dat bastaardij bij de Germanen geene schandvlek was, en overigens in de geheele geschiedenis der middeleeuwen wemelt het van bastaarden. In de XIIde eeuw sluit de Kerk in haren afschuw voor de zonden van het vleesch, de onechtelijke kinderen van de geestelijke orden uit en van daar dringt het grondbeginsel: ‘de bastaarden buiten de wet’ door in 't burgerlijk en in 't gemeen recht. De Blijde Intreden van Brabant weigeren aan allen bastaard het bekleeden van een ambt (1355-1549, de edikten van 1558, 1561, 1576). Erger nog! Zekere Kostumen b.v. die van Hazebroeck weigeren hun de hoedanigheid van poorter, tenzij met toelating van de Wet. De bastaard heeft | |
[pagina 227]
| |
geene erfgenamen. Zijne erfenis vervalt aan den heer: te Sluis en te Oostende de helft aan den heer, de helft aan de erfgenamen van moeders zijde, indien hij geene wettige kinderen achterlaat. - Doch ook hier bespeurt men eene evolutie, eene terugwerking tegen de onrechtvaardige hardheid der overlevering. Vooreerst is het den vader altijd toegelaten zijn onwettig kind te herkennen, hetgeen in zekere streken geschiedde door het houden van een stool boven het hoofd des kinds, gedurende de plechtigheid, waarvan dan de naam van stoolkinderen komt. Vervolgens is ‘niemand bastaard’ van der moeder of moederlijker zijde, d.i. zij erven van hunne moeder zoo wel als de wettige kinderen. Van dit recht zijn alleen de overwonnen bastaarden d.i. in overspel of van personen ‘in verboden graede van bloede of van geestelijke maagschap staande’ geboren en de papenkinderen uitgesloten - en nog niet overal als b.v. te Sluis (b. 711). Eindelijk mag de bastaard te Maastricht testamenteeren voor zijn eigen kinderen en heeft hij te Diest in 1509 en te Mechelen volledige testamentsvrijheid. En in de XVde eeuw toonde de stad Brugge zich zoo edelmoedig dat zij noch de simpele bastaarden of speelkinderen noch de overwonnen of ‘avonddroncken’ van 't burger recht uitsloot. Doch het kostuumrecht behoudt niet - gelijk onze wetten - al zijne strengheid de slachtoffers der verleiding, 't onschuldig kind en 't onteerd meisje, voor, het straft ook den verleider als een medeplichtige. Verleiding met geweld, schaking en ontvoering en verkrachting worden streng gewraakt. Te Maastricht verbeurt de verkrachter indien de vrouw ‘metter eerster zonnenschijne’ klaagt, het leven. Wil de vrouw niet klagen, dan zijn hare naaste bloedverwanten daartoe gehouden (1413). Op 't platteland, te Lubbeek (Leuven) wordt een dorpeling die een meisje geschaakt heeft ‘dat niet om hulp geroepen heeft’ met 150 florijnen beboet (1413). Wie te Gent een meisje aanraadt zich te laten ontvoeren, wordt de | |
[pagina 228]
| |
neus afgesneden. Doch ook voor verleiding zonder geweld is de man verantwoordelijk. Het opzoeken van het Vaderschap - door Napoleon uit het wetboek geschrapt maar in de meeste landen weer ingevoerd - beschermt de vrouw. De kostume van Mechelen zegt: ‘Eene vrouwe gehouwet ofte ongehouwet, is ghelooft bij hueren eede te noemen den vader van hueren kinde’; de man moet op eed bewijzen dat hij binnen een jaar geene betrekkingen met haar heeft gehad. De schadevergoeding beloopt drie karolusguldens ‘het eerste vierendeel jaers’ en later de helft der kosten. Te Antwerpen is zij van ‘een stuyver daeghs’ en voor het kinderbed ‘een pont groot Brabants.’ Indien een van beiden huwt, moet de andere het kind houden; huwen zij beiden, dan deelen zij ieder de helft. Te Leuven beloopt de schadevergoeding 15 Rhijnsguldens. De vader is gemachtigd aan zijne natuurlijke kinderen eenen voogd te stellen en doet hij het niet, zoo zullen de ‘overmomboirs’ of schepenen het doen. Hier ook is hij dien de vrouw als den vader van haar kind aanduidt, ‘sulcken vader als thaer belieft’ gehouden de onwaarheid der aantijging te bewijzen. In 't land van Luik spant de kerkelijke rechtbank vervolgingen in tegen den verleider en dwingt hem 't gepleegde onrecht door 't huwelijk of door 't schenken eener bruidgift te herstellen. Wij hebben de evolutie der familie in 't Germaansch recht en in ons oud Vlaamsch recht geschetst. De familie, in de voorhistorische tijden, zoo wellicht niet op 't matriarchaat of ‘moederrecht’ d.i. op de gemeenschap van alle vrouwen aan alle leden van den stam en op de exogamie of de schaking van vrouwen van andere stammen, dan toch op ruwe barbarij en slavernij gegrond, waarvan wij de sporen in het koopen der vrouw terugvinden, ontwikkelt zich en streeft naar menschelijkheid en gelijkheid. Na lange eeuwen van langzamen vooruitgang straalt ons uit de kostumen een heerlijk beeld tegen: gelijkstelling der zoons en dochters, bescherming der maagd, | |
[pagina 229]
| |
der kinderen en der weezen, vereering der vrouw en vooral der moeder, onafhankelijk bestaan der weduwe zijn zooveel bloemen van Germaanschen bodem. Op dien grond moet ons recht voort bouwen, tegen den invloed van het uitheemsch wetboek van Napoleon in, in den zin eener grootere mate nog dan vroeger van vrijheid en persoonlijkheid der vrouw.... want daar, zegt P. Bourget in zijn boek over Amerika, daar gedijt en bloeit het Recht 't best, waar de persoonlijkheid der vrouw zich 't best, met de meeste kracht ontwikkelt. Doornik. M. Brants. |
|