Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 5
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 230]
| |
De Bulgaren en het Oostersche Vraagstuk.De Bulgaren zijn tot nog toe het laatste volk dat het Turksche juk heeft afgeschud. Zij bewonen het vorstendom Bulgarië en het daarmede sedert 1885 vereenigde Oost-Roemelië; zij zijn daarenboven de meerderheid onder de bewoners van Macedonië tot aan den Sjar-Dagh en het meer van Ochrida. Hun aantal beloopt ongeveer vijf millioen. Eenige duizenden leven verspreid over de naburige landen: Roemenië, Bessarabië en het Banat (een provincie van zuidelijk Hongarië). Sedert de vrijwording van Bulgarië zijn veel van die Bulgaren naar hun moederland teruggekeerd en integendeel zijn een aantal Mohammedanen vandaar naar Turkije gaan wonen. Hoewel zij Slavisch spreken, zijn de Bulgaren geen zuivere Slaven. De geschiedenis maakt voor het eerst melding van Bulgaren tegen het einde der vijfde eeuw. Zij woonden dan langs de Wolga in Middelrusland, waren wilde stammen van Finsch bloed en bijgevolg verwant met de Finnen, de Turken en de Magyaren. Deze Bulgaren zakten in de zesde eeuw naar het Zuiden af, alles verwoestende op hun doortocht en samen met de Hunnen Konstantinopel bedreigende. In de zevende eeuw stichtten zij in het gebied waar zij nu nog wonen het rijk der Donau-Bulgaren. Voor hun aankomst in die streken woonde daar echter reeds een talrijke Slavische volksstam met welken de Bulgaren zich vermengden en waarvan zij de taal overnamen, gelijk de Franken zich in de vijfde en zesde eeuw vermengden met de Romaansche bevolking van Gallië en haar | |
[pagina 231]
| |
taal leerden spreken. De oude Finsche taal der Bulgaren was in de tiende eeuw reeds uitgestorven. Het nieuw Bulgaarsch onderscheidt zich van de andere Slavische talen hoofdzakelijk door de volgende kenmerken: Het is veel verder gevorderd op den weg der deflexieGa naar voetnoot(1), en heeft in groote mate den invloed ondergaan van de talen der naburige volken. Evenals de Albaneezen en de Wallachen (Roemenen) hechten de Bulgaren het lidwoord achter aan het substantief en hebben veel woorden uit deze beide talen, uit het Turksch en uit het Grieksch overgenomen. Andere Bulgaarsche stammen waren echter in Rusland gebleven. Zij hadden daar het Islamitisch rijk der Wolga-Bulgaren gesticht langs de Opper-Wolga en de Kama. Onder de puinhoopen van hun oude hoofdstad Bolgar in 1237 door de Tataren verwoest heeft men een aantal merkwaardige monumenten, grafsteden, munten, enz. gevonden met Armenische, Arabische en Tataarsche opschriften waarvan de oudste uit de 6de eeuw dagteekenen. De bekeering tot het Christendom van de meeste Europeesche volken is lang zoo gemakkelijk en zoo vlug niet gegaan als men zich dat wel eens voorstelt, en de bekeering der Bulgaren is zeer langzaam en zeer moeielijk geweest, niettegenstaande de nabijheid van Konstantinopel, zetel van den Griekschen Patriarch en de onvermoeide werkzaamheid van de Grieksche zendelingen. Eerst in de negende eeuw kreeg het Christendom eindelijk aanhangers, doch het oud heidensch bijgeloof bleef zooals overal nog lang voortleven en is nu nog niet gansch uitgeroeid. De oude gebruiken en kleederdrachten, de zadroegasGa naar voetnoot(2) met hun gemeenschappelijken eigendom en eigenaardige inrichting van den arbeid, zijn blijven voortbestaan tot heden toe of slechts in den laatsten tijd verdwenen. | |
[pagina 232]
| |
In 864 liet de vorst of Khan Boris zich doopen met zijn volk, en in 870 sloot hij zich bij het patriarchaat van Konstantinopel aan. Zijn zoon, Czaar Simeon, is de Bulgaarsche Doesjan. Hij regeerde van 888 tot 927, onderwierp het grootste deel van het schiereiland aan zijn gezag en de Serviërs en Byzantijnen moesten hem schatting betalen. Onder zijn regeering bloeide ook de Bulgaarsche letterkunde, die een theologisch rhetorisch karakter had en hoofdzakelijk bestond uit overzettingen uit het Grieksch. Onder Simeons zoon verviel het rijk snel. Het werd door zijn opvolgers in twee deelen verdeeld waarvan het oostelijke weldra door de Byzantijnen werd veroverd. Het tweede Bulgaarsche rijk, dat de westelijke helft van Simeons Staten omvatte en Ochrida in Macedonië tot hoofdstad had, streefde er naar de verloren gewesten te heroveren, doch onderging in het begin der elfde eeuw hetzelfde lot. Het derde Bulgaarsche rijk bleef bestaan van 1186 tot 1393. De hoofdstad was Tirnovo. Het was een der Czaren van dit rijk, de bloeddorstige Kalojoannes die in 1205 Boudewijn van Vlaanderen, keizer van Konstantinopel, versloeg en gevangen nam in den slag bij Adrianopel. Hij zelf werd in 1207 bij Saloniki door een zijner veldheeren vermoord. Het rijk werd eerst gedeeltelijk onderworpen door de Serviërs, dan door de Turken. Nu volgde een tijdstip van verval en ongehoorde verdrukking dat slechts in de tweede helft der negentiende eeuw voor het grootste deel der Bulgaarsche gewesten zou eindigen. Veel Bulgaren, vooral in de bergstreek van Rhodope en de voornamen in de steden gingen tot den Islam over en staan als Pomaken bekend. De Turken begunstigden de uitbreiding van de macht van den Patriarch te Konstantinopel. In 1767 werd het Bulgaarsch patriarchaat van Ochrida afgeschaft en de Grieksche taal als kerktaal ingevoerd in plaats van het Oudslavisch, dat nog altijd eenigszins met de volkstaal overeenkwam. | |
[pagina 233]
| |
Tot de nationale beweging der Bulgaren gaf aanleiding een zekere monnik Paysios van het klooster van den berg Athos die in 1762 een Bulgaarsche kroniek schreef. Zijn leerling Sophronius, bisschop van Wratsa, liet in 1806 het eerste boek in Nieuwbulgaarsch drukken. Zooals gewoonlijk was dit een godsdienstig handboek. De Nieuwbulgaarsche letterkunde heeft zich langzamerhand ontwikkeld vooral sedert de vrijwording. Zij is niet zeer merkwaardig en kan niet vergeleken worden bij de Servische. Er bestaan ook verzamelingen van volksliederen die het echter bij de Servische niet halen. Gedurende hun veldtochten van 1806-12 en 1828-29 hielden de Russen het land gedeeltelijk bezet, en dit droeg er natuurlijk toe bij om het nationaal bewustzijn wakker te schudden. In 1835 werd door rijke Bulgaren, die in Odessa verbleven, de eerste Bulgaarsche volksschool gesticht te Gabrovo, en dat dit voorbeeld spoedig navolging vond, bewijst het feit dat er in 1872 in het bisdom Viddin alleen reeds tachtig volksscholen waren. Een der wijzen waarop de nationale beweging zich bij de Bulgaren openbaarde, was hun streven om zich van de Grieksche geestelijkheid onafhankelijk te maken. In 1359 was er een strooming om katholiek te worden en zich daardoor bij de volken der Latijnsche kerk steun te verschaffen en in 1872 zag de Porte zich verplicht de stichting der nationale Bulgaarsche kerk met een firman te bekrachtigen. Na den opstand der Christenen van Bosnië en Herzegowina in 1875 kwam er ook een oproerige beweging onder de Bulgaren en deze leidde tot de beruchte Bulgaarsche moorderijen waarin 12000 weerloozen door de Janitsjaren werden gedood. De Christenen mochten in het Turksche rijk geen wapenen dragen en hadden zich dus niet kunnen verdedigen. De verontwaardiging die daarop in Europa volgde, leidde tot de conferentie van Konstantinopel waarop men besloot de twee provinciën Sofia en Tirnovo een zelfstandige inrichting te geven. De Sultan weigerde hieraan te voldoen. | |
[pagina 234]
| |
Doch de Turksch-Russische oorlog zette de Porte het mes op de keel, en bij den vrede van San Stefano werd, 485 jaar na den val van het derde Bulgaarsche rijk, tot de inrichting van een onafhankelijk Bulgaarsch vorstendom besloten (1878). In 1879 kwam het eerste parlement bijeen dat een liberale grondwet aannam. De eerste kamer (Sobranje) die onder die grondwet bijeenkwam, verkoos tot vorst Alexander van Battenberg. In Oost-Roemelië en Macedonië werd ondertusschen voortdurend de nationale beweging levendig gehouden en in 1885 werden de beambten in Oost-Romelië verdreven en bij een volksstemming werd aldaar besloten zich met Bulgarië te vereenigen. De Porte benoemde vorst Alexander voor een tijdperk van vijf jaar tot gouverneur van die zelfstandige provincie van het Ottomaansche rijk; doch in werkelijkheid is de vereeniging volkomen doorgevoerd, hoewel nog niet officiëel door de mogendheden erkend. Een ongerechtvaardigde aanval van Servië, die daarvan het gevolg was, werd met goed geluk afgeslagen. Toch moest Alexander van Battenberg, die om zijn willekeur bij het volk gehaat was geworden, het volgende jaar zijn ontslag nemen en hij werd vervangen door prins Ferdinand van Koburg die nu nog regeert. Van de herhaalde veranderingen van ministerie en regeeringswijze van de eerste twee Bulgaarsche vorsten, van het intrekken der grondwet en het weer van kracht maken derzelve, van de aanslagen op politieke personen, enz. zullen we niet spreken. Bulgarië is het lot niet ontgaan van al de jonge Balkanlanden, heeft geleden onder de politieke twisten in het binnenland, nog dikwijls verergerd door ongewenschte tusschenkomst van het buitenland, vooral van Rusland, dat blijkbaar dit land slechts heeft helpen verlossen van het juk van de Porte om het vroeg of laat van zichzelf afhankelijk te maken; een vooruitzicht waarmede de Bulgaren, niettegenstaande al | |
[pagina 235]
| |
hun dankbaarheid voor de Russische broeders, maar in 't geheel niet schijnen ingenomen te zijn. Nu eens zendt men hun een aantal Russische officieren om het leger te hervormen, dan weer een of ander groot financier van St-Petersburg om de geldzaken van het vorstendom in orde te brengen. Met moeielijkheden van financiëelen aard heeft men hier ook weer veel te kampen. Na de vrijwording voerde men in plaats van de tienden het Westersche belastingstelsel in. Doch daar de uitslag aan de verwachting niet volkomen beantwoordt, heeft men in den laatsten tijd weer tienden willen invoeren wat voor een paar weken tot bloedige botsingen in verscheidene dorpen heeft aanleiding gegeven. Doch dit alles neemt niet weg dat sedert twintig jaar de vooruitgang op alle gebied buitengewoon groot is geweest. De landbouw is de voornaamste bron der inkomsten. In den Turkschen tijd lagen de dorpen veelal verscholen in de wouden en in de dalen der bergstreken omdat ze daar minder te lijden hadden van de strooptochten der Pomaken en der Moslems. Doch de Bulgaren die sedert dien uit den vreemde gekomen zijn, hebben zich in de vlakte gevestigd en er heeft ook een beweging der bevolking plaats naar de vruchtbaarste streken, zoodat de landbouwers nu in gunstiger verhouding over het land verspreid wonen, en de landbouw dus snel vooruit gaat, dank zij vooral ook het stelsel van den kleinen eigendom dat hier gelijk in Servië algemeen bestaat. De Bulgaren zijn daarbij de tuiniers van den Balkan en voorzien al de omliggende landen met groenten. Wegen, die vroeger overal ontbraken of onbruikbaar waren, worden nu overal aangelegd; ook spoorwegen, en zoo zal men dan weldra de minerale rijkdommen van den bodem kunnen ontginnen, die schijnen aanzienlijk te zijn. Dat de inrichting van het leger niets te wenschen overlaat, heeft de korte veldtocht tegen de Serviërs voldoende bewezen. Voor het onderwijs achten de Bulgaren geen opofferingen | |
[pagina 236]
| |
te zwaar. De begrooting van onderwijs is betrekkelijk aanzienlijker dan in België en Frankrijk; tot in de kleinste dorpen van Oost-Roemelië is er naast het kerkje een fraai schoolgebouw opgericht; begaafde jongelieden worden ruimschoots door de regeering ondersteund om aan vreemde universiteiten, o.a. in België te gaan studeeren, en de bevolking die werkzaam, volhardend en leergierig is, neemt gretig al die gelegenheden om zich te ontwikkelen te baat. ‘De waarheid is dat, hoewel Bulgarië geen Utopia is, en zijn staatslieden op verre na geen heiligen kunnen genoemd worden, het land zoo goed is vooruitgegaan als maar kon verwacht worden volgens zijn verleden. Vergeleken bij Griekenland en Servië heeft het vorstendom wonderen gedaan. Want de Bulgaren zijn een hard zwoegend, nuchter ras, minder geprikkeld door grootsche gedachten van uitbreiding van grondgebied dan de lichtzinnigere Grieken en Serviërs. De Bulgaar is een boer in de ziel, en de boerenstand is in alle landen bij uitstek behoudsgezind en bezadigdGa naar voetnoot(1).’ In Bulgarie en Oost Roemelië telt men nagenoeg 3,500,000 Bulgaren die feitelijk onafhankelijk zijn. Doch nog meer dan één millioen Bulgaren leven onvrij in Macedonië. Volgens Prof. Weigand bedraagt ‘de geheele bevolking van Macedonië nagenoeg 2,275,000 zielen. ‘Daarvan zijn: I. 1,200,000 Slaven. II. 220,000 Grieken. III. 90,000 Spanjoeolen. IV. 70,000 Aromoenen. ‘De overige 695,000 zijn grootendeels Turken, verder Albaneezen, Tataren, Mohadsjir en kleinere stammen. De Slaven hebben dus de volstrekte meerderheid. ‘Van deze 1,200,000 Slaven verklaarden zich 800,000 als onder den Bulgaarschen Exarch in Konstantinopel staande, | |
[pagina 237]
| |
dus als Bulgaren, ongeveer 100,000 zijn Mohammedanen, zoogenaamde Pomaken, terwijl de rest nog onder den Griekschen Patriarch staat, dus tot de Grieksche partij gerekend wordt of misschien ook Servisch gezind isGa naar voetnoot(1).’ Niettegenstaande de krachtige Servische propaganda in die streken, en de beweringen van Gopsjevitsj die in zijn boek: ‘Macedonië en Oud-Servië’, voor een tiental jaren verschenen, tracht te bewijzen dat de Macedoniërs Serviërs zijn, noemen de Slaven van Macedonië zich altijd Bulgaren, als men hun vraagt tot welke nationaliteit zij behooren. Voor de geleerde wereld is de vraag ten andere reeds lang uitgemaakt zooals blijkt uit ‘La Péninsule des Balkans’ van de Laveleye, die dat vraagstuk uitvoerig behandelt (II, blz, 202 vv[...]). Het is dus te hopen dat bij de eerste gelegenheid, als de kaart van het Balkanschiereiland zal herzien worden, Macedonië, dat aan de Bulgaarsche natie zijn beschaving, zijn letterkunde en zijn Christelijke zendelingen heeft gegeven in vroeger eeuwen, met Bulgarië zal worden vereenigd. ‘Indien Europa den waren toestand van dat ongelukkig land kende, zeide Emile de Laveleye, zou het geen oogenblik aarzelen het vrij te maken, hoe dan ook.’ Vijftien jaar zijn sedert voorbij gegaan, maar helaas! we zien maar al te wel dat het niet voldoende is dat Europa een onrechtvaardigen, wraakroependen toestand kenne opdat het tusschen beide kome en hem doe verdwijnen. Het blijkt iederen dag al meer en meer dat de Europeesche mogendheden voor alle onrechtvaardigheden de oogen sluiten zoolang hun eigen stoffelijke of politieke belangen er niet onder lijden. De volgende woorden zijn heden daarop nog even goed van toepassing als voor twintig jaar: ‘De staatsschulden gemaakt door de Oostersche landen geven aanleiding tot feiten waartegen alle humane gevoelens | |
[pagina 238]
| |
in verzet komen. De schuldeischers doen de mogendheden dienen als handlangers om betaling te verkrijgen van het pond menschenvleesch. De Turksche en Egyptische regeeringen zijn nog slechts schroeven die dienen om aan de bevolkingen hun laatste middelen van bestaan af te persen, en de Westersche Staten, die vroeger hun invloed gebruikten om aan de bevolkingen eenige vrijheid te bezorgen, of eenige verzachting in hun ongelukkig lot, gebruiken dien thans om hun verslaving te bestendigen en om ze onder de drukking van de onmeedoogende belastingschroef te verpletteren. Niets zou meer verontwaardiging moeten wekken dan datGa naar voetnoot(1)’. De laatste Turksch-Grieksche oorlog was een gelegenheid waarvan de mogendheden hadden kunnen gebruik maken om aan de zijde van Griekenland tegen de Porte op te komen en de vrijmaking van Macedonië, Albanië en Thessalië, zelfs van Armenië en van Konstantinopel af te dwingen. Vooralsnog is het bij de verlossing van Kreta gebleven en het schijnt dat volgens de berichten die wij van dat land ontvangen, de verandering daar met de beste uitslagen wordt bekroond, evenals in Bulgarië het geval was. Ongelukkiglijk zal men de vrijwording van Macedonië ook wel niet zonder een nieuwen oorlog kunnen verkrijgen, en zal er nog veel bloed vergoten worden vooraleer al de Ottomaansche provinciën in Europa de zon der vrijheid voor goed zullen zien opgaan. Doch zoover moet het komen, vroeg of laat. De negentiende eeuw heeft de vrijwording beleefd van bijna de twee derden van het grondgebied dat de Moslems sedert eeuwen in Europa voor de beschaving gesloten hielden, en die zij, de ‘uitlanders’, met de schandelijkste verdrukking belastten. Laat ons hopen dat dit ontvoogdingswerk in de eerste jaren der twintigste eeuw zal voltooid worden. Het is hier misschien een geschikte gelegenheid om even te wijzen op het belangrijke vraagstuk van de oorzaken van het verval der Mohammedaansche wereld en van de onderge- | |
[pagina 239]
| |
schiktheid der Mohammedaansche beschaving tegenover die der christenlanden. Hoe komt het dat de Islam, wien men toch een zekere verhevenheid van godsdienstige opvatting niet kan ontzeggen, alle landen waar hij zich heeft gevestigd in woestijnen heeft veranderd en alleen in het kalifaat van Cordoba, waar ook Joden en Christenen in grooten getale woonden, een machtige beschaving ontwikkelde? Een vraag als deze is voorzeker veel te ingewikkeld om met een paar woorden te worden beantwoord en de grootste geleerden en historici hebben het vraagstuk op verschillende manieren meenen op te lossen. De drie volgende omstandigheden, waarop ook de Laveleye terloops wijstGa naar voetnoot(1), zijn belangrijk genoeg om ze hier aan te halen. Zij schijnen veel, zoo niet alles te verklaren. 1. Islam beteekent overgave aan God. Daaronder nu verstaat de echte Mohammedaan blinde, volkomen onderwerping en gelatenheid in alle omstandigheden van het leven. Dat is het bekende fatalisme van de ware ‘Geloovigen.’ Niets kan hen in verontwaardiging brengen; immers, alles wat gebeurt, geschiedt slechts omdat het gebeuren moest: ‘Het stond geschreven’, zegt de Koran. Daartegenover staat de Christen met zijn onverpoosd streven naar de verwezenlijking van een ideaal van volmaking en vooruitgang. De profeten en evangelisten, niettegenstaande hun diepe verachting voor de wereld en al het wereldsche, wijzen immer opnieuw op een hooger leven en een betere toekomst: ‘Weest volmaakt zooals uw hemelsche Vader volmaakt is.’ Dit streven naar een ideaal van geluk en rechtvaardigheid is bewust of onbewust tot al de standen der maatschappij doorgedrongen. Het heeft rechtstreeks aanleiding gegeven tot den grooteren eerbied voor de menschelijke persoonlijkheid, de moderne opvatting van persoonlijke onschendbaarheid en vrijheid van onderzoek. Wee de landen waar dit | |
[pagina 240]
| |
streven verzwakt en te niet gaat! Lage genotzucht en maatschappelijke ontbinding zullen het weldra vervangen. 2. De Mohammedaan heeft een diepe verachting voor alle geestesontwikkeling. Men herinnert zich de anecdote van dien Omar, die, toen hij Alexandrië innam, waar zich een der rijkste, zoo niet de rijkste bibliotheek der wereld bevond, aldus zou geredeneerd hebben: ‘In die boeken staat of wel hetzelfde als in den Koran, en dan zijn ze nutteloos; of wel staat er iets anders in, en dan zijn ze valsch en verderfelijk: in ieder geval moeten ze vernield worden.’ Of deze anecdote historisch is of niet, doet nu weinig ter zake. Ze schetst zeer wel den geestestoestand der Mohammedannen, die de verzen van den Koran machinaal van buiten leeren, gewoonlijk zonder ze te begrijpen, en al het overige als uit den booze verwerpen. Men zal misschien zeggen dat de katholiek, die niet eens den Bijbel in zijn eigen taal mag lezen, slechts de mis in het Latijn met soms een zoutelooze preek er bij hoort, en voor het overige zich in alles op de autoriteit van zijn pastoor beroept, er al niet veel beter aan toe is. En dat is ook zoo; maar het is ook niet van die katholieken dat de vooruitgang in de wereld komt. De landen waar de Christen niet blind moet gelooven en de Schrift mag onderzoeken, staan in alles vooraan, en zooals men ziet is er wel eenige overeenkomst tusschen den geest van den Islam en den geest van het clericalisme bij de katholieken, zoodat overeenkomst in de gevolgen daarvan dan zeer natuurlijk wordt. 3. Een derde oorzaak van verval is niet zoozeer de veelwijverij als wel de ondergeschikte toestand der vrouw en de grove onwetendheid waarin zelfs de vrouwen van de hoogste standen leven in Mohammedaansche landen. In de harems komt geen boek, geen stuk gedrukt papier binnen. Omgang met ontwikkelden is voor die arme wezens natuurlijk onmogelijk. Hun godsdienstig onderwijs is uiterst primitief en zij zijn daarbij, wat nog al natuurlijk is zeer bijgeloovig en kwezelachtig. Als | |
[pagina 241]
| |
men nu bedenkt dat het toch de vrouw is aan wie de opvoeding der kinderen wordt toevertrouwd, dan zal men begrijpen welke bedroevende gevolgen die toestand voor de Mohammedaansche maatschappij moet hebben. Hoewel nu in de Balkanlanden de kerkelijke inrichtingen en de godsdienstige begrippen ver van volmaakt zijn, en onder meer de opleiding der geestelijkheid en de ontwikkeling derzelve veel te wenschen overlaten, is toch het verschil met de Mohammedanen zoo groot, dat onmiddellijk na de vrijmaking van een provincie van het Turksche juk, de vooruitgang in zedelijk en verstandelijk opzicht verbazend is. Bij het eindigen dezer beschouwingen over de nationale bewegingen in den Balkan, zij het mij vergund met een enkel woord te herinneren aan onze eigene Vlaamsche Beweging en hoe verschillend overigens de toestanden hier en ginder mogen zijn, een besluit uit al het voorgaandeGa naar voetnoot(1) te trekken dat op ons eigen streven zijn toepassing vindt: Het begin, de voortzetting en de bekroning van elke nationale beweging is het Boek, en door het Boek ontwikkeling, verzedelijking en ontvoogding van het volk. Ik meen dat zulks voldoende is gebleken. Een degelijk onderwijs in de moedertaal van de lagere school tot de hoogeschool, degelijke tijdschriften en volksbibliotheken die men aan het volk leert kennen en gebruiken, zijn het Alpha en Omega van alle volksontwikkeling en -ontvoogding. Optochten, congressen, feesten, standbeelden en wat dies meer zij, dat is alles heel mooi, en kan soms nuttig zijn om de geestdrift op te wekken, en levendig te houden, doch het werkelijke nut daarvan, als die dingen alleen blijven is gering en kort van duur. Laat ons ook geen overdreven verwachtingen koesteren van de politiek noch van de politieke partijen. Ik bedoel daarmee dat onze beweging er maar liefst moet vreemd aan blijven; dat zij niet rechtstreeks | |
[pagina 242]
| |
op de politiek moet willen invloed uitoefenen. Als het volk, de lagere standen en de hoogere, in nationalen zin zullen ontwikkeld en vernederlandscht zijn, dan zal het de politiek van zelf worden. Oostenrijk is een droevig toonbeeld van den uitslag, waartoe men komt, als men aan taalkwesties een politieke beteekenis gaat geven, die zij niet moesten hebben, en de Balkanlanden lijden alle aan te veel politiek. Gent, 8 Juni 1900. A. Lodewyckx. |
|