Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 5
(1900)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 276]
| |
De taalkwestie in Zwitserland.Prof. Dr Hunziker deelt, in een onlangs verschenen werk, belangrijke bijzonderheden mede over het gebruik der talen in de BondsrepubliekGa naar voetnoot(1): ‘In het jaar 1880 bedroeg de gezamenlijke bevolking van Zwitserland 2,846,102 inwoners. Daarvan spraken: Duitsch, 2,030,792 = 71,35%; Fransch, 608,007 = 21,36%; Italiaansch, 161,923 = 5,69%; Rätoromaansch, 38,705 = 1,36%; In 1888 spraken van de 2,917,754 inwoners: Duitsch, 2,083,079 of 71,39%; Fransch, 634,613 = 21,75%; Italiaansch, 155,130 = 5,31%; Rätoromaansch 38,357 = 1,31%; andere talen, 6557; De Italianen verloren dus 0,38% De Rätoromanen verloren dus 0,05% De Duitschers wonnen 0,04% De Franschen wonnen 0,39%. De achteruitgang van het Italiaansch moet hieraan toegeschreven worden, dat, in 1880, 10,666 Italianen in de kantons Schwiz, Uri en Tessin verbleven, waar zij de Gothardbaan legden.
In de school, de kerk en het openbaar leven is, in het Duitsch gedeelte, de algemeene Hoogduitsche taal in gebruik. Met de | |
[pagina 277]
| |
gesproken taal is het armzalig gesteld. Nergens is deze in zoovele dialecten verdeeld. Nergens is hun verschil zoo groot. Men heeft vele dorpen en steden, waar b.v. een Duitsch dialect en de Fransche taal algemeen in zwang zijn. Opmerkenswaard is, dat de Fransche dialecten veel gemakkelijker verdwijnen dan de Duitsche, en dat de letterkundige Fransche taal schier algemeen in de Fransche kantons in zwang is, terwijl, ondanks het degelijk verplicht Zwitsersch onderwijs de letterkundige Hoogduitsche taal weinig veld wint. Het gevaar van dergelijken stand van zaken ontsnapt aan de Zwitsersche ‘germanisatoren’ niet. ‘Zonder twijfel,’ schrijft Prof. W. Streichberg, ‘is de hoofdreden van dit bedroevend feit (de toenemende achteruitgang van het Duitsch), hierin te zoeken, dat de ongeleerde Duitsch-Zwitser de Duitsche schrifttaal slechts uiterst onvolkomen machtig is. Dwingt hem eene nieuwe omgeving Fransch te spreken, zoo kan het Duitsch dialect met de nieuw aangeleerde Fransche taal niet mededingen; het zal altijd het onderspit delven. Met hetzelve krijgt echter ook het “Deutschtum” de nederlaag. Deze betreurenswaardige, doch natuurlijke loop der dingen wordt bespoedigd door vreemde toestanden, die moeielijk bij hun waren naam te noemen zijn.’ ‘In de geboorteplaats van Jeremias Gothelf, komt het, naar men beweert, niet zelden voor, dat de familiën, in hun vertrouwelijken omgang “Berntütsch” spreken; in de beschaafde gezelschappen spreken zij echter geen schriftduitsch maar Fransch. Van dezen toestand tot de volkomen verfransching, is slechts een stap’Ga naar voetnoot(1) Het Rätoromaansch is in verscheidene tongvallen onderverdeeld, die men tot twee hoofddialecten kan brengen: het Oberlander en het Ladinische. Alle pogingen om uit deze verscheidene dialecten eene schrifttaal te vormen, zijn mis- | |
[pagina 278]
| |
lukt. Het Italiaansch komt daartoe best geschikt voor. In alle geval schijnt het, dat deze taal, meer dan het Duitsch, het Rätoromaansch verdringt, ‘hoewel beweerd wordt, dat, bij het opkomend geslacht, het Duitsch snelle vordering maakt. Voor de laatste tijdruimte ontbreken echter juiste en vaste cijfers.’
Tot het jaar 1798 was het Duitsch de ambtelijke taal van den Bond. Sedertdien hebben het Fransch en het Italiaansch dezelfde rechten verkregen. Het gebruik der talen, in ambtelijke aangelegenheden, is door de Grondwet van 1848 geregeld. Een der artikels dezer Grondwet zegt: De drie hoofdtalen van Zwitserland: het Duitsch, Fransch en Italiaansch zijn nationale talen van den Bond.’ Een ander bepaalt, dat bij de keuze der leden van het ‘Bundesgericht’, door de Bondsverzameling ‘daarop acht genomen worde, dat de drie nationale talen vertegenwoordigd zijn.’ De getalsterkte der Rätoromanen (en de verdeeling hunner taal in twee hoofddialecten), scheen te gering, om haar insgelijks tot nationale taal te verheffen. ‘Echter worden aan de Romanen, de gewichtigste besluiten van den Bond door middel van vertalingen bekend gemaakt; en een veeltalig werk is de uitgave van de Bondsinrichting, waarin deze, met eene inleidende proklamatie, in de vijf Zwitsersche talen verschijnt. Het “Bundesblatt” bevat de wetten, verordeningen, de dagorde en verslagen der Commissiën enz. in de Duitsche taal. La Feuille Fédérale deelt dezelfde stukken in de Fransche taal mede. Beide bladen verschijnen te Bern. Een officiëel Italiaansch blad bestaat niet. Echter worden al de wetten in de Italiaansche taal overgezet. In het “Bundesgericht”, dat, denk ik, eene soort van Staatsraad is, moet ten minste een lid zetelen, dat uit het Italiaansche spraakgebied afkomstig is. Akten, in deze | |
[pagina 279]
| |
taal opgesteld, worden in het Duitsch en in het Fransch vertaald, en de besluiten voor Italiaanschsprekende partijen in deze taal uitgevaardigd. In de beide Kamers der afgevaardigden van den Bond: den Nationalrat en den Ständerat bedient elk lid zich van zijne moedertaal, wanneer deze eene der drie nationale talen is. De Rätoromanen spreken Duitsch. “De Italianen, die Fransch of Duitsch kennen, spreken gewoonlijk eene dezer twee talen.” De eedaflegging gebeurt in de drie nationale talen. De mededeelingen van den Voorzitter, de stemmingen, het uitbrengen der verslagen hebben in het Duitsch en in het Fransch plaats. De redevoeringen worden slechts vertaald, wanneer dit verlangd wordt. Opmerkenswaard is, dat, hoewel het Duitsch door de overgroote meerderheid gesproken wordt, de redevoeringen, in deze taal uitgesproken, meest vertaald worden. Over het algemeen is men over dezen toestand van zaken tevreden: alleen klagen de Franschen, dat de redevoeringen, in hunne taal overgezet, veel te wenschen overlaten, wat de sierlijkheid van den stijl betreft. Volgens hen zijn zij in “Français fédéral.” “Waren wij Duitschers,” zegt Curti, “in zake van stijl even kittelachtig als de Franschen, zoo zouden wij ook op het Bundesdeutsch de aandacht vestigen, dat gelijk alle talen der officiëele bureau's, over 't algemeen niet klassiek is.” In de kantons met ééne landtaal is deze ook de ambtelijke taal. Verschijnen personen voor het gerecht, die eene vreemde taal spreken, zoo is een vertaler noodig. De mededeelingen en verorderingen, welke op de volksstemmingen betrekking hebben, worden in al de gesproken talen medegedeeld. De briefwisseling van het Hooger Bestuur heeft doorgaans in het Duitsch plaats. Doch het geval van het Romaansche gemeentebestuur, dat zulke mededeeling terugzond met de bemerking: Nus intelgein bucca tudestz (wij verstaan geen | |
[pagina 280]
| |
Duitsch), is in het geheel niet zeldzaam. “Dan,” bemerkt een schrijver “onderhandelt de Regeering met haren souverein in dezes eigen taalGa naar voetnoot(1).” Daar in hetzelfde kanton, ja in dezelfde gemeente, vaak verscheidene talen of dialecten gesproken worden, stuit men op de grootste moeielijkheden: “De Ambts- en Gerechtstaal is, in de zuiver Romaansche gemeenten en arrondissementen, in het algemeen het Romaansche dialect, dat daar gesproken wordt. Zoo worden de protokollen en oordeelen der rechthanken, in Oberland, Oberhalbstein en Oberengadin uitsluitend in de Romaansche taal opgesteld. In den Kreits Ilanz, waar de bevolking gemengd is, geeft men aan het Duitsch de voorkeur, en het vroeger Romaansche dal Samnaun heeft reeds, omtrent het midden der vorige eeuw, bij besluit van den gemeenteraad, de Duitsche taal als de ambtelijke taal aangenomen. In het “Amtsblad des Kantons Graubünden” zijn alle officieele mededeelingen, naar zij van plaatselijk of algemeen belang zijn, in eene of meer talen te lezen. Rechterlijke vonnissen worden, uit achting voor de Duitsche lezers, in de Duitsche taal vertaald. Bij het Oppergerechtshof, de kantonsrechtbank (van Graubünden, wel te verstaan), wordt slechts het Duitsch gesproken: in krimineele zaken wordt, met behulp van vertalers, elke vraag aan den aangeklaagde in zijne moedertaal gesteldGa naar voetnoot(2).” Ten einde een denkbeeld te geven van de moeielijkheden, welke de bedienaars der eerediensten te overwinnen hebben, zij het genoeg de volgende feiten aan te halen. “Te Morschwiler leest de pastoor des Zondags het Evangelie in het Duitsch en in het Fransch. Alle maanden predikt hij eens in het Duitsch. Op kerkelijke feestdagen houdt hij een Fransch en een Duitsch sermoen. | |
[pagina 281]
| |
Te Biel heeft men eene protestantsche kerk, waarin afwisselend in het Duitsch en in het Fransch, eene katholieke, waar beurtelings in het Duitsch en in het Italiaansch en eene oudkatholieke, waar slechts in het Duitsch wordt gepredikt.”
Over de gerechtstaal zegt het burgerlijk wetboek: “Bij de lagere ambtenaars van het gerecht moeten, in betwiste rechtspunten, de voorstellen der partijen uit de Duitsche streken van het kanton, in de Duitsche, bij die uit de Fransche gedeelten van het kanton, in de Fransche taal gehouden worden. Voor het Beroeps- en het Verbrekingshof hebben de partijen de keus tusschen de twee landstalen.” “Wordt eene, in eene vreemde taal opgestelde oorkonde bij de akten gevoegd, zoo zal de partij, welke ze voorlegt, eene vertaling in de taal van het betreffend gedeelte opmaken, welker juistheid, indien zij betwist wordt, door den rechter benoemde deskundigen onderzoeken en goedkeuren.” Over het behandelen van strafzaken (strafverfahren), is het volgende bepaald: “Het onderzoek en de voorname werkingen zullen in de Duitsche gedeelten van het kanton in de Duitsche, en in de gedeelten, waar de Duitsche taal overheerschend is, in deze laatste plaats hebben. “Voor het Oppergerechtshof, het Beroeps- en Verbrekingshof, de Kamer van in Beschuldigingstelling en de Politiekamer kan men zich van de eene of andere landtaal bedienen.” Dergelijke bepalingen bestaan in de tweetalige kantons Freiburg en Wallis. De groote Raden beraadslagen in de twee talen; de ambtelijke mededeelingen, welke voor het geheele kanton gelden, geschieden in het Fransch en in het Duitsch, en in de eentalige “Bezirke”, in de taal van dit “Bezirk”. Voor de lagere rechtbanken bedient men zich van de taal of van de talen van het land, en voor de hoogere zoowel van het Duitsch als van | |
[pagina 282]
| |
het Fransch. Freiburg heeft de beslissing genomen, dat de meerderheid der leden en plaatsvervangende leden de twee talen moet kennenGa naar voetnoot(1).”
Men begrijpt welke schier onoverkomelijke moeielijkheden, bij dergelijke vermenging der talen, het onderwijs oplevert. De schrijver geeft daarover geene volledige inlichtingen, en dit is jammer. Aldus zegt hij ons niet wat in de kantons gebeurt, waar slechts eene taal gesproken wordt. Over de tweetalige gemeenten worden zonderlinge bijzonderheden medegedeeld. Aldus in Delsberg is de onderrichtstaal Fransch. Doch, in de twee hoogste klassen, wordt wekelijks twee uren Duitsch onderwezen. Merken wij hier op, dat de gemeente bij referendum, de onderrichtstaal vaststelt. Crémine is ten halve Duitsch; de voertaal is Fransch; in de hoogste klassen komt het Duitsch als onderrichtsvak voor. “Buderich telt 84 Romaansch- en 80 Duitschsprekende huishoudens. De kinderen der eerste verstaan, bij hunne intrede in de school, Duitsch; de Duitsche echter gewoonlijk geen Fransch. De school is uitsluitend Fransch; de onderwijzeres, die met de laagste klassen belast is, spreekt, in het begin, met de Duitsche kinderen, door tusschenkomst van Fransche kinderen, welke de twee talen machtig zijn.” “In 1877 werden te Madretsch de eerste Fransche aanvankelijke klassen ingericht. Tegenwoordig bestaat hier eene volledige Fransche gemeenteschool met 108 leerlingen, tegen 301, welke de Duitsche school bijwonen. In de Fransche school wordt geen Duitsch, in de Duitsche geen Fransch onderwezen.” | |
[pagina 283]
| |
In Biel werd de eerste Fransche school in het jaar 1845 ingericht. In het jaar 1890 had men 9 Fransche jongensklassen en 9 Fransche meisjesklassen; 16 Duitsche jongensklassen en evenveel Duitsche meisjesklassen. In het Progymnasium wordt slechts in het Duitsch onderwezen. De Fransche kinderen genieten in de laagste klasse een voorbereidingsonderricht!’Ga naar voetnoot(1) ‘Naar de volksoptelling van 1888 telde Graubunderland 94,810 inwoners, waartusschen 37,036 Romanen. Volgens het Opvoedingsdepartement’ (Erziehungsdepartement) waren er echter in den Herfst van 1895 slechts 32,674 Romanen. Het groote verschil komt hieruit voort, dat, bij de volksoptelling, de gezamenlijke Romanen van alle arrondissementen medegeteld werden; hier echter slechts diegenen, welke op hun eigen taalgebied woonden, en aldus Romaansche scholen hadden. Van de 14,773 ‘schoolplichtige’ kinderen waren 6,098 Romaansch. Graubunderland heeft 471 lagere scholen; daarvan zijn 134 Romaansch: namelijk 81 met 1; 31 met 2; 16 met 3, en 6 met 4 onderwijzers. Met betrekking op het onderricht van het Duitsch worden deze 134 scholen in de volgende klassen verdeeld: I. Scholen, waarin geen Romaansch, maar slechts Duitsch of Italiaansch onderwijs gegeven wordt; (21 scholen met 1230 kinderen = 20,2%); II. Scholen, waarin het onderwijs van het Duitsch reeds in het eerste of tweede schooljaar begint, en waarin het Duitsch in het derde of vierde schooljaar onderrichtstaal wordt; (5 scholen met 188 kinderen = 3,1%); III. Scholen, waarin het Duitsch in het tweede en derde schooljaar aangeleerd wordt, en in het vijfde en zesde schooljaar onderrichtstaal wordt; (17 scholen met 694 kinderen = 11,4%); IV. Scholen, waarin het begin van het onderwijs van het | |
[pagina 284]
| |
Duitsch in het vierde schooljaar valt, en het Duitsch als hoofdzakelijke onderrichtstaal in het zesde of zevende schooljaar aangewend wordt; (37 scholen met 2149 kinderen = 35,2%); V. Scholen, waarin het Duitsch in het vijfde schooljaar begint, en waarin het Duitsch in het zevende of achtste schooljaar als onderrichtstaal aangewend wordt; (24 scholen met 954 kinderen = 15.6%). VI. Scholen, waarin het Duitsch slechts van het zesde of zevende schooljaar af geleerd wordt, en weinig of in het geheel niet als onderrichtstaal voorkomt (15 scholen met 548 kinderen = 9%). VII. Scholen, waarin geen onderwijs in de Duitsche taal wordt gegeven (15 scholen met 335 kinderen = 5.5%). Men verlieze hierbij niet uit het oog, dat deze cijfers ons in eene uitgave van het ‘Alldeutsche Verband’ worden medegedeeld, welks hoofddoel de verspreiding van de Duitsche taal is. Daarbij herinnere men zich altijd, dat de kinderen, waarover spraak is, een dialect tot moedertaal hebben. De schrijver is dan ook over den toestand ontevreden, en haalt de woorden van G. Bloch aan: ‘De Romanen hebben ten minste verkregen,’ dat de verplichte leerboeken voor het lager onderwijs, in het vervolg niet meer alleen in de Duitsche en Italiaansche talen moeten verschijnen; maar ook in de Oberländer, Oberhalbsteiner, Oberengadiner, Unterengadiner dialectenGa naar voetnoot(1). Dr Hunziker wenscht, dat ‘benevens den gewestelijken tongval’ de letterkundige Duitsche taal met meer zorg beoefend worde. ‘Wij zeggen met inzicht “benevens den gewestelljken tongval”. Want, de tongvallen zijn de vruchtbare ondergrond, waarin de gemeenschappelijke taal hare wortels schiet, en waaruit zij steeds vernieuwde kracht schept. Doch alles op zijne plaats en op zijnen tijd. Indien de tongval zich in den dagelijkschen, vertrouwelijken omgang te huis bevindt, past de gemeenschappelijke taal voor de school, de kerk en het open- | |
[pagina 285]
| |
baar leven. Ook de vreemde talen hebben hunne plaats in het wereldverkeer. Voor de Duitschers, die zich in het Fransche Juragebied vestigen, ware het aldus niet wenschenswaard zuiver Duitsche scholen in te richten, maar wel zulke met half Duitsche en half Fransche onderrichtstaal, opdat, op deze wijze, de Duitschers, evenals tot nog toe, niet langer tot versterking van het Fransche elementGa naar voetnoot(1) te dienen, beide wereldtalen machtig, den toestand beheerschen zouden Het ware eene groote verdienste eener Duitsch-Zwitsersche onderwijsvereeniging, in Bern, in den geest van eenen Jeremias Gothelf, den strijd aan te gaan voor de bedreigde moedertaal, de studeerende jeugd daarvoor geestdriftig te maken, en in de meertalige gemeenten passende scholen in te richten. Iets dergelijks geldt voor gezamenlijk Duitsch-Zwitserland. Het vormt reeds lang een middellid tusschen de Duitsche en Romaansche wereld. Wil het deze stelling behouden, zoo kan er geene spraak zijn van de verzwakking van het onderricht in de Fransche en Italiaansche, noch in welke andere vreemde taal. Stellig moet het onderwijs der moedertaal veel krachttiger worden, dan het tot nog toe op vele plaatsen geweest is, en het sluimerende Duitsche taalgevoel moet, in het bewustzijn van het gevaar, tot nieuw leven ontwaken.’Ga naar voetnoot(2) Wat mij betreft, ik erken, dat de toestand in de meertalige gemeenten bij uitstek moeielijk is. Doch, ik ducht vooral het invoeren eener tweede taal in de lagere school, omdat zij het bereiken van haar hoofddoel schier onmogelijk maakt: ‘de gewestspraak der kinderen tot letterkundige taal te verheffen.’ Antwerpen, 23 Mei 1900. Gustaaf Segers. |
|