Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 7
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 126]
| |
Een brief van Jan Frans Willem
| |
[pagina 127]
| |
regeering kocht alles aan en legde die belangrijke papieren neder op het algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage, waar ze ter beschikking van de beoefenaars der geschiedenis zijn gesteld. Een der bekwaamste ambtenaars van het Haagsch Rijksarchief, de heer Dr H.T. Colenbrander, is zelfs bezig met die goudmijn te bestudeeren om haar te bewerken tot een boek over de ware oorzaken en geheime zijden der Belgische omwenteling van 1830. In Februari jl. bezocht ik het Rijksarchief in Den Haag en veroorloofde mij een vluchtig kijkje in die papieren, vooral in de bridven van Jan Frans Willems en van G. Bergmann, twee der meest overtuigde en klaarziende aanhangers van de Hollandsche regeering. Vooral de volgende brief van Jan Frans Willems aan Minister van Maanen scheen mij van het hoogste belang, omdat hij in Februari 1832, dat is nagenoeg anderhalf jaar na de onwenteling, is geschreven: | |
Hoogedel Gestrenge Heer,Ik neem de gelegenheid waer, dat de heer Vander Weenen, notaris te Eecloo, eene petitie aen Uwe Exc. over te maken heeft (die allezins aanbeveling verdient), om Uwe Exc. eenige regelen toe te stieren, niet zoo zeer om tot hare kennis te brengen, dat ik, door Vande Weyer cum suisGa naar voetnoot(1) om myne gevoelens vervolgd en geruineerd zynde, thans myne residentie in dit ongelukkig oord van Vlaenderen heb, als wel om Haer, en zoo mogelyk nog een hooger PersoonGa naar voetnoot(2), de verzekering aen te bieden, dat deze myne gevoelens, wel verre van door de revolutie veranderd of verzwakt te zyn, integendeel door dezelve zoodanig | |
[pagina 128]
| |
versterkt zyn geworden, dat ik meermalen, niet zonder gevaer, daervan hier en elders heb professie gedaen, en dat ik eindelyk niets meer verlang dan om in de gelegenheid mogen geplaetst te worden daervan bewys te geven. Ik wanhoop nu veel minder van onze belgische zaken dan toen de prins van Oranje in zyne proclamatie te Antwerpen ons naer het Congres van Brussel verwees, proclamatie welke, door den Koning niet tegengesproken zynde, de oorzaek geweest is, dat ik met veel anderen op myn post gebleven ben, het laffe gedrag diergenen niet navolgende, die naer Holland verhuist zyn om er.... den Koning te dienen? neen, maer om er getrouw de helft van hun traktement te verteren. Ik wil Zyne Maj. als belg en niet als hollander dienen, of liever ik wil een nederlander zyn en blyven. Vader Willem spreke een woord! en duizenden zullen met my bereid zyn om Hem te toonen, dat wy geen ondankbaren zyn. Ik twyfel geenszins aen eene geheele omkeering van zaken, indien maer dat woord gesproken wierd. Tot dus verre hebben alle weldenkenden in deze gewesten gedaen als Z.M.: zy hebben stil gezeten, niet gesproken en afgewacht wat de Conferentie over hun lot beslissen zoude. By 's prinsen tocht in Augustus had men nog des te meer reden om zich stil te houden, daer dien tocht aengekondigd werd als gebeurende om op de Belgen meer voordeelen voor Holland, en niet de herstelling der Dynastie, te verkrygen. Noch Hollanders noch Brabanders zullen op den duer by de afscheiding winnen. De eerstgenoemden hebben die veel meer dan de laetsten begeert, maer zy bedriegen zich grootelyks omtrent de resultaten, die zy ervan verhopen. Door Belgie aen Engeland open en over te laten, zullen zy in hunnen handel oneindig meer gedrukt worden dan door de vereeniging met het Zuiden. De dagen van Tromp en De Ruyter komen niet meer terug dan in de verbeelding | |
[pagina 129]
| |
der dichters. Het onafhanglyke van Frankryk afhanglyke Belgie zal ook niet lang in de schuld betalen, maer dien last by de eerste gelegenheid afwerpen - zoo denkt men te Brussel, en ik geloof mede, dat alle overeenkomsten van scheiding niet verhinderen zullen, dat er een eeuwige oorlog tusschen Hollanders en Belgen onderhouden worde. Wy moeten vereenigd zyn, tot eene nieuwe vereeniging opgeleid worden, of - vechten tot den dood! Laten wy hopen, dat eindelyk de diplomatie eens tot inkeer zal komen, en dat de goede zaek van Nederland, en niet van eene provincie, op fransch Jacobinisme en vlaemsch fanatisme zegepralen zal. Wy zyn hier allen gereed om zeer onderdanige onderdanen te zyn en men zal by ons door de omwenteling meer gewonnen dan verloren hebben. Ik heb de eer met de meeste hoogachting en ware aenverkleefdheid my te noemen, Hoogedel Gestrenge Heer, Uwer Excellentie, nederige en gehoorzame dienaer J.F. Willems. | |
Eecloo, den 10 February 1832.Eerstdaegs zend ik Uw Excellentie een factum van my, dat onder de persse ligt; het is eene voorzegging van de heilige Hildegardis getrokken uit den Spiegel historiael, voorzegging welke by het Concilie van Ments is goedgekeurd en derhalve article de foi voor velen zyn moet. Zy bevat onder andere, dat hier weerom Zal regneren met hoecheit groet
die te voren, van desen noet,
kaeskint hiet biden lieden.
P.S. Zoo ik eenigzins van dienst wezen kan en Uw Exc. my gelieft te schryven, dan gebeure dit aan het adres van den heer Swarts, zaekgelastigde van den generael van | |
[pagina 130]
| |
Damme in den Sophia-Polder, gemeente Oostburg, provincie Zeeland, om te remitteeren aen den notaris Vander Weenen te Eecloo. (Op den rand): P.S. Gelief inliggenden brief, die opmerking verdient, te lezen. De bijlage, waarvan Willems in zijn schrijven aan Minister van Maanen gewaagde, was een soldatenbrief in origineel, die letterlijk luidt als volgt: | |
Mons 8 Febrewaren 1832Zeer Beminde moeder, ik laet UL weten den staet van myne goede gezondheyd en ik op van uwe het zelfde en ik laet UL weten dat het 5 Escadron geformert is en dat wy alle dagen staen om te vertrekken en ik op dat ik meschien wachtmeester zal worden en ik verzoeken dat gy my wat geld zult opzenden of te wel die horloge dat zal my een groot plaizier doen en ik en kan niet mankeren van de complemente doen aan Mynheer D'herd en aen mynheer vezaert en tante Flore en tante Loé en nigte wanne en Eugenie en aan Mieje en aen Julie en ik Laet u weten hoe dat in Mons gaet want alle soldaten roepen vive vive de Prinse Willem Want zy alle mael hollans gezind, want zy zeggen voor hunder reden wy worden van ons hygen luyzen gebeten gelyk of het waer is Daar sluyt ik myne Brief en myn adres is aan den Bregadier Rombaut by het 2 Regiment Jagers te Peert tot Mons De koddige brief van den brigadier Rombaut der jagers te paard uit Bergen werpt een verrassend licht op den geestestoestand der Belgische legers, zestien maanden na de ‘glorierijke’ Septemberdagen van 1830. Wat den brief van Jan Frans Willems aangaat, hij bevat eene plechtige en ondubbelzinnige verklaring van getrouwheid aan het vorstenhuis Oranje-Nassau en hij bewast hoe | |
[pagina 131]
| |
de Hollandschgezinden in België nog altijd de hoop koesterden, dat de scheiding van de beide deelen der Nederlanden niet onwederroepelijk was. Eenige weken later, den 20 Mei 1832, schreef hij nochtans uit Eekloo aan zijnen vriend Mr. Jer. de Vries: ‘Het gaat hier in het Zuiden ten minste zoo goed als in het Noorden. De handel lijdt wel, maar in België niet meer dan elders. Te Antwerpen zijn er thans (hoe verklaart gij dat?) veel meer schepen dan er ooit in vorige jaren geweest zijn. Men drijft er veel zaken met Pruisen. Te Gent gaan de fabrieken tamelijk en men ziet nergens dien miserabelen toestand, waar sommige couranten vol van zijn. De Walen, ja, hebben het niet goed, maar hun verdienden loon. Daarenboven heeft de landbouw nimmer in zoo hoogen bloei gestaan als nu. In Summa, ik geloof, dat België het op den duur met de afscheiding beter uithouden zal dan Holland. Doch het ontbreekt ons maar al te veel aan patriotismus. ‘Genoeg hiervan. Met de letteren gaat het slecht bij mij, want mijne boeken zijn bijna allen te Antwerpen. Er is intusschen bij de Belgen meer liefhebberij voor de Nederlandsche taal opgekomen dan er voor een paar jaren bestond. Wij maken altijd contrast; dat ligt in onzen aardGa naar voetnoot(1).’ Ook deze laatste brief is zeer merkwaardig en licht, als het ware, den voorgaanden toe. Aan het slot vinden wij de allereerste voorteekens der opkomende Vlaamsche Beweging aangestipt. Paul Fredericq. |
|