| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Maurits Wagenvoort: De Ploerten (2 deelen). Amsterdam H.J.W. Becht 1901.
Maurits Wagenvoort heeft, bij veel reizen (men zie zijn boek ‘van Rome naar Jerusalem’) en 't bestudeeren van een dichter als Walt Whitman (van wien hij de Leaves of Grass heeft vertaald) gewonnen, dat hij algemeene menschelijkheid ging stellen boven kleine individuëele intrigetjes, en de groote gedachtenstroomingen die om de wereld gaan boven de perverse of goede Hendrikachtige ‘zieletoestanden’ van Lucia Beveridge of van Een Passie, zijn vroegere romans.
Het gaat hier niet aan, na te speuren wat hij bij de verandering heeft gewonnen (o.a. ruimeren blik op de werkelijkheid, of liever op het wezen zelf der toestanden) of verloren (zoo, b.v. in den stijl). Wij wilden alleen zeggen dat zijne jongste romans De Droomers (die we tot onze spijt, niet ter recensie ontvingen) en De Ploerten, echte verschijnselen van niet gewonen aard in de Nederlandsche letterkunst zijn.
Wij wenschten hier alleen iets - enkele woorden maar - over De Ploerten te zeggen, met den wensch dat ons weldra 't genoegen verschaft wordt een ruimere studie te wijden aan de twee werken, ook als ontleding van maatschappelijke toestanden.
Van De Ploerten zal men niet zeggen: het is sterk werk van een oplettend stylist; het boeit door het romantisch verdichtsel; het houdt u aangenaam bezig. Want dit boek is met onachtzaamheid en overijling geschreven, de grond-intrige is kinderachtig; het zal onaangenaam zijn voor wien echter eerbied heeft voor de macht van het geld, van het gezag, van het leger. (Zulke menschen zijn nog zeer talrijk, maar verduiken zich liefst achter, of beliegen zichzelf met gemeenplaatsen).
De Ploerten zijn: de menschen die geld en legerkracht
| |
| |
genoeg bezitten om aan een volk, neen aan een volksstam, de onafhankelijkheid te benemen, vrije geesten tot zwijgen te dwingen, menschen ter moorderij of ter slachting te voeren..., en vooral zorgen, dat bij dit alles toch hunne brandkast, of hun gezag geen schipbreuk lijdt. - Dat alles gebeurt in Wagenvoort's roman: het is werk vol groote, genereuze menschelijkheid.
Het is tevens werk van iemand die een verhaal weet ineen te steken. Het werk is knap samengesteld.
Maar - dat verkroppen wij niet bij den schrijver der vroegere psychologische verhalen - de stijl is banaalgewoon, soms bombastisch-dichterlijk (men zie het hoofdstuk over het geluk van blind te zijn); en 't verhaaltje van dat minnarijtje van Graaf Dencroft, grond van heel het werk, is... naïef.
Maar hoofdzaak waren hier: de geschetste sociale toestanden. Ook in De Droomers is dit het geval. Het zij ons gegeven daar ruimer, en in dit opzicht, op terug te komen.
| |
Jacques Perk. Gedichten. Uitgave Van Looy, Amsterdam, 4e druk, 1901. Volksuitgave.
Willem Kloos heeft te goed en te doordringend Jacques Perk's kunst, historisch en aesthetisch in een voorwoord beschouwd, dat wij daar lang bij verwijlen zouden.
Wat vooral steeds zóo bekorend is bij dezen jongafgestorven dichter, is zijn groote blijde jeugd; hij heeft gedicht zooals hij geademd heeft. Hij zong, en zijn lied was schoon en diepzinnig omdat hij was een zoon der Goden. Spontaan in hunne natuurvisie en beeldenrijkdom, nieuw en frisch van ingeving, tevens in een meesterlijken vorm gegoten, zóo zijn deze verzen.
Deze vierde uitgave, uitstekend verzorgd en versierd door Veldheer, tevens verrijkt met Perk's portret, is daarbij goedkoop genoeg, dat we ze niet weldra zullen zien in hande van ieder die belang stelt in oprechte poëzie. Bovendien zij nog opgemerkt dat Mathilde, een sonnettenkrans in 4 boeken, voor 't eerst in zijn geheel verschijnt.
| |
| |
| |
Voorhal. Verzen door Carel Scharten, Haarlem. Uitgave der Erven F. Bohn, 1901.
Al is er hier en daar, gemis aan vorm in dezen bundel, al is de taal ook wel eens verhaspeld, toch moet, in eerlijkheid bekend worden, dat indien Carel Scharten zelfbeheersching tracht te hebben en alles tot zijn volle rijpheid laat komen, hij mettertijd blijvend werk zal kunnen leveren. Deze bundel houdt belofte in.
| |
Een Zwakke door Frans Coenen Jr., 2e druk, ƒ 2,50, geb. ƒ 2,90. Uitgave der Erven Loosjes te Haarlem.
De held, zooals de titel het aanduidt, is een zwakkeling, een bloedlooze jongen, die het leven een natuurlijk kwaad vindend, eindigt met zich te dooden.
In dit werk is alles naakte waarheid; het leven hierin is als een grafkuil, somber en koud. 't Is ‘la vie au jour le jour, telle qu'elle se présente avec sa suite continue de petits incidents vulgaires (Zola). Frans Coenen Jr. begroeten wij als een groote persoonlijkheid in het Schoone Huis van onze letterkunde. Wanneer wij met zijn Bleeke Levens nader kennis zullen hebben gemaakt, schrijven we er breedvoerig over. Ik hoop dat wie de allerhoogste uiting van een schrijver bemint, zich dit boek zal aankoopen: 't is overstelpend van indruk.
| |
Opstanding door Ed. Verburgh. Amsterdam, Tierie en Kruyt, 1902.
In dit werk zijn groote verrukkingen der poëzie en daarom zou ik dit verhaal in éen woord willen kenschetsen: een naturalistisch-impressionistisch voortbrengsel. Verburgh is een werker die den schoonen glans van zijn doel in zijn arbeid tracht te leggen en de waarde van het proza heeft ingezien. Hij heeft getoond dat hij iemand is die er tot onze blijdschap zijn mag; de schoonheid in dit boek, zal niet verloren gaan. Gaarne bevelen wij Opstanding aan onze lezers aan.
| |
| |
| |
Marieken van Nymegen door Lode Baekelmans, Amsterdam, Tierie en Kruyt 1901.
De schrijver komt ons voor als iemand wien de lauweren van van Deyssel, Stijn Streuvels, Heyermans Jr, en anderen, belet hebben rust te genieten en jaloezie hebben bijgebracht. Deze roman à clef, is een misbaksel waarin Baekelmans zijn vrienden ophemelt, zijn vijanden bespottelijk tracht te maken. Marieken kan voor den auteur niets anders dan een modegril geweest zijn, een daad waarmêe hij zijn vrienden heeft willen plezier doen. Degene, die het oorspronkelijk verhaal van Marieken van Nymegen kennen, zullen het betreuren het zoo behandeld te zien; 't is een heiligschennis voor onze letterkunde. Als dusdanig is het de moeite waard om ingezien te worden. Streng zijn we voor Baekelmans, omdat hij den weg wetende, hem niet heeft willen bewandelen.
H.
| |
Het Boek der Kusjes van Janus Secundus, in het Nederlandsch vertolkt door J.H. Scheltema. Leiden, Brill, LX + 76 blz. 8o, f. 1,50.
Hoe de hr. J. Scheltema er toe bewogen werd de Basia te vertalen, verklaart hij zelf in een woord vooraf aan zijn lezer: het is hem gegaan als een Franschen en een Engelschen vertaler, die wanneer een stukje hun schoon scheen, werktuigelijk aan 't vertalen gingen, en weldra zagen dat ze zonder het te weten de geheele Basia vertaald hadden.
Zoo voorgesteld, moet deze vertaling ons aantrekken en haar kennismaking zal ons niet rouwen. Ze is vlot en bevallig, los en zwierig, hoewel men wel eens zou verlangen dat ze dichter bij de letter van 't origineel gehouden was.
Na ons aldus zijn vertaling met den tekst gegeven te hebben, maakt de auteur in de 76 overige blz. van zijn boekje een studie over Janus Secundus, over de Basia, en over de vertalingen en navolgingen van dit beroemde werk. Zeer volledig en zeer gewetensvol, is deze studie niet minder aantrekkelijk dan de vertaling.
V.
|
|