| |
| |
| |
Regen en Zonneschijn.
Zij zijn zeer zeldzaam degenen die zich nooit om het goed of het slecht weder bekommerden. Dit is verstaanbaar, doordien alle menschen, hoe nederig zij ook zijn mogen, bij het al of niet veranderen van het weder belang hebben.
Het weder maakt goede en slechte jaren: goede jaren geven goedkoop leven, slechte jaren brengen duur leven mede.
Doch hoe groot de belangstelling is waarmede de boer het naderend onweder ziet verschijnen, en met angst aan zijnen niet binnengebrachten oogst denkt, zoo treffend ook zijn de verrassingen welke het studeeren van de weersveranderingen oplevert; want nog niet één geleerde heeft een zeker, onfeilbaar middel tot het voorspellen van het weder gevonden.
Onze voorouders waren daarover veel geruster dan wij en hunne kennis in het onderwerp dat ons bezighoudt was zeer gering.
Waarschijnlijk had de opmerking, van vader tot zoon voortgezet, een aantal feiten ontdekt, die in zekere mate tot eene min of meer juiste voorspelling van het weder konden dienen. Doch de bijval, welken de almanakken verwierven, en het geloof dat aan het daarin dag per dag voorspeld weder gehecht werd, toonen genoegzaam dat de publieke lichtgeloovigheid zoo sterk, zooniet sterker was dan nu.
Ook wedijverden de meer en vooral minder geleerde sterrekijkers, waaronder de welbekende Mattheus Laensberg,
| |
| |
in het opmaken hunner almanakken. Wat de volksopmerkingen betreft, waarover wij zooeven spraken, die zijn tot ons gekomen onder vorm van spreuken en spreekwoorden, welke vooral op den buiten, niettegenstaande vele onder hen tegenstrijdig zijn met de wetten der natuur- en scheikunde, evenals het Evangelie, voor waar en onwrikbaar doorgaan.
Onder de opmerkingen, gemaakt door lieden welke om zoo te zeggen dag en nacht in volle natuur leefden, zijn er toch eenige waaraan men een zeker geloof hechten moet.
Doch men vergete niet dat de bijgeloovigheid, zich daarbijvoegende, talrijke, zeer natuurlijke verschijnselen van hunne oprechte beteekenis deed afwijken.
Wolken, mist, regen, maan, zon, dieren en planten dienden tot het opmaken en voortzetten van opmerkingen waarvan de eene waar en de andere niet altijd gegrond zijn.
Hier laten wij eenige dier opmerkingen volgen en zullen verder eenige woorden van de volksspreuken reppen.
Wanneer 's avonds de wolken zich als groote gebergten opstapelen en talrijker worden, mag men regen of onweder verwachten.
Zijn de wolken in dunne, lange reepen uitgestrekt zooals bij de opgaande of ondergaande zon, en volgen die reepen tegenovergestelde richtingen, zoo duiden zij eene weersverandering aan.
Lagen grauwe wolken brengen regen mede. Wanneer de omtrek der wolken duidelijk afgeteekend is, duiden zij regen aan, zoo niet schoon en prachtig weder.
De kleur van den hemel 's morgens of 's avonds heeft ook hare beteekenis. Alzoo: 's morgens: roode hemel - slecht weder; grijze en bemiste hemel - schoon weder; donkerblauwe hemel - wind; lichtblauw - prachtig weder.
'S avonds: is de hemel rozekleurig, dan is het teeken van schoon weder; zijn de wolken rood of geel, dan zal de
| |
| |
wind opkomen; lichtblauwe hemel bij zonsondergang beteekent schoon weder voor 's anderendaags.
De mist vormt zich telkenmaal dat de waterdamp in de luchtruimte tot eene hoogere temperatuur dan de omgevende stijgt.
Wanneer de mist zich uitbreidt of daalt, zal het regenen; als hij verdwijnt, zal de zon schijnen. De mist in het noorden of noordoosten voorspelt schoon weder, integendeel regen, wanneer hij zich in 't zuiden of zuidwesten vormt.
De vorming van dauw dient ook tot de wedervoorspelling binnen korten tijd. Wanneer na een klaren nacht de bladeren niet met dauw bedekt zijn, zullen de wolken zich spoedig in regen oplossen. Dauw na het ondergaan der zon gevormd kondigt prachtig weder aan.
Het tijdstip van den dag waarop het regent, kan ons ook onderrichten.
Regen van 4 uur tot 9 uur 's morgens is gewoonlijk een teeken van zonneschijn vóór middag, indien wel te verstaan de regenbui op klaar weder volgt.
Indien het 's avonds bij mistig weder regent zal het 's anderendaags voort regenen.
Gaan wij tot zon- en maan verschijnselen over.
Zonsondergang in klaren hemel brengt schoonweder mede, maar indien de zon daalt, omhuld in wolkjes, zal het waarschijnlijk regenen. Eene bemiste morgenzon is teeken van prachtig weder. Eene flauwe, bleeke zon, zal regen voortbrengen.
Wat de maan betreft, men heeft haar eenen meteorologischen invloed toegekend, dien ze nooit gehad heeft. Enkel eenige opmerkingen dienen hier aangehaald te worden, wijl ze een min of meer wetenschappelijken grond hebben.
Niet zelden is de maan door concentrische gekleurde cirkels omringd. Dit verschijnsel draagt den naam van halos
| |
| |
en wordt voortgebracht door het bestaan, zeer hoog in de luchtruimte, van druppeltjes water. Het is dus eene zekere breking der maanstralen die den halos kleurt.
De halos duidt zeer dikwijls eene weersverandering aan. Worden de cirkels kleiner en witter, dan is de regen aanstaande. Vergrooten en verklaren zij, zoo is geen regen te vreezen.
Somtijds is de zon of de maan door eenen grooten witten cirkel omringd, soms door twee: zij heeten parhelies voor de zon en paraselenes voor de maan, en worden toegeschreven aan lichtweerkaatsing op ijskegels die op groote hoogte in de lucht drijven.
Hunne aanwijzigheid voorspelt regen of sneeuw.
Wanneer de uiteinden der halve maan duidelijk afgeteekend zijn zal het schoon weder blijven, zoo niet zal het regenen.
Buiten die natuurlijke en zichtbare verschijnselen kunnen andere opmerkingen op dieren en planten gemaakt, in zekere mate tot het voorspellen van het weder dienen.
De regen is aanstaande wanneer ratten en muizen veel gerucht maken, de padden zich talrijk bij de avondschemering toonen, de bieën in de nabijheid van hunnen korf blijven, de vliegen steken, de spinnekoppen in de hoeken kruipen, de wormen uit de aarde te voorschijn komen, de kikvorschen krassen, de zwaluwen zeer laag vliegen, de duiven laat terugkeeren, de eenden tieren en in het water duiken, de hennen zich in het stof rollen, de koeien, ossen of kalvers putten in den grond maken, de katten niezen en zich dikwijls wasschen.
Schoon weder is aanstaande wanneer de zwaluwen hoog zweven, vliegen en muggen door de lucht dwarrelen, de spinnekoppen naarstig spinnen.
In de plantenwereld treffen wij ook aanduidingen aan:
| |
| |
Het zal naar alle waarschijnlijkheid regenen wanneer de windebloemen hare kelken oprollen, wanneer de oxalis hare bloemen sluit of de latuw hare kelken opent, alsook wanneer de boterbloem haren kelk breed uitspreidt of de klaverstengels zich verheffen.
Onweder is aanstaande wanneer de alleluia hare blaadjes opheft of de koekoekbloem de hare nederlegt.
Benevens deze opmerkingen vinden wij talrijke spreuken welke vooral tot het gebied der folklore behooren, en waarvan het aanhalen ons te ver zou leiden. Zeggen wij alleenlijk dat het gewoonlijk zeer moeilijk is in die volksgezegden het ware van het door bijgeloof of godsdienst toegevoegde, te onderscheiden.
Vele onder die spreek woorden zijn diep ingeworteld, niettegenstaande talrijke tegenstrijdigheden; tot voorbeeld halen wij alleen den welbekenden heiligen Medard aan, wiens attributen geene redenen van bestaan hebben, alsook eenige spreuken in betrekking met de verschillende jaargetijden:
Op St Paulus eindigt of herbegint de winter. |
Februariregen geldt mestsap. |
De sneeuw van Februari verdwijnt spoedig. |
Is het op Maria-Lichtmis klaar weder dan gaat de winter op zijn einde. |
Februari moet grachten vullen en Maart ze ledigen. |
Maartmist is Meivorst. |
Overtrokken hemel in Maart geeft sneeuw in April. |
Donder in April is goed nieuws. |
Regen op St Laurentius is vroege regen. |
Op St Michiels gaat de warmte naar den hemel. |
Regen op St Denijs, regen gansch den winter. |
Schoone winter droge zomer, enz. enz. |
| |
| |
Houden wij ons nu bezig met eene andere reeks natuurlijke verschijnselen waarop de hedendaagsche meteorologie gesteund is. Wij bedoelen de luchtdrukking, de warmte, den wind, de vochtigheid, den regen en den magnetischen toestand der aarde.
Die elementen worden dagelijks in de Staatsobservatoriums door middel van bijzondere toestellen aangeteekend. Al die aanmerkingen worden verzameld en de uitslag dier verzamelingen in de dagbladen of de afzonderlijke berichten vermeld.
Zoo is het dat men de verplaatsingen der orkanen, de barometrische drukking, de beweging der windvlagen, enz. kan waarnemen en op korten afstand met min of meer zekerheid het weder voorspellen. Tot dit laatste punt dienen ook de dagelijksche aanmerkingen welke op verschillende punten der aarde, sedert jaren en jaren opgestapeld zijn.
Sedert Laplace de waarschijnlijkheidsberekening tot den rang van echte wetenschappelijke rekenmethode gebracht heeft, is de voorspelling in meteorologie met groote schreden vooruitgestapt. Doch deze voorspellingen blijven op korten vervaldag beperkt.
Indien wij het grondstelsel, waarop die soms moeilijke berekeningen gesteund zijn, zooveel mogelijk vereenvoudigen, kunnen wij een denkbeeld geven van de besluiten die men er uit kan opmaken.
Veronderstellen wij, - dit is slechts eene veronderstelling - dat het gedurende een tijdperk van 100 jaren, op hetzelfde tijdstip 95 maal slecht weder is, dan zegt men van het 96de jaar, dat de waarschijnlijkheid dat het nog eens slecht weder zijn zal, van 0.05 is.
Die waarschijnlijkheid is dus zeer klein.
Men ziet oogenblikkelijk dat, hoe kleiner de waarschijnlijkheid van een voorval is, hoe grooter de waar- | |
| |
schijnlijkheid van het tegenovergestelde is. Hoe minder de waarschijnlijkheid eener gebeurtenis van de eenheid verschilt, hoe zekerder men zijn mag dat die gebeurtenis zal voorvallen.
Op dergelijke grondregelen en nog andere die meer ingewikkeld, maar altijd mathematisch juist zijn, berust de hedendaagsche voorspelling van het weder.
Om dergelijke regels op de toekomst te kunnen toepassen, is het dus noodig zoo nauwkeurig mogelijk het verleden te kennen.
Daarom is het dat er dagelijks duizenden meteorologische waarnemingen aangeteekend worden.
De voornaamste toestellen die met dat doel gebruikt worden zijn: de barometer, de thermometer, de spectroscoop, de regenmeter, de anemometer, de vochtmeter, de magneetnaald.
Wij zullen al die toestellen niet beschrijven, doch alleen die welke iedereen dagelijks voor oogen kan hebben. Daardoor willen wij vooral de beteekenis der gelezen cijfers uitleggen.
Beginnen wij met den thermometer welken iedereen kent. Een goede thermometer moet spoedig stijgen en dalen. Tot de wederwaarnemingen dienen ook maxima- en minima- thermometers gebruikt te worden. De waarnemingen worden 's middags gedaan.
De barometer is ook een veel gebruikt toestel, maar weinig, niet in de natuurkunde onderrichte personen, kennen de beteekenis zijner aanduidingen. Zeggen wij vooraf dat de opschriften: beau temps, pluie, variable, enz., geene redenen van bestaan hebben en niets beduiden. Dit is gemakkelijk te verstaan. Die inlichtingen worden er opgeschreven daar waar de barometers gegradueerd worden. Het toestel wordt gekocht en soms zeer verre medegenomen, van Brussel naar het platte of bergachtige
| |
| |
gedeelte van het land, bijvoorbeeld. Op zijne nieuwe plaats komt het voor dat het gansch verkeerde aanduidingen geeft. Natuurlijk is het de schuld van den verkooper, en men denkt geen oogenblik dat het kwikzilver van den barometer een millimeter daalt, wanneer het toestel 10.50 meter verhoogt en dat het de reden is, waarom de aanduidingen gansch verschillend kunnen zijn van de werkelijkheid.
Ook is het niet eene aanduiding van het toestel die eene gedachte van den meteorologischen toestand geven kan, doch vele op elkander volgende lezingen. Enkel op die wijze kan men uit de aanduidingen van den barometer een besluit opmaken.
Men bemerkt alzoo dat eene spoedige daling altijd door eene spoedige klimming gevolgd wordt; de barometer daalt spoediger dan hij klimt.
De veranderingen der kwikzilverhoogten zijn tweemaal sneller 's winters dan 's zomers. Verder zullen wij de beteekenis dier afwisselingen aanhalen.
Om de veranderingen van richting van den wind waar te nemen, kan iedereen zich van eenen windwijzer bedienen en de richting van het toestel op eene windroos lezen.
In de observatoriums met goede toestellen voorzien, worden de aanmerkingen door de toestellen automatisch opgeschreven, zoodat men de gedurige afwisseling van luchtdrukking, vochtigheid, temperatuur, windrichting, windsnelheid enz. op diagrams kan lezen.
Iedereen is niet rijk genoeg om zich zulke toestellen te verschaffen, en daarom willen wij nu uitleggen wat de aanteekeningen van de gewone toestellen beduiden.
Met eene geringe som kan men zich een klein observatorium inrichten. Daartoe zijn slechts noodig: een thermometer, een barometer, een hygrometer, een windwijzer en... opmerkzaamheid.
| |
| |
Met die enkele toestellen en de laatstgenoemde gaaf kan iedereen het genoegen hebben het weder op korten vervaldag te voorspellen.
De barometer alleen geeft reeds kostbare inlichtingen.
Eene voortdurende klimming van het kwikzilver, alsook eene trage en flauwe daling met eene klimming omtrent zeven uur, is teeken van bestendig schoon weder. Eene trage daling 's morgens of 's avonds beduidt slecht weder, en het begint te regenen wanneer het kwikzilver wederom stijgt.
Eene merkelijke daling brengt westerwind mede.
Wanneer 's winters het kwikzilver langzaam en voortdurend klimt, is groote koude aanstaande; eene snelle, hortende klimming beteekent onbestendig weder; wat den wind betreft, men heeft herkend dat de wester- en zuiderwinden regenachtig weder medebrengen, terwijl noorder- en oosterwinden de temperatuur en de vochtigheid doen dalen.
Uit de aanduidingen door al de toestellen te zamen gegeven kan men nauwkeuriger voorspellingen opmaken: 's winters, wanneer de wind naar het noorden, noordoosten of oosten blaast, en de thermometer meer dan nul aanduidt en de hygrometer meer dan 0,25 vochtigheid, is het teeken van regen; 's zomers is het opkomen van een onweder van de volgende verschijnselen voorafgegaan: de barometer daalt, de thermometer klimt of staat zeer hoog, de hygrometer duidt groote vochtigheid aan.
Wanneer de wind naar het zuiden blaast, de thermometer klimt en de hygrometer vochtigheid aanduidt, is de regen aanstaande.
Ooster- of noordoosterwind door eene klimming van den barometer vergezeld, is teeken van prachtig weder.
Wester- zuidwester- of noordwesterwinden komen van den Atlantischen oceaan en brengen vochtigheid en regen mede.
| |
| |
Ziedaar, in korte woorden, de voornaamste waarnemingen, die iedereen voor zijne eigene rekening, in zijn eigen belang en tot zijne eigene voldoening kan aanteekenen.
Met deze vluchtig geschetste aanwijzingen hebben wij alleenlijk willen toonen, dat de elementen die het weder doen veranderen, op zeer eenvoudige wijze en met veel nut kunnen bestudeerd worden door hen die in hetgeen hen omringt belang stellen.
A. Bracke.
|
|