Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 7
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit Noord-Nederland.Gedurende de laatste helft der 19de eeuw wist men niet beter of ons volk was voor het meerendeel van vrijzinnige richting en men vond het dientengevolge natuurlijk, dat het land in gelijken geest werd bestuurd. Voor dien was er van een eigenlijke onderscheiding in staatspartijen geen sprake. Eerst nadat in 1844 onder aanvoering van Thorbecke negen leden der Kamer, een voorstel indienden tot vrijzinnige wijziging der grondwet dat hoewel verworpen de grondwet van 1848 voorbereidde - eerst toen trad scherp afgeteekend de conservatieve partij (die van het behoud) op tegen de liberale (die van den vooruitgang), tot welke laatste ook behoorden bijna alle katholieke kamerleden, die zich eerst omstreeks 1860 begonnen af te scheiden. Aan het hoofd van het vrijzinnig Nederland stond Thorbecke. Op 26-jarigen leeftijd (in 1824) had hij zich reeds als advokaat te Amsterdam gevestigd, werd het volgend jaar tot hoogleeraar te Gent benoemd, bekleedde van 1830 af gelijk ambt te Leiden, nadat hij ten gevolge van den Belgischen Opstand uit Zuid-Nederland verjaagd was en werd in 1840 tot volksvertegenwoordiger gekozen. Op last van Koning Willem III vormde hij in 1849 een liberaal ministerie en feitelijk heeft hij tot het jaar van zijn dood, in 1872, den grootsten invloed op 's lands zaken gehad en zich een staatsmansnaam verworven, die hem een vereeuwiging in metaal heeft bezorgd: het Thorbeckeplein te Amsterdam draagt zijn standbeeld. Teekenend voor den geest van het Nederlandsche volk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||
is het, dat de wijze waarop de Paus zich de vrijzinnige opvatting der regeering, om zich niet te mengen in de aangelegenheden der kerkgenootschappen, ten nutte maakte door het bisschoppelijk bestuur hier te lande te regelen, den protestanten in 1853 dermate verontrustte, dat de zoogenaamde April-beweging ontstond, die den val van het eerste ministerie-Thorbecke ten gevolge had. Toen bleek, wat meermalen is beweerd en wat nu nog het geval is, dat in elk Nederlander iets van een Geus steekt. Maar hoewel meermalen een gematigder kabinet optrad, moest de koning telkens Thorbecke terug roepen om het schip van Staat zijn vasten koers vooruit te hergeven. De Liberale Partij was en bleef een groote macht in het land, die bij afwisseling ‘gouverneerend’ of ‘controleerend’ de regeering beheerschte. De ministeries, die niet uit haar voorhoede waren samengesteld en waarvan de conservatief-liberale Heemskerk meermalen de vormer was, bestonden meestal uit te gemengde elementen om een beslist anti-liberale politiek te volgen. De Katholieken door het zuiden des lands afgevaardigd bleven als zelfstandige partij verre in de minderheid. Eveneens de Antirevolutionairen, wier beginselen door Groen van Prinsteren (1801-1876) werden geformuleerd en wier leuze was: ‘Tegen de Revolutie het Evangelie.’ Nooit zouden de minderheden het tot een meerderheid hebben gebracht, wanneer ze zich niet als verbondenen op den politieken vijand hadden geworpen, m.a.w. als ze elkaars kandidaten niet gesteund hadden. De Liberale Partij, van haar veldheer beroofd, verzwakte langzamerhand en de Tweede Kamer ging in 1884 ‘om’. De rechterzijde, de vereenigde anti-liberalen, kon echter met hoegenaamd geen meerderheid weinig uitrichten. De grondwetsherziening met uitgebreid kiesstelsel, onder de bekwame leiding van Minister Heemskerk tot stand | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||
gekomen, bracht de linkerzijde een nieuwe nederlaag toe. De Katholieken en Antirevolutionairen zegevierden en in de Kamer, voor het eerst uit honderd leden samengesteld, telde de linkerzijde niet meer dan 45 zetels. De leider van den veldtocht, de ziel van de anti-liberale beweging was Dr Abraham Kuyper en al maakte hij in 1888 geen deel uit van het ministerie-Mackay, dat feitelijk het eerste zoogenaamd ‘Christelijk kabinet’ was, hij oefende er niettemin een grooten invloed op uit. Toch zegevierde binnen weinige jaren het liberale Nederland weer. De verkiezingen in 1891 bezorgden aan de linkerzijde 55 zetels en drie vrijzinnige ministeries speelden het laatste decennium af der Nederlandsche politieke 19de eeuw. In dien tijd is echter veel gebeurd. Spraken we in den aanvang van dit vluchtig geschiedkundig parlementair overzicht van twee, later van drie partijen, de tijdgeest, die naast de verheffing van het volk en den volksinvloed meer individualiteit vrijlaat, heeft een scherper onderscheiding doen maken tusschen voor- en achterhoede van oorspronkelijk eenzelfde partij, nuanceering in één groote groep heeft tot splitsing geleid in kleinere zelfstandige groepen met eigen beginselen en programma's. Uit den aard van haar karakter moest de eenheid van de Liberale Partij daar het meest onder lijden; de radicale vcormannen begonnen zoo hemelsbreed te verschillen van de conservatieve achterhoede, dat scheuring en scheiding niet konden uitblijven. Van die verdeeldheid maakten niet alleen de kerkelijken gebruik, maar ook de sinds de uitbreiding van het kiesrecht ontstane volkspartij, voor wie men een tiental jaren geleden nauwlijks een zetel in de Kamer mogelijk achtte; maar die er weldra vasten voet kreeg. En ten vorigen jare heeft men het in onze parlementaire | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||
geschiedenis merkwaardige feit zien gebeuren, dat de Liberale Partij, die in de oude Kamer, onder het zeer geavanceerde Kabinet-Pierson, met Goeman Borgesiusals minister van Binnenlandsche Zaken, nog over een meerderheid van 5 stemmen beschikte, niet minder dan 17 zetels verloor en de verbonden Christelijke partijen een schitterende overwinning behaalden. Wel gaf de impopulaire, halfslachtige, administratie-rijke Leerplichtwet, waarmee het oude ministerie ons begiftigde, den clericalen vrij spel in het winnen van den volksgeest, maar de liberalen hebben de nederlaag toch gedeeltelijk aan zich zelf te wijten. De lange duur hunner heerschappij was oorzaak, dat zij indutten op traditiën, het geloof veronachtzaamden, de belangen der minderheden niet altijd in het oog hielden. Zij raakten daarbij beklemd tusschen de behouders ter eener, de sociale hervormers ter anderer zijde. Als het waar is, dat de eindstrijd onzer dagen zal gestreden worden tusschen de streng-geloovigen en de sociaal-democraten, dan is het geen wonder, dat de Liberale Partij 't eerst het lootje moet leggen. Vooreerst zijn we echter nog niet zoo ver en of de nieuwe Kamer, die al gauw haar eersten verjaardag viert, een getrouwe afspiegeling van den stand der politieke verhoudingen in Nederland mag worden genoemd, valt te betwijfelen. De manier, waarop de minderheden elkaar hebben gesteund om de Kamer ‘om’ te krijgen, laat geen zuivere schatting toe. Stemmingen in ons land - en 't zal ook elders wel zoo zijn - worden dikwijls te veel beheerscht door ontevredenheid over in functie zijnde regeerders, hangen zelfs meermalen af van een vernuftig gevonden verkiezingsleus. De sympathie van de vlottende kiezersmenigte (hoe weinigen houden er een onbeïnvloede overtuiging op na!) is een wispelturige genegenheid en als ze haar zin van den een niet kan krijgen, wil ze het met den ander wel eens probeeren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||
Op die menigte te bouwen is bij een zoo heterogene bevolking als de onze wel geen staatman gegeven, en menig regeerder moet het ook in onzen tijd nog ervaren, wat Vondel in zijn Palamedes zoo kernig-waar zegt, als hij aanvangt: Die zorgt en waakt en slaaft, en ploegt en zwoegt en zweet, Ten oirbaar van het lant een lastig ampt bekleet, En waant de menschen aan zyn vroomheit te verbinden, Zal zig te jammerlyk in 't endt bedrogen vinden Van 't wispeltuurig volk, dat, veel te los van hooft, Genoten dienst vergeet, en 't ergste liefst gelooft. Doch ter zake. De Tweede Kamer der Staten-Generaal bestaat op 't oogen blik uit:
Geheel nieuw is de partij der Vrijzinnig-democraten, althans wat den naam betreft. Ze lijkt veel op de Radicale Partij, die het in ons land nooit tot een krachtig zelfstandig bestaan heeft kunnen brengen en 't schijnt wel of ook de nieuwe groepvorming dezer strijdbare en geleerde mannen (zij telt menig bekend professor onder hare woordvoerders), staande tusschen liberalen en sociaaldemocraten, naar sommigen beweren veel dichter bij de laatsten dan bij de eersten, niet bestemd is een hooge vlucht te nemen. Met haar orgaan, het Volksblad ging het ten minste niet naar wensch; het heeft reeds opgehouden te verschijnen. De Antirevolutionairen vormen de sterkste groep, al namen ze onder drie benamingen zitting. De beide nuan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||
ceeringen mogen het op sommige punten niet met den erkenden leider Dr Abraham Kuyper eens zijn, als het gaat om de staatsmacht, strijden ze aan de zijde van den knappen en strengen Calvinist, die als aanvoerder der verbonden troepen de aangewezen man was om het roer van staat in handen te nemen. Verklaarbaar was het dus, dat hij (voor het eerst) met de vorming van een ministerie belast werd; en dat hij daarbij met den hoofdman der katholieken, den dichter-staatsman, te rade ging, spreekt van zelf. Naast 5 antirevolutionaire traden 3 katholieke ministers op, een zeldzaam feit voor Nederland; de premier nam zelf Binnenlandsche Zaken. Dr Abraham Kuyper is een te merkwaardige persoonlijkheid om er niet een oogenblik bij stil te staan. Hij is een goede zestiger, op wiens glad gevuld aangezicht men niet te vergeefs de uitdrukking van wilskracht zoekt. Op 25-jarigen leeftijd promoveerde hij in de godgeleerdheid en was predikant achtereenvolgens te Beesd, Utrecht en Amsterdam. In 1872 werd hij redacteur van De Standaard en sinds heeft hij dit blad werkelijk gemaakt tot het standaard-orgaan van de Antirevolutionairen in Nederland, wier organisateur hij werd. Groen van Prinsteren had, een halve eeuw geleden, wel de beginselen geformuleerd, maar was nooit, volgens zijn eigen verklaring, hoofd eener partij. Dr Kuyper is dat in den volsten zin des woords. De beginsel-verklaringen in de hoofdartikelen van zijn blad werden later vereenigd tot een boekwerk Ons Program, dat der partij nóg tot richtsnoer geldt. Hij heeft zich door jarenlange propaganda den steun verzekerd van de ‘kleine luyden’, in wie het geloof en het godsvertrouwen der vaderen heeft stand gehouden, terwijl hij aan de andere zijde de ‘groote luyden’, de mannen met twee namen, waarvan Jhr Mr A.F. de Savornin Lohman als de voornaamste vertegen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||
woordiger kan gelden, onder zijn vaan wist te vereenigen. In 1874 werd hij voor het eerst gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Later toonde hij dat men er geen zetel behoeft te bekleeden om invloed op de regeering uit te oefenen. Zijn invloed buiten de Kamer was groot. Hij is niet alleen een vruchtbaar schrijver, maar een begaafd redenaar. Er zit stijl, Calvinistische stijl in al wat hij sprak of schreef en immer was hij slagvaardig. Het geweldigst misschien van alles heeft hij de neutrale school zijner tegenstanders bestookt. Het openbaar onderwijs is langen tijd de twistvraag geweest, die den gang van regeeringszaken belemmerde. Zijn stichting, de Vrije Universiteit, waarvan hij zelf in 1879 de eerste rector was, bewijst genoegzaam dat hij ook het hooger onderwijs in zijn geest verlangde. Door zijn streven zijn de bijzondere scholen ‘met den bijbel’ van staatswege gesubsidieerd en nu hij zelf de regeering in handen heeft, zal gelijkstelling met het openbaar onderwijs misschien spoedig in een wetsvoorstel belichaamd worden. Dr Abraham Kuyper is een krachtige persoonlijkheid, wiens groote hoedanigheden door partijgenoot en tegenstander volkomen erkend worden, al spaart men hem de kritiek niet, vooral nu hij een ‘reise-minister’ dreigt te worden. Zijn verbazende algemeene kennis, zijn groote veelzijdigheid hebben hem sinds zijn eerste-ministerschap een Europeesche vermaardheid bezorgdGa naar voetnoot(1). Zijn strijdbare natuur doet hem | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||
zich meermalen in den strijd van anderen werpen. Hij kan geen lijdelijk toeschouwer blijven, waar hij meent den zwakke te kunnen bijstaan. Warm vaderlander als hij is, heeft de zaak der Boeren zijn volle sympathie. Nog voor hij achter de groene tafel zat legde hij er getuigenis van af met zijn bekend artikel in de Revue des Deux Mondes. En als bezegelend wat hij toen schreef, heeft hij de wereld ontroerd door het zenden zijner bekende Nota aan de Engelsche regeering, een daad van moedige, beleidvolle diplomatie, een waardige tegenhanger van het zenden van de Gelderland aan Paul Kruger door onze Koningin. En als er nu vredesstemmen over den Oceaan ruischen, mag Nederland zich wel de eer toerekenen de duif met een palmtakje te hebben uitgezonden. Een andere deugd van Dr Kuyper is zijn voortvarendheid die hem soms zijn mond doet voorbijpraten, maar overigens de bewerkster van veel goeds is. Ze deed hem een paar jaar geleden zijn reis naar Amerika maken, waarvan het resultaat was zijn belangwekkend boekje Varia Americana, waaruit men hier eerst recht de Nederlandsch-Amerikaansche toestanden heeft leeren kennen. Hij heeft daarmee bijzonder aan zich verplicht het Algemeen Nederlandsch Verbond, wiens streven het immers is de Nederlandsche Taal te handhaven en te verbreiden en de belangen van den Nederlandschen stam te behartigen overal waar dit op de wereld mogelijk is. De stichting der groep Amerika is er sterk door bevorderd en dat Dr Kuyper als eerste minister van het land niet zal vergeten dat hij lid is van den Raad van Bijstand der Groep A van 't A.N.V., zijn liefde voor land, volk en taal is er ons een waarborg voor. Is het niet die liefde, welke hem den Vlamingen een warm hart doet toedragen? Heeft hij dat niet getoond, toen prof. Van Hamel zich zoo onvoorzichtig uitliet in de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||
bijeenkomst der vereeniging met den langen naam? Heeft hij den hooggeleerden heer toen niet in zijn krachtig-verwerende taal voorgehouden hoe het Vlaamsch maken der Hoogeschool te Gent de bekroning moet zijn van den strijd, die voor het terugkeeren tot de Nederlandsche taal in Vlaanderen nu jarenlang gestreden is, hoe die strijd altijd een deel is geweest van onzen eigen strijd voor den Nederlandschen stam en van ons eigen leven niet is af te scheiden? Inderdaad, van Dr Kuyper kan, nu hij op het toppunt van zijn roem is, nog veel voor Groot-Nederland verwacht worden.
Hierboven gaf ik de samenstelling der Kamer, waarmee Dr Kuyper heeft te regeeren. De meerderheid der rechterzijde is krachtig, de verdeeldheid der linkerzijde sterk genoeg om ze voorloopig vast in den zadel te doen zitten. En de Eerste Kamer tot heden bij al de wisselvalligheden waaraan het ministerieel leven is blootgesteld, het bolwerk der Liberale Partij, staat ook op omgaan, want de Provinciale Staten zijn bij de verkiezingen in 1901 eveneens met een Christelijke meerderheid voor den dag gekomen en daar deze de leden der Eerste Kamer (50) kiezen, is het slechts een kwestie van tijd om deze tot een afspiegeling van de Tweede Kamer te maken. Reeds zijn der Eerste Kamer drie harer bekendste liberale leden ontvallen: de heeren Van Naamen, Van Eemnes en Fransen van de Putte in de eerste week van Maart en Viruly in het begin van April. De eerste was sedert 1889 voorzitter der Eerste Kamer, zijn onpartijdige leiding werd door voór- en tegenstander geroemd. Ingewikkelder was de politieke loopbaan van Fransen van de Putte. Meermalen was hij minister van koloniën en de val van het tweede ministerie-Thorbecke (1866) komt gedeeltelijk voor | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||
zijn rekening. Zijn naam brengt ook de oorlogsverklaring aan den sultan van Atjeh in herinnering, en de onzalige strijd in den Noordhoek van Sumatra, waarvan nog altijd het einde niet is te zien, heeft aan zijn reputatie, 't zij dan terecht of ten onrechte, geen goed gedaan. In zijn laatste levensjaren was hij een der voornaamste woordvoerders in de Eerste Kamer waar hij 28 Dec. 1901 zijn laatste koloniale redevoering hield. Men noemde hem ‘een machine van tweehonderd paardekrachten.’ Zijn belangrijke parlementaire praktijk loopt over 40 jaar, een tijdperk, dat zijn 80-jarige partijgenoot Viruly uitsluitend als lid der Eerste Kamer meemaakte. Hun zetels zullen thans door anti-liberalen worden ingenomen. Onder de leden der Tweede Kamer zijn er enkelen die voor den kronieker van genoeg belang zijn om ze te noemen. De volksvertegenwoordiger, wiens naam het meest gedrukt en besproken is en die niettemin het minst aan de beraadslagingen op het Binnenhof (de vergaderplaats der Staten-Generaal in Den Haag) heeft deelgenomen is de heer K. ter Laan, hoofd eener lagere school te Delft en afgevaardigde voor het Groningsch kiesdistrict Hoogezand. In 1871 geboren is hij het jongste lid der Tweede Kamer, maar veel genoegen heeft hij tot heden niet van zijn mandaat gehad. De Raad van Delft heeft herhaaldelijk geweigerd hem vergunning te geven de zittingen der Kamer bij te wonen. De heer Ter Laan heeft wellicht verkeerd gedaan niet onmiddellijk een zijner betrekkingen neer te leggen, want men mag toch veronderstellen dat de behartiging der belangen van het Kamerlidmaatschap en die van hoofd eener school voor u.l.o. met daaraan verbonden handelscursus (avondschool) niet aan denzelfden persoon kan worden toevertrouwd. Ter Laan wenschte dan ook, zooals dat bij militairen het geval is, op nonactiviteit gesteld te worden. Maar 't bleek dat de wet daarin | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||
ten opzichte van een onderwijzer niet voorziet. De geschiedenis van de ‘Zaak-Ter Laan’ zou een boekdeel kunnen vullen, hoewel ze nog niet uit is. Door den gemeenteraad van Delft ontslagen, is de belanghebbende nu ten slotte bij de Kroon in hooger beroep, die denkelijk het ontslag niet zal intrekken. Daarmee telt het Lager Onderwijs in Nederland een knap en bekwaam hoofd minder, de Sociaal-democratische Partij een parlementair propagandist meer, want Ter Laan behoort tot de volkspartij. Hij is de derde onderwijzer die in 's lands vergaderzaal zitting neemt, de beide anderen zijn de heeren C.H. den Hertog, oud-hoofd eener school te Amsterdam, lid van den raad dier gemeente en bekend taalkundige, en Th. M. Ketelaar, voor zin benoeming klasseonderwijzer te Amsterdam en invloedrijk bestuurlid van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers. De stelling, dat men van een onderwijzeralles kan maken, wordt hier eenigszins bewaarheid. Met hun drieën vertegenwoordigen zij juist de schakeeringen der linkerzijde. Een andere persoonlijkheid der nieuwe Kamer, waarop ik ten slotte de aandacht wil vestigen, is Jhr Victor de Stuers, de katholieke afgevaardigde voor Weert (Limburg), die het vorig jaar zijn zilveren feest vierde als adviseur der regeering in kunstzaken, in zijn hoedadigheid van referendaris der afdeeling kunsten en wetenschappen. De meening, aan Thorbecke toegeschreven, dat kunst geen regeeringszaak zou zijn, wordt door dezen oudheidkenner gelogenstraft en in 's lands vergaderzaal zal hij te allen tijde in de bres staan waar de belangen der kunst mochten worden bedreigd door nuchtere en practische staatsmanswijsheid. Men beweert dat hij een verdienstelijk carricaturist is en het zou dus niet onmogelijk zijn, dat hij zijn medeleden, die weinig eerbied betoonen voor zijn troetelkind, eens ‘nam’, wat naar beweerd wordt al gebeurd moet zijn. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||
Victor de Stuers heeft zich inderdaad voor het land en de kunst zeer verdienstelijk gemaakt. Hij heeft velen de oogen geopend voor de schandelijke verwaarloozing, waaraan de bouwkunst onzer vaderen blootstond. Hij heeft dit herleefd kunstbewustzijn, blijkend o.a. uit de tijdelijke stichtingen van Oud-Antwerpen, Oud-Holland en Oud-Dordt, voor Nederland in vruchtbare werkzaamheid omgezet. Op zijn voorbeeld hebben zich tal van kunstbeminnaars tot een Oudheidkundigen Bond vereenigd om den strijd tegen het Vandalisme aan te binden, te waken tegen het vernietigen van de nog bestaande merkwaardige oude architectuur, te verhinderen ook dat ze wordt verknoeid door een kunstelooze moderniseering. Tot de laatste ongerechtigheid behoort o.a. het cementen of grijsschilderen van zoovele karakteristieke trapgeveltjes uit de 16de en 17de eeuw. Is zoo 'n sausje over de frischroode baksteen niet als poudre de riz op gezonde boerinnewangen. Nog maar al te veel bewoners van oude panden zijn daarvan niet overtuigd en laten telkens weer het oude mooi nog dieper onder de verf schuilgaan. Ja, er zijn er zelfs, die in hun onheilige eenvoudigheid meenen, de oude bouwkunst te flatteeren, door de baksteentjes rood en de voegen wit te laten schilderen. Gelukkig bestaan er op vele plaatsen in ons land reeds vereenigingen tot instandhouding van oude gebouwen en heeft Victor de Stuers zich de medewerking verzekerd van tal van bouwkundigen, kunstenaars en archivarissen. Zelf reist hij onophoudelijk naar de verste uithoeken des lands om oude monumenten, poorten, kerken, raadhuizen, torens, kasteelen enz. op te nemen en er zijn advies omtrent het restaureeren over uit te brengen. Door Staat, provincie en stad en uit particuliere beurzen weet hij fondsen bijeen te brengen om te behouden wat nog niet onder den moker van het Vandalisme is gevallen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||
Een krachtig medestander vindt hij niet alleen in onzen beroemden architect van het Rijksmuseum te Amsterdam, Dr Cuypers, maar ook in onzen bekenden portrettist en kunstcriticus Jan Veth, die kortelings zijn heftige brochure Stedenschennis schreef tegen de voorgenomen demping der Reguliersgracht te Amsterdam. Things of beauty are a joy for ever. Dit geldt inzonderheid voor wat dagelijks voor het oog der menschen op pleinen en in straten, langs grachten en singels oprijst. En daarom verdient elke poging om in dezen conservatief d.i. behoudend te zijn groote waardeering, al ware het alleen uit een gevoel van piëteit voor een tijdperk van een soliden en kunstzinnigen handenarbeid, van een bouwperiode, die een afspiegeling was van den energieken tijdgeest onzer vaderen. Het restaureeren van de overblijfselen uit die dagen is niet alleen een eereschuld delgen, maar mogelijk de voorbereiding van een renaissance der renaissance, een voorhouden der verplichting ook aan de bouwmeesters van den nieuwsten tijd om verzet aan te teekenen tegen ziellooze architectuur en gevaarlijken revolutiebouw, een krachtig middel eindelijk om de bouwkunst weer te doen worden een element van ons volksbestaan.
C.v.S. |
|