| |
| |
| |
Th. Sevens' Reisjes in Zuid-Vlaanderen en O. Wattez' Hoekje van Zuid-Vlaanderen.
Iedereen weet dat het David-Fonds eene nabootsing is van het Willems-Fonds: inrichting, doel, middelen, werkzaamheden zijn op onze leest geschoeid. Nu komt ook de nabootsing van onze uitgaven. Dit blijkt ons het geval te zijn met de Reisjes in Zuid-Vlaanderen door Th. Sevens (uitgave David-Fonds), wanneer we die vergelijken met Een Hoekje van Zuid-Vlaanderen door O. Wattez (uitgave Willems-Fonds).
Wij zullen niet spreken van talrijke aanhalingen uit geschiedschrijvers, geleerden en dichters, die in het boek van den heer Sevens voorkomen, en die gansch den schijn hebben niet uit de werken der schrijvers zelven te zijn overgenomen, maar eenvoudig uit Een Hoekje van Zuid-Vlaanderen te zijn gehaald.
Een voorbeeld om het te begrijpen. Uit Antheunis' Leven, Lieven en Zingen, dat een gedicht, ‘Oudenaarde’, bevat, citeert de heer Wattez eene strophe en laat daarop volgen wat de heer Sevens ook letterlijk nazegt, als hij dezelfde strophe heeft aangehaald:
‘Zoo zingt dichter Antheunis, een zoon van Oudenaarde...’
O.W. Een Hoekje van Z. Vl., blz. 12. |
‘Dus zingt G. Antheunis, een zoon van Oudenaarde.’
Th. S. Reisjes in Z. Vl., blz. 55. |
Dit gezegd, zullen wij den lezer uit beide werken eene
| |
| |
reeks citaten voorleggen, hier en daar genomen, naarmate zij, bij 't lezen, in 't oog vielen.
‘Wat het panorama van Tiegem zoo rijk en prachtig maakt, is het rondzicht, dat ge hier genieten kunt, - een tafereel vol kleur en leven. Elders moge men veel hooger staan, nergens kan de benevelde lucht onzer Noorderstreken u een breederen gezichtskring ontvouwen.’
O.W. Een Hoekje, blz. 36-37. |
‘Te Tiegem is het rondzicht groot, het tafereel vol kleur en beweging, vol leven. Op den Pottelsberg, op den Muziekberg staat men veel hooger te midden van eene wilde natuur.’
Th. S. Reisjes, blz. 46. |
‘Hier vooral moet ge bekennen, dat ge wel doet een reisje aan uw eigen land te gunnen, eer ge naar de Ardennen, den Rijn of elders gaat.’
O.W.E.. H.., blz. 36. |
‘Och neen, wij moeten Spanje en Zwitserland niet bezoeken om schoone natuurtafereelen te vinden..’
Th. S.R.., blz. 49. |
‘Wij zijn hier overigens in het meest afgewisselde en schilderachtigste deel van het Zuiden van Oost-Vlaanderen, de gemeente Quaremont... Quaremont is voor een goed deel met bosschen overdekt, welke, evenals die van Vloesbergen, doorsneden zijn met valleien en ravijnen. De Romeinen moeten deze bergstreek gekend hebben.’ Te Quaremont werd in de |
‘Quaremont ligt misschien in het schilderachtigste deel van Zuid-Vlaanderen.. Een groot gedeelte van Quaremont is overdekt met bosschen. Diepe ravijnen loopen in alle richtingen... De Romeinen hebben deze plaats gekend. Over eenige jaren heeft men er een kerkhof ontdekt, met penningen en andere voorwerpen, welke men in die verwijderde tijden bij de |
| |
| |
laatste jaren een Romeinsch kerkhof ontdekt, waar penningen, vazen en andere voorwerpen, welke men gewoonlijk op de graven stelde, gevonden werden.’
O.W.E.. H.., blz. 59. |
‘lijken placht te leggen.’
Th. S.R.., blz. 50-51. |
‘Op den top diens bergs ziet men den kerktoren van Mont St.-Aubert. Links van den berg ontwaart ge, in het nevelig verschiet, de reusachtige massa der vijf torens van Doorniks hoofdkerk. West-en noordwaarts ontwaart men de Schelde, die door de weiden kronkelt en daarover de West-Vlaamsche gouwen...’
O.W.E.. H.. blz.. 58. |
‘Aan den gezichteinder steekt de toren van Mont St.-Aubert, op den Drievuldigheidsberg, in de lucht. Daarachter ontwaart men de reusachtige torens van Doorniks hoofdkerk..... Westwaarts kronkelt de Schelde door weiden en meerschen. Over den stroom beginnen de West-Vlaamsche valleien en verhevenheden...’
Th. S.R.. blz. 52. |
‘Dicht bij ons, Ruien, wiens kerktoren en omringende huizen zoo heerlijk op het donkergroen van het Kluisbosch uitkomen. Het is waarlijk een dorpje uit een bergland.’
O.W.E.. H.bl. z. 62. |
‘Ruien gelijkt aan een dorpje uit een bergland. Boven de roode daken der huizen wuiven de boomen van den Kluisberg met hunne donkergroene toppen.’
Th. S.R.. blz. 50. |
‘Over de Schelde het dorp Kerkhove met zijne fraaie Gothische kerk, van binnen zeer smaakvol versierd en geschilderd in den trant, welken de spitsboogstijl’ vereischt...
‘Berchem is eene zeer levendige gemeente...’
O.W.E.. H.. blz. 61. |
‘Benoorden Ruien liggen Berchem en Kerkhove met eene brug over de Schelde. Berchem is eene levendige plaats: Kerkhove heeft eene Gothische kerk, met smaak versierd naar de eischen der middeleeuwsche kunst.’
Th. S.R.. blz. 53. |
| |
| |
Een bewijs hoe nauwkeurig de heer Sevens de zichten heeft beschreven, die hij voorgeeft zelf beschouwd te hebben. De beschrijving gevende van het zicht van de hoogte van Edelare, die, terloops gezeid, talrijke sporen draagt in Wattez' boekje te zijn afgekeken, schrijft hij: ‘Heurne met zijn witten kerktoren..’ juist gelijk het in Een Hoekje van Zuid-Vlaanderen staat, dat in 1890 is verschenen. Die ‘witte kerktoren’ is sedert eenige jaren rood geverfd en het boek van Theodoor Sevens is verschenen in 1901.
Wat een scherpziende reisbeschrijver!
Beide schrijvers, O. Wattez en Th. Sevens, vertellen de legende van den krokodil van Kerselaar, gedood door eenen Oudenaarschen kruisvaarder; beide besluiten:
‘... hij bracht zijne belofte ten uitvoer.’
O.W.E.. H.. blz. 15. |
‘... en bracht zijne belofte onverwijld ten uitvoer.’
Th. S.R.. blz. 63. |
‘Van Kerselaar gaat de liefhebber van schoone zichten naar de herberg “Tivoli”, gelegen op de helling van den berg, tusschen Oudenaarde en Volkegem. Onder een der lindenhuisjes gezeten, kan men zich daar een half uurtje te goed doen aan het heerlijke panorama.’
O.W.E.. H.. blz. 16. |
‘Niet verre van Kerselaar, tusschen Oudenaarde en Volkegem op de helling van den berg, ligt eene wijd gekende herberg: “Tivoli”. Onder de linden, vóór het huis, kan men een half uurtje rusten en genieten...’
Th. S.R.. blz. 64. |
Een uittreksel uit het relaas der historische feiten, betrekkelijk de gemeente Eine en haren burchtheer, Arnold de Landas, die van eenen kruistocht terugkeerde:
‘De ruiters van Eine en omstreken haalden hem zegevierend in.’
O.W.E.. H.. blz. 22. |
‘Toen hij wederkeerde haalden de ruiters van Eine en de naburige dorpen hem zegevierend in.’
Th. S.R.. blz. 67. |
| |
| |
‘Te Gaver aan den rechter oever der Schelde, beginnen de eerste heuvelen en vormen eene reeks, die langs Dickelvenne, ten zuiden, en Semmerzake, ten noorden, zich verder in het oude keizerlijk Vlaanderen, of het land van Aalst zich uitstrekt.’
O.W. - E.H.. blz. 28. |
‘Daar (te Gaver) beginnen de eerste heuvelen, die langs Balegem naar het land van Aalst loopen.’
Th. S. - R.. blz. 69. |
‘In de vallei liggen de dorpen Schoorisse en Maarke; op de hoogte, ten zuiden, de kerktoren van Louise-Marie, in eene boschrijke streek en meer westwaarts Nukerke, in het zuidwesten de wouden van Vloesbergen en Opbrakel.’
O.W.- E.. H.. blz. 40. |
‘Schoorisse ligt, evenals Maarke, in eene bekoorlijke vallei, in de verte begrensd door de wouden van Opbrakel, Vloesbergen en den Muziekberg. Westwaarts steekt de toren van Nukerke in de lucht.’
Th. S. - R.. blz. 102. |
‘In de kerk van Schoorisse bemerken wij eenen grafzerk, twee namen bevattende: Arnold van Gaver, heer van Schoorisse, en Isabella van Gistel. De kerk heeft ook eene fondatie voor een eeuwigdurend jaargetijde, ter gedachtenis van Jan van Luxemburg, heer van Schoorisse.’
O.W.-E.. H.. blz. 40. |
‘In de parochiale kerk vindt de reiziger eenen grafsteen met de namen van Arnold van Gaver, heer van Schoorisse, en zijne echtgenoote, Isabella van Gistel. Jan van Luxemburg, een andere heer des dorps, stichtte er een jaargetijde.’
Th. S. - R.. blz. 102. |
‘Ronse was in de middeleeuwen vooral belangrijk door de lakenweverij. Sanderus stelt haar onmiddelijk achter de drie Vlaamsche koninginnen, Gent, Brugge en Ieperen...’ |
‘Gedurende de middeleeuwen bloeide de lakenweverij, zoowel te Ronse als te Gent, te Brugge, te Ieperen, te Kortrijk.’ |
| |
| |
‘Op onze dagen is Ronse eene zeer nijverige stad...’
‘In den loop der eeuwen moeten in Ronse merkwaardige gebouwen verdwenen zijn. Eene bloeiende stad als deze kon zoo mager niet bedeeld zijn.’
O.W. - E.. H.. blz. 49-50-51. |
‘Op onze dagen is Ronse nog eene zeer nijverige stad...’
‘Wellicht hebben al die rampen de merkwaardige gebouwen doen verdwijnen, die Ronse, net als andere steden, moet bezeten hebben.’
Th. S. - R.. blz. 104-105-106. |
‘Het letterkundig leven van Ronse schijnt weinig ontwikkeld.’
O.W. - E.. H.. blz. 52. |
‘Het letterkundig leven schijnt er nochtans weinig ontwikkeld te zijn.’
Th. S. - R.. blz. 109. |
‘Wat Ronse voor den toerist aantrekkelijk maakt is zijne heerlijke omgeving, die men hier en daar aan het einde eener straat, als een tooneeldecor, kan bewonderen.’
O.W. - E.. H.. blz. 53. |
‘Ronse heeft eene heerlijke omgeving. In de stad slenterend, kan men ze hier en daar, door eene zacht klimmende straat reeds bewonderen.’
Th. S. - R.. blz. 110. |
‘Van de “Kruisen” trekt de stad (Ronse) haar water. Langs den steenweg op Oudenaarde, komen de waterleidingen bijeen, in eenen kelder, waar men gestadig het klare frissche vocht hoort bruisen.’
O.W. - E.. H.. blz. 53. |
‘Van de Kruisen trekt de stad heur water. Langs den steenweg in eenen grooten kelder, hoort men het klare vocht onverpoosd ruischen.’
Th. S. - R.. blz. 115. |
‘Hier (de Muziekberg) wacht ons nogmaals een panorama, hetwelk voor dat van Tieghem niet moet onderdoen ja, in 't opzicht van grootschheid de kroon spant... Met talrijke breede gangen is het woud door- |
‘Het panorama, dat wij aanschouwen, is wel zoo schoon als dat van den Hootond. Maar wij beweren, dat het grootscher is... Talrijke gangen en lanen doorkruisen het bosch...’
‘Van tijd tot tijd vinden |
| |
| |
kruist, die nu eens diep in den rossen ijzersteen zijn uitgehouwen, dan eens den reiziger op eene opene plaats brengen van waar hij het heerlijkste uitzicht genieten kan...’
‘Luister liever naar die zacht ruischende melodie van den wind in het bosch, het gegons der insecten en het gekweel der vogelen in de takken... In het midden van het bosch staat, op eene opene plaats, een torentje, uit ertssteen opgetrokken en met veilrank begroend...’
‘Een deel daarvan (van den Muziekberg) werd onlangs in eene warande herschapen... Waterleidingen, vijvers en springfonteinen veraangenamen er het uitzicht...’
O.W. - E.. H.. blz. 45-46. |
‘wij eene open plaats, waar wij een prachtig uitzicht hebben...’
‘Hoor eens hoe het windje door de bladeren ritselt, hoe de kerfdiertjes gonzen, hoe de vogelen kweelen...
... in het midden van het bosch staat een torentje, uit etssteen (?) opgebouwd en met eiloof begroeid.’
‘Een gedeelte van den Muziekberg is hedendaags eene warande met bronnen, waterleidingen en vijvers.’
Th. S. - R.. blz. 116-117. |
‘Tusschen Ronse en Lessen ligt een uitgestrekt woud met twee aanzienlijke bergpunten, die elk de 150 meters bereiken. Het zijn 1o de Pottelsberg, zooals de kaart van het oorlogsdepot vermeldt, maar in Sanderus en door het volk der streek “Potseberg” geheeten en 2o Mont de Rhodes...’
‘Van de herberg “de Linde” gaan wij onze schreden langs den steenweg voort- |
‘Benoorden het vlek (Vloesbergen) is het uitgestrekte woud van Vloesbergen met twee bergpunten, die 150 meters hoog zijn. De eene verhevenheid is de Pottelsberg, de andere de berg van Rhodes...’
‘Nauwelijks zijn wij buiten Ronse aan De Linde - eene gekende herberg - of de Muziekberg rijst meer |
| |
| |
‘zetten. Links rijst daar de Muziekberg vóór ons oog en toont ons zijne sterke helling naar eenen waterloop...’
‘Op de beek draait eenen molen en niet ver van daar staat het kapelletje van (Lorette), waar, den 25 Maart van elk jaar, de pelgrims en nieuwsgierigen, heen trekken. Deze kermis - want bedevaarten en kermissen gaan dikwijls te amen, - is eene der eerste van het jaar en wordt bij het volk “Tijdeloozen-ommegang” geheeten. Rond die dagen bloeien immers de sneeuwklokjes en tijdeloozen...’
‘Aan de herberg “les Quatre Vents” komt men in het Walenland. Tien minuten verder slaat men rechts den weg in naar den Pottelsberg, met bosschen bedekt. Aan diep uitgeholde wegen zal het ons daar niet ontbreken...’
‘Op eene plaats, te midden van het woud, komen zeven wegen bijeen...’
‘Gestadig biedt dit woud eene afwisseling van valleien, ravijnen, steile hoogten en onbeplante ruimten aan. Bij warmen zomerdag is het daar zoo frisch zoo genoeglijk te vertoeven, een opwekkend lied te zingen, |
‘voor onze oogen. Aan dezen kant is zijne helling zeer steil. Daar neemt de Molenbeek haren oorsprong.’
‘De kapel van Lorette bestaat nog en wordt ieder jaar met den 25 Maart druk bezocht. De landzaten spreken dichterlijk van den “Tijdeloozen-ommegang,” omdat de tijloozen of (sic) de sneeuwklokjes in die dagen volop bloeien...’
‘Wij komen in Henegouw en bereiken eene wijd gekende herberg Les Quatre Vents...’
‘Tien minuten verder loopt een zijweg links, en andere rechts...’
‘Den zijweg inslaande beklimmen wij den Pottelsberg... Het volk in den omtrek noemt hem den Potseberg...’
‘Midden in het bosch, dicht bij eene diepte, komen zeven wegen bijeen...’
‘Heinde en verre ontmoeten wij diepe wegen, steile verhevenheden, ravijnen en onbeplante plaatsjes.’
‘Groene kraakbeziestruiken, bruine heideplanten en sierlijke varens bedekken alom den grond.’ |
| |
| |
‘of een gedicht te lezen. De wind blaast in het loover. Millioenen kerfdiertjes snorren door de ruimte of zetten zich op de bloemen neder. Op den grond, tusschen de denneboomen, ligt het rozig tapijt der heidebloemen uitgespreid, dat soms door het frissche groen der kraakbeziestruikjes of het sierlijk gebladerte der varens wordt afgewisseld.’
O.W. - E.. H.. blz. 54-55. |
‘In den heeten zomer, als de wind suist en de bijen gonzen op de bloempjes azen, is het hier, in de schaduw der boomen, schoon en dichterlijk.’
‘Groene kraakbeziestruikjes, bruine heideplanten en sierlijke varens bedekken den grond...’
Th. S. - R.. blz. 126-127-128 |
De heer Th. Sevens heeft dus ruimschoots geput uit de uitgave van het Willems-Fonds: Een Hoekje van Zuid-Vlaanderen, tien jaar vóór zijn boek verschenen: maar hij heeft zich wel gewacht den naam van den schrijver te vermelden, dien hij, wat den tekst betreft, zoo duchtig geplunderd en ook wat de schikking der wandeltochtjes betreft, zoo slaafs nagevolgd heeft.
De heer Sevens deelt in zijn boekje wel de namen mede van enkele moderne Vlaamsche schrijvers in Zuid-Vlaanderen geboren: Julius Plancquaert en E.M. Meganck; maar van I. Teirlinck, R. Stijns en O. Wattez zelf, die in hunne reeds talrijke werken het Zuid-Vlaamsche volksleven schetsten wordt er geen woord gerept.
Hector Plancquaert, de broeder van Julius, de schrijver De Dood van Karel den Goede, schijnt ook vergeten te zijn, waar er van hunne geboorteplaats, Wortegem, wordt gesproken.
Dit zal voldoende zijn om den lezer te overtuigen, meenen wij, op welke wijze de Reisjes in Zuid-Vlaa[n]deren door Theodoor Sevens werden samengesteld.
|
|