Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 7(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Droomen. Ze zaten te samen, in de hout In Haarlems lieflijke dreven; De avond was zoo heerlijk zacht En schoone muziek klonk hun tegen. Ze zaten te samen, hand in hand En luisterden naar die tonen, Zoo warm zoo innig en vol gevoel; Ze zaten zoo heerlijk te droomen. Die avond... 't is nog niet zoo lang geleên... Toch schijnt het haar eeuwen te wezen; Maar hem die zij liefhad hij is er-niet meer; O droomen!... waar zijt ge gebleven. In Haarlems dreven. Rood en goud gevlamde tulpen, Hoog opbloeiend, rank en fijn, Lente bode's zacht ontluikend In den milden zonneschijn. Hyacinten wit en rose, Geurend in heur weeldekleed, Anemonen fijn en teeder Op 't fluweelig mostapeet. Lustprieel van Hollands dreven, Kleuren, geuren, bloemenpracht Schitteren in uw blonde duinen Na den bangen winternacht. [pagina 40] [p. 40] Lente. Stralende in heur bruidsgewaad Als uit goud geweven, Zonnig blauw in lentepracht Lacht natuur ons tegen. Lieve, zoet zachte Mei, Nooit genoeg te roemen, Kwistig strooit uw milde hand Reine voorjaarsbloemen. Heerlijk bloeit de reseda Naast den goudenregen; Ginds in blonde lentepracht Geurt sering ons tegen. Zachtjes ruischt een schoon accoord In 't wazig groen der boomen, Trilt een blijde jubelzang Van zoete lentedroomen. [pagina 41] [p. 41] Lente's adem. Er daalde een Engel neder, Een schoone goudblonde fee; Ze brengt ons een rijkdom van bloemen En schitterenden zonneschijn meê. Ze komt in heur wagen van glorie En baadt zich in stroomen van goud; Ze toovert met kleuren en geuren, Geeft schoonheid aan weide en woud. Dat zijt gij, o lieflijke lente, O lachende goudblonde fee; Uw zachte adem omzweeft ons, Vergeten zijn kommer en wee, Vergeten die sombere dagen; T'is alles nu schoonheid en pracht; De fee in heur zegenwagen Heeft ons een nieuw leven gebracht. Edam, 1902. Nelly Hoekstra-Kapteijn. Vorige Volgende