Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 7
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 42]
| |
De TaalGa naar voetnoot(1).Aan Professor H.N. van Kalken. De taal, - wat schuilt er glans en luister in dat woord,
Dat machtig woord waarvan het hart is opgetogen,
Dat machtig woord dat ons verrukt en ons bekoort,
Waarvan de klank ons jong gemoed reeds heeft bewogen.
De taal, - dat is der volken kostelijkste goed,
Omdat daarin ligt opgesloten gansch 't verleden
Met heil en ongeluk, met voor- en tegenspoed,
Met overvloedge schatten en merkwaardigheden;
Omdat daarin het heden trouw zich openbaart
Met onze werkkracht en ons alomvattend streven;
Omdat zij is de grootsche tolk van onzen aard,
Van onzen geest, van onze ziel, van heel ons leven.
De taal, de schoone, rijke Nederlandsche taal, -
Oneindig schooner zijn voor ons haar lieve beelden,
Oneindig rijker is voor ons haar pracht en praal,
Oneindig weidscher is voor ons haar hooge weelde,
Sinds hij - de Meester - ons met vuur en warmte sprak
Van al het heerlijke waarop de taal mag bogen,
Sinds hij ons aller hart in fellen gloed ontstak
Voor al het eedle dat de taal nog zal verhoogen.
Brussel.
Tobie Jonckheere.
|
|