Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 7
(1902)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 163]
| |
Uit Noord-Nederland.Van Tentoonstellingen en MuseumsUit zee hebt Gij uw grond gewrocht,
O, Nederland - en wat onze oogen
In Uw landouw bewondren mogen,
Uw rijkdom hebt ge in zee gezocht,
En uit haar diepe, wilde golven
De reinste parels opgedolven.
Zoo zong onze volksdichter Heije om onze innige verwantschap met de zee te vertolken en onze oogen te richten daar, waar wij eenmaal heerschten als een der invloedrijkste mogendheden van Europa. En in een lied van Richard Hol heet het: O grond, door noeste vlijt ontwoekerd aan de golven,
Door onze vadren eens uit poel en slijk gedolven;
en wordt er roem op gedragen, dat wij de scheppers zijn van onzen eigen bodem. De overdracht daar gelaten, niet ieder is even verrukt over de omstandigheid, dat de Hollanders hun grond uit een moeras droog hebben gelegd en voor overstrooming beveiligd. Want uit de moerasdampen, die gebleven zijn, uit het overheerschend vochtig klimaat loeren de gevaarlijkste vijanden op de waterbouwkundige bevolking, haar besluipend met koorts en tering. Is het wonder, dat onze leekedichter De Genestet in een zwartgallige najaarsstemming Holland noemde een .... land van mest en mist, van vuilen, kouden regen,
Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en damp,
Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen,
Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp!
| |
[pagina 164]
| |
en dat hij, beu van dat prat gaan op ontwoekering aan de golven, zijn ‘Boutade’ eindigde met den tragi-komischen uitroep: Trek overschoenen aan, gewijde grond der vaderen,
Gij - niet op mijn verzoek - ontwoekerd aan de zee.
Toch de mensch hecht aan zijn geboortegrond, voelt zich deel van het land zijner voorouders en het volk vooral is er door de eischen van het daaglijksch brood meer aan gebonden dan gehecht. Ons visschersvolk heeft zijn roem overleefd maar bestaat nog altijd van de zee en hoe gevaarlijk het bedrijf, hun wordt niet veel keus gelaten; zonen nemen de plaatsen in van vaders, die te oud zijn om in zee te steken of... voor eeuwig in haar schoot rusten. Onze visschers zijn bekend over de heele wereld. Vreemdelingen uit de verste streken komen aan het Hollandsche strand herstel van gezondheid zoeken, meer nog hun zomer in ijdel vermaak, modevertoon en kermisgenot, in uitgang, dans en spel doorbrengen, terwijl de reden die eenmaal de zwakken naar strand en zeelucht dreef, bijzaak is geworden. Scheveningen vooral is het verst afgeweken van zijn oorspronkelijke bestemming, thans met zijn daaglijks duizenden bezoekers trekkend, een eind in zee stekend Wandelhoofd of Pier, die 's avonds met zijn ontelbare electrische gloeilampjes een tooverachtigen aanblik oplevert, meer een wereldkermis dan een badplaats en de duin-afgravingen nemen ten gevolge der bouwwoede tusschen Den Haag en Scheveningen zulke bedenkelijke verhoudingen aan, dat den natuurliefhebber de schrik om het hart slaat. Wie dan ook rust en opsterking zoekt aan het Hollandsch duin kiest een andere plek, gaat naar Domburg op Walcheren of naar een der Hollandsche badplaatsen Oostvoorne, Loosduinen, Noordwijk, Zandvoort, Wijk aan Zee, Katwijk. Naar dit laatste dorpje vergezelle de lezer mij. Katwijk is | |
[pagina 165]
| |
als alle genoemde plaatsen visschersdorp en badplaats tegelijk, maar heeft veel van zijn stillen eenvoud behouden. Zijn simpel wit kerktorentje is het voorwerp van menige schilderstudie en ook zijn visschers en vaartuigen poseeren dikwijls voor kunstenaars, die aan het strand hun modellen komen zoeken. De visschersbevolking van ons land heeft dan ook het best oude zeden, gewoonten en kleederdrachten bewaard. Onze doode steden aan de Zuiderzee: Hindeloopen, Bunschoten, Spakenburg, Huizen, Volendam en het eiland Marken vooral zijn er om beroemd. Verband te zoeken tusschen de kunst en de zee met haar kustbewoners is daarom geen ijdel pogen. Heeft Heyermans haar niet zijn beste, krachtigste, felste drama te danken? Heeft zij niet onze oudste en onze nieuwste dichters en schrijvers geinspireerd? Leeft Albert Verwey niet aan haar strand in wijsgeerige rust! Ontleenden Israëls en Mesdag, Blommers en Artz haar niet hun dankbaarste onderwerpen? Wat hebben de aanstichters der Visscherij-tentoonstelling te Katwijk goed gezien, de inrichting op te dragen aan de drie kunstschilders, die het Hollandsche visschersdorp, waar de grootvorst van Europa's stroomen vóór zijn kanaliseering in het zand der duinen smoorde, tot woonplaats kozen: Jan Toorop, de bekende symbolist, Willy Sluiter, de knappe teekenaar en Morgensterne Munthe, een schilder van Noorsche afkomst, die de zee tot model heeft gekozen. De geheele commissie heeft trouwens eer van haar werk. Op een afstand ziet men reeds het flinke hoofdgebouw oprijzen met zijn gevel van gevlagde tonnen en bakens, geflankeerd door een paar bommen, tonig afstekend tegen lucht en duin. Dicht bij gekomen wordt de aandacht getrokken door een fresco boven den ingang, geschilderd naar een ontwerp van Toorop door een veelbelovend leerling. Het voorplein is verder opgesierd met kleinere vaartuigen en verschillende voorwerpen op het visschersbedrijf betrekking hebbend. | |
[pagina 166]
| |
Het inwendige der Tentoonstelling draagt ook de sporen, dat hier een kunstenaar aan het ordenen geweest is. De inzendingen staan niet stijf in het gelid, maar in behaaglijke afwisseling en alweer een vondst is de zolderbekleeding, waaraan in tegenstelling met andere tentoonstellingsgebouwen veel zorg besteed is. De zoldering is nl. geheel gedrapeerd met in schilderachtige plooien neerhangende netten. Kleuren en lijnen doen het hier uitstekend. Het hoofdgebouw bevat in bonte mengeling visscherssieraden van goud en zilver naast monsters scheepsbeschuit, zeevaartkundige instrumenten en uitrustingen voor visschers, modellen van reddingsbooten en verbandtrommels, in het kort alles wat op de visscherij en het zeeleven betrekking heeft. Er zijn mooie reliefkaarten, waarvan er een het duinlandschap tusschen Scheveningen en IJmuiden als uit een ballon gezien afbeeldt. Volendam zond kleederdrachten en de meeste Zeeuwsche visschersplaatsen zijn elk door iets karakteristieks vertegenwoordigd. Het bijgebouwtje, waarin de kunst is ondergebracht, steekt gunstig af bij andere schilderijen-tentoonstellingen. Hier ontvangt men geen magazijn-indruk. Door de wanden op manshoogte met slechts één rij schilderijen te behangen is een voornaam en rustig geheel verkregen. 't Meerendeel is mooi werk: de beste namen zijn dan ook vertegenwoordigd. Jozef Israëls zond een schetsmatig vrouwenbeeld; men denkt er bij aan Rembrandt's Saskia, al lijkt het er niet op. Van zijn zoon Isaäc Israëls is er een kranig geschilderd sneeuweffect. Floris Verster houdt zijn naam op met een stilleven en een duinlandschap, Haverman met lithografiëen: de bekende Zeeuwsche meisjes op het duin. Wiggers komt heel goed uit met een mooi landschap in gouden toon. Blommers, de bekende strandschilder, is al mee het best vertegenwoordigd en Mesdag ontbreekt natuur- | |
[pagina 167]
| |
lijk niet. De kabeljauwen van Bisschop en het riviergezicht van Herman Gunneweg mogen mede in het bijzonder worden vermeld. Er is voorts werk van Suze Robertson, Arntzenius, Hart Nibbrig, Edz. Koning, Wysmuller en natuurlijk ook van de drie Katwijksche schilders. De teekeningen van Toorop en Sluiter, zoo verschillend in richting behooren tot het beste wat deze schilderijen-tentoonstelling, gelukkig niet al te angstig tot het visschersbedrijf bepaald, te zien geeft. Mocht ik den Zuid-Nederlander belust gemaakt hebben Katwijk te gaan bezoeken, dan zij hij er aan herinnerd, dat de tentoonstelling op Zondag gesloten is, een maatregel, welke den Vlaming, die juist dezen dag als zijn uitgangsdag beschouwt, in het bijzonder vreemd zal voorkomen, maar die met het Hollandsch streven naar Zondagsrust in verband staat en dus geëerbiedigd moet worden, hoe schadelijk dan ook voor 't geldelijk welslagen der onderneming. Afscheid nemend van de kunst-afdeeling, treft het den opmerkzamen en nadenkenden bezoeker hoe Holland ‘ontwoekerd aan de golven’ en in eeuwige voeling met de zee, zoo weinig zeeschilders telt. Zijn steden en landouwen, zijn slooten en rivieren, zijn dorpsstraten en binnenhuizen, zijn weiden en bosschen worden of zijn in oneindige verscheidenheid door een stoet van landschapschilders op het doek gebracht; aan de zee wagen zich niet velen. Waarom? 't Landschap is tammer, ligt rustiger onder mooie belichting van stralende zomerzon of versomberd onder grauwe luchten. De zee is de nimmer rustende, de eeuwig zich bewegende; kalm aanrollend van verren horizon of donderend neerstortend op broze vaartuigen; in flauwe rimpeling deinend onder hoogen, licht-bewolkten hemel of toornig torenend tegen jagend zwerk. Men moet zich wel innig zoon voelen van het Hollandsch strand, de zee in al haar geheimen | |
[pagina 168]
| |
hebben doorschouwd om haar in heur grootsche schoonheid en majesteit te kunnen afbeelden. Zou dit de verklaring zijn? Scheveningen, dat dezen zomer den presidenten en voormannen der Z.A. Republieken zulk een gastvrij oord is, heeft dezen zomer een kunsttentoonstelling van heel wat grooter omvang en strekking. Achter het Kurhaus verheft zich een gebouw, welks vroolijke, aan Oostersche bouwkunst herinnerende fronttorens onmiddellijk de aandacht trekken. Ruim 5000 kunstwerken van schilders, teekenaars, etsers, beeldhouwers, musici uit bijna alle landen der wereld leggen een schitterend getuigenis af van den eerbied voor en het medelijden met het dapperste volk der eeuw. 't Is een grootsche ‘liefdegaaf der Muze aan de kranke Vrijheid.’ Duitschland staat in getalsterkte, hoewel niet in beteekenis bovenaan. Dan volgt Frankrijk met ruim 1000 nummers. Nederland en België komen ook goed naar voren. Verder zijn vertegenwoordigd Zwitserland, Italië, Oostenrijk, Hongarije, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Rusland, Finland, Polen, Spanje en Amerika. Het doel gebiedt eigenlijk kritiek voor zich te houden. Toch mag wel gezegd, dat het voor den Nederlander, die door den hoofdgang en de vele nevenzaaltjes dwaalt, een voldoening is op te merken hoe krachtig en pittig de Hollandsche kunst met vertegenwoordigers als Jozef en Isaäc Israels, Mesdag, Breitner, Toorop, Weissenbruch, Hart Nibbrig, Moulijn, Neuhuijs, Klinkenberg, Blommers, Kever, Voerman, Bauer, Haverman, Charles van Wijk, Pier Pander en zoovele andere meesters, uitkomt tegen de onbeduidendheid der meeste andere landen, Frankrijk niet te na gesproken met zijn knappe teekenaars, zijn kranige medailleurs, zijn forsche beeldhouwers. | |
[pagina 169]
| |
België maakt ook een goed figuur met een 350-tal inzendingen. Wie mij vooral in het oog vielen - de mogelijkheid van over het hoofd zien bij zoo'n buitengewoon groote tentoonstelling mag worden aangenomen - zijn Jefferijs (Brussel) met ‘Verges en Flandre’, Vanaise (St. Gilles) met een Studiekop, de gravures van Donay (Luik), een mooi klein lentestukje van Lucien Franck (Brussel), een goede pastel van mevrouw A. De Weert (Gent), een plaquet van Dubois, een aquarel van Lijnen (Brussel).... Verder De Rudder, Lambeaux, Boine, Hipp. Le Roy, Baes, Roessingh, Delaunois, Heyvaert, Geerts, Gilsoul. 't Mooist echter zijn vertegenwoordigd Courtens met een rijp schilderij en Meunier met een krachtig bas-relief in brons. Verdere bespreking zou mij te ver voeren. Wat in verband met de bedoeling dezer expositie het meest goed doet is de indrukwekkende belangstelling, die de grootste kunstenaars van de Oude en de Nieuwe Wereld er mee toonen in het pas afgespeelde werelddrama. Zulke reusachtige uitingen werken verheffend op de ontmoedigde stemming na den zoo geheimzinnig gesloten vrede, De regeeringen mogen het dapperste volk der eeuw in den steek hebben gelaten, de volkeren, hier hun fijnst-bewerktuigde vertegenwoordigers, de ware koningen van het menschdom, helpen hun beroofde broeders. Waar zij voorgingen op uitnoodiging van het wakkere Haagsche comité mogen de minderen volgen door bezoek aan de Tentoonstelling en het koopen van loten. Als alle verkocht worden zal het bedrag vermeerderd met de toegangs-gelden een som bedragen, waarvan de wereld verbaasd zal staan en waarmee de Boeren en dus het Hollandsche Ras in Zuid-Afrika zeer gebaat zal zijn. Hun is volgens de zieners van het menschdom de toekomst, maar om die niet telkens te zien deinzen zal er veel geld noodig zijn als tegenwicht voor ‘the Almighty Dollar’ van het Engelsche ras. | |
[pagina 170]
| |
Ik zou volgens mijn opschrift over tentoonstellingen en museums schrijven. Naast de aandachtvestiging op de zooeven besproken indrukwekkende kunstenaars-manifestatie tegen Engeland, mag ik niet nalaten nogmaals belangstelling te vragen voor het Zuid-Afrikaansch MuseumGa naar voetnoot(1), niet minder van internationale beteekenis en bestemd om tot in verre eeuwen de herinnering te bewaren aan den heldenstrijd der Boeren. In allen eenvoud is het Dordtsche Museum den 1en Juli geopend. De heer Hidde Nijland, wien wij het behoud van het Zuid-Afrikaansche Paviljoen der Parijsche Tentoonstelling en zijn inventaris danken, hield voor een uitgelezen gezelschap genoodigden de openingsrede. In het kort schetste hij de geschiedenis van zijn Museum en rekende zich gelukkig, dat Dordrecht de schatbewaarster is geworden van zoovele herinneringen aan groote vreugde en nog grooter smart. Hij deed echter uitkomen, dat het Museum geen vijandige daad is tegen de Engelschen, maar alleen een stuk geschiedenis. Toch riep hij Engeland toe: ‘Hoopvol verwachten wij van U, dat een tweede Gladstone, eere uwer natie, zal recht doen, tot glorie van uw stam en tot verbroedering van ons en alle volkeren. Ons land is klein, onze beschaving groot, toon dat uw rijk is machtig en uw beschaving grooter.’ En als lichtpunt in het donkere heden noemde Hidde Nijland de opleving van den Nederlandschen Stam en het verhoogd stambewust zijn, blijkend uit den steun met woord en daad aan onze stamverwanten verleend en uit het Hollandsch bloed, dat voor de heilige zaak heeft gevloeid. De stichter stond daar voor het wereldberoemd borstbeeld | |
[pagina 171]
| |
van Kruger en hechtte een frisschen krans bij de vele verdorde lauweren, die in het Parijsche Paviljoen den grijzen voorganger en zijn volk om strijd hebben geëerd. En het is een zeldzaam schouwspel, die tien zuilen om het beeld te zien, van onder tot boven, zoover de armen konden reiken, beschreven en beplakt met de meest verwoede uitingen in dicht en ondicht tegen de ware aanstokers van den oorlog, maar ook met de geestdriftigste huldebetuigingen aan Kruger en zijn helden. Schering en inslag is het ‘Mort aux Anglais!’ en ‘Vivent les Boërs!’ Op een der zuilen zijn deze uitroepen afwisselend tot een groote ster vereenigd. Menig vel papier met de hartstochtelijkste uitingen beschreven is er op geplakt. Het lijkt niet overdreven wat een der vele rijmen te lezen geeft: Tous les visiteurs de l'Exposition
Protestent contre l'infâme Albion.
En dat, waar met duidelijke letter het verbod was opgehangen: ‘On est prié de ne rien écrire ou coller sur les colonnes.’ Elders lezen we: Si les Boërs succombent sous le nombre,
L'histoire de l'Angleterre aura une page sombre.
Op een andere zuil weer: Tout passe sur la terre
Aussi finira l'Angleterre.
De Nederlander voelt iets van trots, als hij onder een klein portret van koningin Wilhelmina leest: ‘Honneur et salut respectueux à la Reine Wilhelmine qui seule de tous les Grands de la terre, a élevé la voix en faveur des Boërs, opprimés par l'Angleterre.’ In de genoemde voorhal of eerezaal prijken de portretten | |
[pagina 172]
| |
of namen der meest bekende figuren uit den oorlog. Paul Rink schilderde de portretten van het driemanschap, Wessels, Wolmarans en Fischer terwijl Jozef Israëls, de voorman en Nestor onzer Hollandsche schilderschool, de laatste hand legt aan de beeltenis van Paul Kruger. Door deze voorhal in de stemming gebracht, komt men er als van zelf toe de inrichting van het Museum grootelijks te waardeeren. Voortschrijdend treedt men in een zaal, geheel gevuld met handenarbeid der krijgsgevangen Boeren op Ceylon, vooral snijwerk in hout: wandelstokken, rijkarwatsen, servetringen, sigaren- en tabakspijpen, penhouders, broches, vouwbeenen, horlogekettingen, doosjes, bekers, kistjes, manchetknoopen, domino- en schaakspelen, werktuigen in het klein als een tilbury, een ossenwagen, een dorschmachine, zelfs een Mauser. De derde zaal beneden bevat voorwerpen van kunst. In het midden de ‘Bratina’ of ‘Coupe de Fraternité’ door 7000 Russen ter eere van Cronjé geschonken na Paardeberg. Meer door kostbaarheid dan door artistiek ontwerp munt dit gewrocht uit: Het 1 M. hooge ronde voetstuk is van gepolijst donkerbruin hout, versierd met beeldhouwwerk: bloemguirlandes, de Russische adelaar met uitgespreide vlerken en twee duiven in hun nest, symboliseerend den vrede. De houten zuil draagt een kroonlijst met een bijzonder schitterenden rand van email in gouden figuren gevat, mooi van kleur en sierlijk van ornament: afwisselend schilden met kleurige edelsteenen en gouden cirkelvlakken, waartegen een tiental geëmailleerde en van binnen vergulde drinknappen hangen aan een gouden band, die de kroonlijst omgeeft. Dit geheel wordt afgesloten door een plaat van Russisch marmer, waarop het eigenlijke gedenkteeken. In het midden de rivier van gedreven zilver, links op den voorgrond een kleine, rechts op den achtergrond een groote rots van bruin graniet. De kleine draagt in zilver het medaillon | |
[pagina 173]
| |
met portret van Czaar Peter den Groote, geflankeerd door de vlaggen der Republieken, email in goud, waaronder de opdracht in 't Russisch en Hollandsch: ‘Het Russische Volk aan Piet Kronje en zijn Boeren.’ Het groote kopje rechts wordt bekroond door een Boer te paard, een mooi stukje zilversmidswerk evenals de Boerenvrouw, die uit een spelonk in de rots ligt te vuren, terwijl een knaap haar een tweede geladen geweer aanreikt. Van achter tegen de rots is een gouden plaat aangebracht met het volgend ondubbelzinnig en krachtig gesteld opschrift in het Russisch, Hollandsch en Fransch: ‘Wij Russen, die evenals Gij, meer dan eens ons hebben moeten opmaken om den vijand uit ons Vaderland terug te drijven, kunnen beter misschien dan iemand anders gevoelen, wat er omgaat in het Heldenhart van U Cronjé! en Uw Krijgsmakkers. Uit den diepsten grond onzer harten brengen we U en Uwe dapperen onzen Groet, den Groet der Liefde en der Bewondering. Trotsch zijn we er op, dat we van heeler harte kunnen zeggen: Uw Vijand is onze Vijand - van oudsher. Als Gij gelooven Wij aan God, den Gerechten, gelooven Wij, dat de Ure der Wrake komen moet, waarin de Gerechtigheid zal triomfeeren, de Zon van het Recht in vollen Luister zal stralen over deze zondige Aarde en het Licht der Waarheid en der Liefde de Machten der Duisternis zal overwinnen. Salut et Fraternité.’ Schuift men de gerimpeld zilveren plaat, die de rivier voorstelt weg, dan vertoont zich een zwaar zilveren bassin of bowl, van binnen verguld en ovaalvormig. De zijden zijn golvend geribd en op die ribben, 40 in getal, staan de 80 namen van de Russische steden gegraveerd, die tot het huldeblijk hebben bijgedragen. Op de beide handvatten leest men de namen: St-Petersburg en Moskwa. De bodem van dezen merkwaardigen bowl leert ons de | |
[pagina 174]
| |
namen kennen van de mannen op wier initiatief deze grootsche eerbetooging op touw is gezet. Het zijn de Hollandsche predikant te St. Petersburg, H. Gillot, en W. Rossolowski, advocaat en dagbladschrijver aldaar. Verder vermeldt de bodem de namen der kunstenaars die het monument samenstelden. Bij hot gedenkteeken behooren 7 portefeuilles vol albumbladen bezaaid met handteekeningen en schetsen. Deze bladen zijn evenals die uit het bekende Album door den Dordtschen Kunstkring aan Dr Leyds aangeboden, langs de wanden der kunstzaal ten toon gesteld. Rusland zond nog meer gouden en zilveren sieraden. Uit Frankrijk werd de eeredegen voor Cronjé afgestaan, uit Duitschland het ‘De Wet-denkmal’, door 500 jongelingen, die Christiaan heeten, bijeengebracht en het doet goed den grooten De Wet hier te zien gehuldigd, waar Cronjé na Paardeberg zijn meerderen in taktiek en dapperheid heeft gevonden. Aan den achterwand in deze kunstzaal prijkt iets dat de Belgen goed zal doen. Het is de reusachtige ijzeren lauwerkrans door den knappen Lodewijk Van Boeckel zoo levendig uit het weerbarstige metaal gesmeed. Men kent de opdracht: ‘Aan Kruger en zijn helden. Hetzij gij overwint, hetzij gij sterft, de Vrijheid zal over Zuid-Afrika rijzen als de zon in de Morgendwolken.’ Op vijf bovenzalen is ondergebracht alles wat herinnert aan het bedrijf der Boeren, zich waardig aansluitend bij de Boerenwoning in den tuin van het Museum opgesteld en die geheel de oorspronkelijke inrichting uit den tijd der voortrekkers laat zien. Het primitieve huisraad is bijna geheel uit Zuid-Afrika zelf afkomstig. Met echte Museum-nieuwsgierigheid en onnoozele verbazing wordt de Krugerstoel aangegaapt, een onooglijk meubel met een stukkende zitting van gekruiste nijlpaardhuid- | |
[pagina 175]
| |
riempjes, waarvoor door een Amerikaan al 300 dollar geboden is. Nog is er een mooie Kafferafdeeling, een prachtige gedroogde planten-verzameling, een Roode-kruis-inzending met al de verbeteringen en uitvindingen van De Mooy, en ten slotte een perskamer, waar alle geschriften, boeken, verhandelingen, aanplakbiljetten, platen, foto's en spotprenten op den oorlog betrekking hebbend, zijn bijeengebracht. Alles hoogstbelangwekkend. Zuid-Nederlanders, die iets hebben wat de reeds zoo rijke, maar toch hier en daar nog onvolledige verzameling kan aanvullen, zullen goed doen als ze het in bruikleen of voor goed aan den heer Nijland afstaan, want het Zuid-Afrikaansch Museum is inderdaad het onvergankelijkst gedenkteeken voor den heldenkrijg der Boeren.
Niet zoo schitterend is het Museum waarvan ik ten slotte nog gewag wil maken. Ik bedoel het Vondel-Museum. Het is een meer en meer in gebruik komende gewoonte van onzen tijd groote mannen uit de geschiedenis der kunst een ‘huis’ te geven, voor het minst een ‘kamer’. Wij hebben een Spinoza-huis te Rijswijk bij Den Haag, een Hooft-kamer in het Muiderslot, nu hebben we ook een Vondel-museum. De aartsverzamelaar Hartkamp had al lang alles bijeengegaard, wat op onzen dichtervorst en zijn tijd betrekking heeft: handschriften, boeken, portretten, prenten,... ja zelfs het stokje van Johan van Oldenbarnevelt, waarop Vondel zijn bekend hekeldicht maakte. Verleden jaar dreigde de verzameling uiteen te gaan of naar het buitenland te verhuizen. Toen heeft Dr Leendertz met eenige Vondelvereerders de commissie gevormd, die er in geslaagd | |
[pagina 176]
| |
is door steun van H.M. de Koningin en mannen als P. van Eeghen en Dr Kuyper, de verzameling bijeen te houden. Het gemeentebestuur van Amsterdam stelde een lokaal in de Universiteitsbibliotheek ter beschikking en daarin zijn nu de Vondeliana opgeborgen, begraven meenen verscheidenen die beweren, dat de bibliotheek der Universiteit door het publiek toch niet wordt bezocht. Prof. Dr. Jan Te Winkel, de voorzitter van de Vondelvereeniging, heeft bij de opening van het museum half Juli als doel aangegeven: bij hetgeen thans aanwezig is, alles te verzamelen wat, betrekking hebbende op Vondel en zijn tijd, nog her- en derwaarts verspreid is, om het Vondel-museum te maken tot een middelpunt van studie voor de letterkundige geschiedenis der 17de eeuw. Mocht deze wensch verwezenlijkt worden, dan wordt Amsterdam bij de herlevende belangstelling in Vondel, dank zij o.a. Verwey's Inleiding tot Vonde; Royaards' Geboortklock-voordracht en de wederopvoering van Jozef in Dothan, misschien nog eenmaal een Vondel-huis rijk.
C.v.S. Aug. 1902. |
|