Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220) (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)
Afbeelding van Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)Toon afbeelding van titelpagina van Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)

(1976)– [tijdschrift] Tirade–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

Slangen

Sumba

De oorsprong der slangen

 
Hoor nu de oorsprong der slangen
 
en luister naar hun weg met de mensen.
 
Allen hebben eerbied voor hem,
 
allen hebben ontzag voor de grote slang.
 
Evenals voor de krokodil in het water,
 
is Grootvader zijn naam.
 
Het meest wordt vereerd de grote slang
 
in het verre land Wai Bangga.
 
Daar is de stamvader van het geslacht
 
en als een marapoe wordt hij aanbeden.
 
 
 
Groot is zijn rotshuis,
 
waar hij woont, diep in de aarde,
 
waar een mens niet kan doordringen.
 
Maar soms ligt hij wachtende
 
voor in de rotsspelonk,
 
bij de opening van zijn woning.
 
Hij verwacht het woord der mensen
 
en wacht af hun offerrande.
 
Als de droge tijd hijgt naar het einde,
 
als de tuinen gereed liggen,
 
van alle onkruid gezuiverd,
 
van sterke omheiningen voorzien,
 
als de hemel nog strak en blauw is,
 
en slechts op de top der verre bergen
 
een wolkje wordt gezien,
 
bij het naderen van de regentijd,
 
als de westenwind niet komen wil,
 
als de oostenwind blijft verzengen,
[pagina 155]
[p. 155]
 
dan ligt hij daar en wacht.
 
Opdat de mensen komen en hem aanbidden,
 
hem vragen om zijn hulp.
 
Want groot is zijn macht,
 
beneden diep in de aarde,
 
waar zijn grote woning is,
 
waar de oorsprong is van het water
 
dat opborrelt uit de bronnen,
 
dat tevoorschijn schiet uit de rotsspleet.
 
Wanneer hij het tegenhoudt,
 
zal geen bron water geven
 
en de rotsspleet zal zich sluiten.
 
Het land zal verdorren en verdrogen,
 
geen zaad zal men kunnen zaaien
 
en geen vruchten zal men oogsten.
 
Ook zal antwoorden de hemel
 
en zich gesloten houden als de aarde.
 
Geen wolken zullen zich verzamelen
 
en geen regen zich uitstorten.
 
Het zal al verdorren
 
en niets zal uitspruiten.
 
Sterven zullen de mensen,
 
de kinderen der aarde.
 
Vallen zullen zij van honger,
 
omkomen zullen zij van gebrek.
 
 
 
Dan komen de mensen tot Grootvader,
 
die vasthoudt de bronnen der aarde,
 
waarop antwoorden de wolken des hemels.
 
Met spoed brengen zij hun offerrande:
 
rijst en kip en vruchten.
 
Dan zal hij verzadigd worden
 
en geven het water van beneden
 
en zal komen de regen van boven.
[pagina 156]
[p. 156]
 
Dan zal men kunnen zaaien het zaad,
 
dan zal men oogsten de vrucht.
 
Dan zullen leven de mensen
 
en spelen de kinderen der mensen.
 
Daarom ligt Grootvader en wacht
 
in de opening van zijn woning.
 
Opdat de mensen hem gedenken
 
en niet vergeten,
 
opdat de mensen hem brengen
 
het hem toekomende offer.

Nias

Het verhaal van de zeeslang

 
Omdat er twee zonnen waren,
 
omdat er twee zonnen aan de hemel stonden,
 
werd het eten gaar op de boomstronken,
 
werd het eten gaar naast de boomstam.
 
In die tijd,
 
in dat tijdvak,
 
zo luidt het verhaal,
 
zo luidt de overlevering,
 
was er een slang in zee,
 
was er een zeeslang.
 
De zee was onbevaarbaar,
 
onmogelijk was 't over zee te gaan.
 
Negen schepen reeds had de slang verslonden,
 
negen boten reeds had zij verzwolgen.
 
 
 
Iemand, genaamd Laowo Samofo Batu,
 
onze vader Laowo Dzamofo.
 
Hij zei tot zijn duizend dorpsgenoten,
 
hij zei tot zijn vele landgenoten:
[pagina 157]
[p. 157]
 
‘Wij leven op aard in ellende,
 
wij verkeren op de wereld in nood.
 
We kunnen de zee niet oversteken,
 
we kunnen de wijde zee niet over.
 
Zie, ik heb een plan,
 
ziehier mijn voorstel:
 
Wij moeten een bijl smeden van één span hoogte,
 
een bijl, waarvan de alogo één span breed is!
 
Laat het schatten gouds kosten,
 
laat er veel goud mee gemoeid zijn!
 
Zeg, mijn duizend dorpsgenoten,
 
zeg, mijn vele landgenoten,
 
gaat bij elkaar zoeken,
 
gaat op zoek uit naar
 
negen potten vol met kippenlever,
 
negen potten vol met kippeneieren,
 
negen potten vol met pisang.’
 
 
 
Op zekere dag,
 
op zekere keer,
 
smeedde hij een bijl van één span hoogte,
 
een bijl waarvan de alogo één span was.
 
's Morgens vroeg,
 
toen het begon te lichten,
 
was de tijd gekomen om te gaan,
 
was de tijd gekomen om te vertrekken.
 
Ze bereikten de ruisende zee,
 
men kwam buiten op de oceaan.
 
Ze lieten de kippenlever zakken,
 
ze lieten de kippeëieren naar beneden,
 
ze lieten de pisang neerdalen.
 
Toen de slang verscheen,
 
toen de zeeslang tevoorschijn kwam,
 
zei Laowo Samofo Batu,
[pagina 158]
[p. 158]
 
onze vader Laowo Dzamofo:
 
Zeg, slang,
 
zeg, zeeslang,
 
maak je hals dunner,
 
zo dik als een awoni-boom
 
Ze maakte haar nek slanker,
 
zo dun als een eho-stam.
 
Leg je nu op de voorplecht van de boot,
 
leg je kop op de voorsteven neer.
 
Toen hakten ze haar kop af,
 
men sneed haar de hals af.
 
De slang viel in zee,
 
kwam terecht in de oceaan.
 
De ruisende zee begon te koken,
 
de oceaan begon te bruisen,
 
op die bewuste dag,
 
op die ene dag.
 
Het bloed, dat wegspatte,
 
het bloed, dat in het rond spatte,
 
werd tot een zandbank ver in zee,
 
werd tot een breed strand,
 
het bloed van de slang,
 
het bloed van de zeeslang.
 
Laowo Samofo Batu nu,
 
onze vader Laowo Dzamofo
 
ging naar het dorp terug,
 
keerde terug naar zijn kampong.
 
 
 
Hij liet zich neer op het dorpsplein,
 
hij daalde af naar het dorpsplein.
 
Als het weerlicht was 't,
 
gelijk de schitterende morgenster was 't,
 
toen hij opsprong,
 
toen hij zich hoog in de lucht opwierp,
[pagina 159]
[p. 159]
 
toen men zijn voetzoelen zien kon,
 
toen zijn voetzolen zichtbaar werden.
 
Hij was als een door het luchtruim fladderende reiger,
 
als een wegschietende aap.
 
Een ieder, die keek, schrok op,
 
de kinderen schrokken er van,
 
toen hij op de grond terugkeerde,
 
toen hij op de grond terecht kwam,
 
omdat het was als een donderslag,
 
omdat het was als het gedreun der branding.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken