Het fragment van de Limburgse 'Tristant en Ysolt'

6 Naar Ysolt voor hulp

Do nam hi Kaerdíne
hemlic an sinen rat. ¹³¹
‘Gi siet wal, wiet mí stat’,
sprac hi, ‘geselle mín.
Ic muot dies dodes sín,
gíne wilt mí trowe schienen. ¹³⁵
Ine hebbe níet mer enen
trost tu desen díngen. ¹³⁷
Mogedi mí dien bringen,
so mach ic noch genesen. ¹³⁹
Nu suldis vlitech wesen,
als ic u wal getrowe.
Di koníngín, mín vrowe
Ysolt, di wal bedachte, ¹⁴³
di heft menegerslachte
salven unde krût,
dat mí wal tien sold ût ¹⁴⁶
et gelubbe van dier wunden, ¹⁴⁷
of wi si hebben kunden.
Si kan van arzedie¹⁴⁹
so scone’, sprac di vrie,
‘dat ic genase schiere ¹⁵¹
of di geslachte fiere ¹⁵²
tů mí gerochte komen. ¹⁵³
Gi hebbet oc wal vernomen,
wi her muot stat tů mí.
Nu wold ic, vrient, dat gi
te Cornewalie vůret,
dar gi dat schier ervůret ¹⁵⁸

[Vertaling]

Toen beraadslaagde hij
in het geheim met Kaerdine.
Hij zei: ‘U ziet duidelijk, hoe het
er met mij voorstaat, vriend.
Ik ben ten dode opgeschreven,
tenzij u mij uw trouw wilt tonen.
Ik kan slechts op één iemand hopen
in deze aangelegenheid.
Als u mij die kunt brengen,
dan kan ik het er nog levend vanaf brengen.
Nu moet u zich daar voor inzetten,
waarin ik beslist vertrouwen heb.
De koningin, mijn vrouwe
Ysolt, de zeer bedachtzame,
die heeft allerlei
zalven en geneeskrachtige kruiden,
die beslist het vergif uit
mijn wond zouden halen,
als we erover konden beschikken.
Ze is zo bekwaam in de
geneeskunst’, sprak de edele man,
‘dat ik heel snel zou genezen,
als de edele, trotse dame
het zou believen, naar mij toe te komen.
U bent ook goed op de hoogte ervan,
wat haar hart voor mij voelt.
Nu zou ik graag willen, vriend,
dat u naar Cornwall zou reizen,
om daar spoedig te weten te komen

131 Vgl. F, v. 2364: ‘A privé mande Kaherdin’. (Vert.: Heimelijk laat hij Kaherdin halen).

135 ‘schinen’. Openbaar worden, (laten) blijken, tonen.

137 ‘trost’. Hoop, (concreet, met betrekking tot Isolde: iemand waarop men zijn hoop heeft gevestigd, van wie men steun verwacht).

139 ‘genesen’. In leven blijven, gered worden.

143 ‘bedachte’. Van ‘bedenken’, denken, zijn verstand gebruiken, bezonnen zijn.

146 ‘tien ut’, ‘uttien’. Uittrekken.

147 ‘gelubbe’.Vgl. Middelhoogduits ‘gelüppe’, vergif. ‘van dier wunden’. Enkelvoudsvorm, vgl. echter v. 127.

149 ‘arzedie’. Vgl. Middelhoogduits ‘arzâtie’, ‘arzetie’, geneeskunde, geneeskunst. Vgl. F, v. 2409: ‘La mecine ad le poeir’. (Vert.: Ze heeft het medicijn en het kunnen).

151 Vgl. F, v. 2352: ‘ben le guarreit’. (Vert.: …zou ze hem beslist genezen).

152 ‘geslachte’. Afkomst, geslacht. (De Smet/Gysseling 1968, vertalen met: ‘edel’).

153 ‘gerochte’. Van het ww. ‘geruoken’, Middelhoogduits ‘geruochen’, wensen, believen, begeren.

158 ‘ervůret’. Van het ww. ‘ervaren’, bemerken, te weten komen.