Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tweede Ronde. Jaargang 9 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 9
Afbeelding van De Tweede Ronde. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.47 MB)

Scans (37.90 MB)

ebook (11.05 MB)

XML (1.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tweede Ronde. Jaargang 9

(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 162]
[p. 162]

Vier gedichten
Sylvia PlathGa naar voetnoot*
(Vertaling B.E. van Hasselt & P.J. Stokhof)

Facelift

 
Jij brengt me goed nieuws van de kliniek,
 
Terwijl jij je zijden sjaal afrukt, de strakke witte
 
Mummiewindsels tonend en glimlacht: Het gaat goed met me.
 
Toen ik negen was, voerde een lindegroene anaesthesist
 
Mij lachgas door een kikvorsmasker. Het misselijk makend gewelf
 
Galmde van nare dromen en de Jupiterstemmen van chirurgen.
 
Toen kwam moeder bovendrijven, in haar hand een stalen bakje.
 
Oh wat moest ik overgeven.
 
 
 
Dat alles hebben ze veranderd. Onderweg
 
Naakt als Cleopatra in mijn uitgekookte ziekenhuishemd,
 
Borrelend van sedatieven en ongewoon geestig,
 
Rol ik naar een voorvertrek waar een vriendelijke man
 
Mijn vingers voor mij tot een vuist balt. Hij geeft me het gevoel dat iets kostbaars
 
Door de vingergleuven weglekt. Bij ‘twee’
 
Veegt duisternis mij uit als krijt op een schoolbord...
 
Ik weet niets meer.

Face Lift

 
You bring me good news from the clinic,
 
Whipping off your silk scarf, exhibiting the tight white
 
Mummy-cloths, smiling: I'm all right.
 
When I was nine, a lime-green anesthetist
 
 
 
Fed me banana gas through a frog-mask. The nauseous vault
 
Boomed with bad dreams and the Jovian voices of surgeons.
 
Then mother swam up, holding a tin basin.
 
O I was sick.
 
 
 
They've changed all that. Traveling
 
Nude as Cleopatra in my well-boiled hospital shift,
 
Fizzy with sedatives and unusually humorous,
 
I roll to an anteroom where a kind man
 
Fists my fingers for me. He makes me feel something precious
 
Is leaking from the finger-vents. At the count of two
 
Darkness wipes me out like chalk on a blackboard...
 
I don't know a thing.

[Nederlands]

[pagina 163]
[p. 163]
 
Vijf dagen lig ik verborgen,
 
Afgetapt als een fust, vloeien de jaren weg in mijn kussen.
 
Zelfs mijn beste vriend denkt dat ik de stad uit ben.
 
Huid heeft geen wortels, hij laat net zo makkelijk los als papier.
 
Als ik grijns, trekken mijn hechtingen. Ik groei terug. Ik ben twintig,
 
Bedrukt en in een lange rok op de sofa van mijn eerste man, mijn vingers
 
Begraven in de lamswol van de dode poedel;
 
Ik had nog geen kat.
 
 
 
Nu is zij er geweest, de dame met de plooihals
 
Die ik zich, lijn voor lijn, in mijn spiegel zag vormen -
 
Gezicht van oude sokken, uitgelubberd op een maasbal.
 
Ze houden haar gevangen in een soort stopfles.
 
Laat haar daar sterven, of de komende vijftig jaar onophoudelijk verwelken,
 
Knikkend en schommelend en haar dunne haar betastend.
 
Moeder van mijzelf, ontwaak ik gezwachteld in gaas,
 
Roze en glad als een baby.

[Engels]

 
For five days I lie in secret,
 
Tapped like a cask, the years draining into my pillow.
 
Even my best friend thinks I'm in the country.
 
Skin doesn't have roots, it peels away easy as paper.
 
When I grin, the stitches tauten. I grow backward. I'm twenty,
 
Broody and in long skirts on my first husband's sofa, my fingers
 
Buried in the lambswool of the dead poodle;
 
I hadn't a cat yet.
 
 
 
Now she's done for, the dewlapped lady
 
I watched settle, line by line, in my mirror -
 
Old sock-face, sagged on a darning egg.
 
They've trapped her in some laboratory jar.
 
Let her die there, or wither incessantly for the next fifty years,
 
Nodding and rocking and fingering her thin hair.
 
Mother to myself, I wake swaddled in gauze,
 
Pink and smooth as a baby.

15 February 1961

[pagina 164]
[p. 164]

Zware vrouwen

 
Onweerlegbaar, prachtig zelfvoldaan
 
Als Venus, geplaatst op haar halve schelp
 
Gehuld in blond haar en de zoute
 
Sluier van zeewind, installeren de vrouwen
 
Zich in hun bollende jurken.
 
Boven iedere gewichtige buik zweeft
 
Een gezicht kalm als een maan of een wolk.
 
 
 
Innerlijk glimlachend, mediteren zij
 
Vroom als de Hollandse bloembol
 
Die zijn twintig blaadjes vormt.
 
Het donker koestert nog steeds zijn geheim.
 
Op de groene heuvel, onder het doornig hout,
 
Wachten zij gespitst op het duizendjarig rijk,
 
De klop van het klein, nieuw hart.
 
 
 
Kleuters met roze billetjes vergezellen hen.
 
Wol opwindend, met niets bijzonders omhanden,
 
Stappen zij tussen de archetypen.
 
Vallend duister kapt hen in Mariablauw
 
Terwijl ver weg de spil van de winter
 
Rondknarst, met zich meesleurend het stro,
 
De ster, de wijze grijze mannen.

Heavy Women

 
Irrefutable, beautifully smug
 
As Venus, pedestaled on a half-shell
 
Shawled in blond hair and the salt
 
Scrim of a sea breeze, the women
 
Settle in their belling dresses.
 
Over each weighty stomach a face
 
Floats calm as a moon or a cloud.
 
 
 
Smiling to themselves, they meditate
 
Devoutly as the Dutch bulb
 
Forming its twenty petals.
 
The dark still nurses its secret.
 
On the green hill, under the thorn trees,
 
They listen for the millennium,
 
The knock of the small, new heart.
 
 
 
Pink-buttocked infants attend them.
 
Looping wool, doing nothing in particular,
 
They step among the archetypes.
 
Dusk hoods them in Mary-blue
 
While far off, the axle of winter
 
Grinds round, bearing down with the straw,
 
The star, the wise gray men.

26 February 1961

[pagina 165]
[p. 165]

Ik ben verticaal

 
Maar liever was ik horizontaal.
 
Ik ben geen boom met mijn wortels in de aarde
 
Die mineralen en moederliefde opzuigt
 
Zodat ik iedere maart van blad kan glanzen,
 
Noch ben ik de schoonheid van een bloembed
 
Mijn portie Ah's uitlokkend en spectaculair beschilderd,
 
Niet wetend dat ik spoedig mijn bloembladen moet verliezen.
 
Vergeleken met mij is een boom onsterfelijk
 
En het kopje van een bloem niet hoog, maar verrassender,
 
En ik mis de levensduur van de een en de durf van de ander.
 
 
 
Vanavond, in het oneindig zwakke licht van de sterren,
 
Hebben de bomen en bloemen hun koele geuren rondgestrooid.
 
Ik loop tussen hen door, maar geen van hen merkt dat.
 
Soms denk ik dat als ik slaap
 
Ik nog het meest op hen moet lijken -
 
Gedachten vervaagd.
 
Het is natuurlijker voor mij, te liggen.
 
Dan zijn de lucht en ik ongehinderd met elkaar in gesprek.
 
En ik zal nuttig zijn wanneer ik voorgoed ga liggen:
 
Dan kunnen de bomen mij eindelijk aanraken, en hebben de bloemen tijd voor mij.

I Am Vertical

 
But I would rather be horizontal.
 
I am not a tree with my root in the soil
 
Sucking up minerals and motherly love
 
So that each March I may gleam into leaf,
 
Nor am I the beauty of a garden bed
 
Attracting my share of Ahs and spectacularly painted,
 
Unknowing I must soon unpetal.
 
Compared with me, a tree is immortal
 
And a flower-head not tall, but more startling,
 
And I want the one's longevity and the other's daring.
 
Tonight, in the infinitesimal light of the stars,
 
The trees and flowers have been strewing their cool odors.
 
I walk among them, but none of them are noticing.
 
Sometimes I think that when I am sleeping
 
I must most perfectly resemble them -
 
Thoughts gone dim.
 
It is more natural to me, lying down.
 
Then the sky and I are in open conversation,
 
And I shall be useful when I lie down finally:
 
Then the trees may touch me for once, and the flowers have time for me.

28 March 1961

[pagina 166]
[p. 166]

Spiegel

 
Ik ben zilver en exact. Ik heb geen mening vooraf.
 
Alles wat ik zie slok ik onmiddellijk op
 
Precies zoals het is, zonder waas van liefde of afkeer.
 
Ik ben niet wreed, alleen oprecht -
 
Het oog van een kleine god, vierhoekig.
 
Meestal mediteer ik over de muur tegenover mij.
 
Hij is roze, met stipjes. Ik kijk er al zo lang naar
 
Dat ik denk dat hij een deel van mijn hart is. Maar hij flikkert.
 
Gezichten en duisternis scheiden ons keer op keer.
 
 
 
Nu ben ik een meer. Een vrouw buigt zich over mij.
 
Speurend in mijn uitgestrektheid naar hoe zij werkelijk is.
 
Dan keert ze zich naar die leugenaars, de kaarsen of de maan.
 
Ik zie haar rug, en geef die getrouw weer.
 
Zij beloont mij met tranen en handgebaren.
 
Ik ben belangrijk voor haar. Zij komt en gaat.
 
Elke morgen neemt haar gezicht de plaats in van het duister.
 
In mij heeft zij een jong meisje verdronken, en in mij
 
Verrijst voor haar een oude vrouw, dag na dag, als een vreselijke vis.

Mirror

 
I am silver and exact. I have no preconceptions.
 
Whatever I see I swallow immediately
 
Just as it is, unmisted by love or dislike.
 
I am not cruel, only truthful -
 
The eye of a little god, four-cornered.
 
Most of the time I meditate on the opposite wall.
 
It is pink, with speckles. I have looked at it so long
 
I think it is a part of my heart. But it flickers.
 
Faces and darkness separate us over and over.
 
Now I am a lake. A woman bends over me,
 
Searching my reaches for what she really is.
 
Then she turns to those liars, the candles or the moon.
 
I see her back, and reflect it faithfully.
 
She rewards me with tears and an agitation of hands.
 
I am important to her. She comes and goes.
 
Each morning it is her face that replaces the darkness.
 
In me she has drowned a young girl, and in me an old woman
 
Rises toward her day after day, like a terrible fish.

23 October 1961

voetnoot*
De hier gepubliceerde gedichten van Sylvia Plath (1932-1963) komen uit haar postume bundel Crossing the Water (1971).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Sylvia Plath


vertalers

  • B. van Hasselt

  • P.J. Stokhof


datums

  • 15 februari 1961

  • 26 februari 1961

  • 28 maart 1961

  • 23 oktober 1961