Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het uitgescheurde bijbelblad (ca. 1870-1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad
Afbeelding van Het uitgescheurde bijbelbladToon afbeelding van titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (35.77 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het uitgescheurde bijbelblad

(ca. 1870-1880)–Anoniem Het uitgescheurde bijbelblad : een tafereel uit de geloofsvervolging in de zestiende eeuw –rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XVII.
Bijtijds ontmoet.

De hopman draaide aan zijne snor, en keek in het rond niet wetende, wat hij uit de zonderlinge woorden van den weerspannige tamboer moest opmaken. Schouten vergat anders nimmer zijn plicht; integendeel, hij was een man, die altijd stipt de bevelen van zijn meerderen vervulde. ‘Wat bedoelde hij toch?’ zeide de hopman. ‘Men moet hem in het oog houden. Misschien is hij dronken; wellicht is hij gek, of is ook hij besmet geworden en tot de ketters overgegaan. Welnu, dan moet hij branden. Niet waar, Wouters! het vuur verslindt immers het water!’ Dit laatste zeide hij tot den soldaat, die dien naam droeg, en die den lezer reeds bekend is. Wouters sloeg aan, en wachtte zijne bevelen af.

‘Houd den tamboer in het oog. Hij heeft godslasterlijke taal gesproken.’

Wouters keek rechts en links, om den weerspannigen, godslasterenden tamboer te vinden; doch hij vond nergens eenig spoor van hem.

De hopman zag haastig in het rond, en zwoer bij hoog en

[pagina t.o. 102]
[p. t.o. 102]


illustratie

[pagina 103]
[p. 103]

laag, dat de kerel een paar minuten geleden nog daar gestaan had. Zijne trommel bevond zich daar nog; maar de tamboer was verdwenen.

‘Wouters!’

Wouters sloeg weder aan, en wachtte.

‘Zend eenige soldaten naar het huis van dien kerel en sluit hem, hetzij hij dronken of nuchter, gek of wijs is, in het wachthuis op. Hij zal voor zijne woorden boeten.’

In dien tusschentijd was Schouten, die verstand genoeg bezat, om te begrijpen, dat hij door zijn onbezonnen taal zijn hoofd in den muil van den leeuw gestoken had, heimelijk van de markt geslopen, en had den weg naar zijn huis ingeslagen. Onderweg moest hij de hoofdkerk voorbijgaan, waar verscheidene personen, die genoeg van het verbranden der ketters ge zien hadden, naar een aantal priesters en kerkdienaren, die in een optocht achter elkander gingen, stonden te kijken. Daar stond ook het paard van den president der raadsvergadering, die, terwijl de strafoefening plaatsgreep, ter kerke gegaan was, om te bidden. Schouten bleef, evenals de anderen, een oogenblik staan, om te kijken. Terzelfder tijd kwam de gedachte bij hem op, dat men hem waarschijnlijk voor den raad zou willen brengen, om rekenschap af te leggen van hetgeen hij gezegd had, en indien dit het geval was, zou men hem in de eerste plaats in zijne woning zoeken. ‘Neen, ik moet niet naar huis gaan,’ zeide Schouten, ‘ik zou daaruit verdreven worden, omdat ik de waarheid gezegd heb. Ik moet ergens anders heenvluchten, of ik zou spoedig gevangengenomen, in den kerker geworpen en verbrand worden. Waarheen zal ik vluchten?’ zeide hij. ‘Waarheen kan ik vluchten?’ Hij zweeg, en hield terzelfder tijd aan den oever van een kanaal stil. ‘Woont daarginds niet mijn schoonbroeder?’ Schouten bewoog zijne hand in een onbepaalde richting. ‘Zou ik daar geene schuilplaats kunnen vinden, totdat de storm voorbij is?’ Hij zweeg weder, keek den kant uit van het kanaal, en bedekte zijne oogen voor de verblindende zonnestralen, om des te beter een donker, plat voorwerp, dat langzaam naderkwam, te onderscheiden. Het was een scheepje, en toen dat voor Schouten

[pagina 104]
[p. 104]

nabij genoeg gekomen was, om het te kunnen onderscheiden, bemerkte hij, dat het aan iemand toebehoorde, dien hij zeer goed kende. Hij riep uit al zijne macht:

‘Kaspers! ahoy!’

Als antwoord hierop werd door Kaspers gevraagd, wie daar was en wat hij wilde. Schouten gaf daarop ten antwoord, dat Kaspers hem een zeer grooten dienst zou bewijzen met daar te willen aanleggen, daar hij (Schouten) een tochtje wilde maken, waarop Kasper zijn scheepje naar den wal stuurde. Hiermede verliep een geruime tijd, zoodat Schouten een weinig ongeduldig werd. Terwijl hij zijne hand boven zijne oogen hield, om ze voor de zon te beschutten, en niets anders zag dan het langzaam naderende scheepje, snelde hem plotseling een jonkman voorbij, of liever gezegd, hij viel hem tegen het lijf, zoo dat hij een paar passen achteruit stoof.

‘Schouten!’

‘Veldenaar!’

Zij staarden elkander verwonderd aan. Schouten was het meest verwonderd, zoodat de jongeling zich het eerst van den schrik herstelde.

‘Zeg mij, is alles afgeloopen?’

‘Wat, het verbranden?’

‘Ja, ja, ja.’

‘Alles is afgeloopen, Veldenaar! alles. Allen zijn de heerlijkheid ingegaan, terwijl zij tot het laatste oogenblik toe lofzangen ten hemel ophieven!’

De jonge Veldenaar boog het hoofd, en zweeg.

‘Maar hoe zijt gij den dood ontsnapt?’ vroeg Schouten.

‘Ik ben volgens een bevel van den raad op vrije voeten gesteld.’

‘Volgens een bevel van den raad?’

‘Ja, weet gij er niets van? Uwe vrouw bracht het bevel.’

Schouten herhaalde geheel verbaasd deze woorden. Daarop voegde hij erbij: ‘Gij vergist u zeker, Veldenaar! Het kan niet waar zijn.’

‘Maar het is toch zoo. Ik ben vrijgelaten op een bevel, dat door den raad geteekend en door vader Anselmo mede onderteekend was.’

[pagina 105]
[p. 105]

‘Dit komt mij zeer verdacht voor,’ zeide Schouten. ‘Ik kan niets hiervan begrijpen. Waar gaat gij thans heen?’

‘Naar uw huis.’

‘Neen, dat moet gij niet. Gij moet met mij medegaan. Thans begrijp ik alles. Ga met mij in dit scheepje. Daarginds is gevaar - dit brengt u in veiligheid.’

‘Gevaar! Laat mij het dan deelen. Zou ik als een lafaard vluchten, terwijl zij...’

‘Ja, ik weet alles, wat gij zeggen wilt,’ zeide Schouten, ‘maar indien gij ginds gaat, zult gij haar verraden. Geloof mij, gij wordt bespied. Ook ik word gadegeslagen. Geen enkel woord meer, maar volg mij. Goeden morgen, Kaspers! hoe gaat het?’ Dit laatste zeide hij tot den schipper, die hem het gewone antwoord gaf, dat alles in orde was. Schouten deed Veldenaar spoedig aan boord gaan, en beduidde den schipper zoo goed mogelijk, dat hij en zijn jonge vriend wenschten te varen.

Het scheepje kraakte en steunde, toen het weder in beweging gezet werd, alsof het liever aan den wal was blijven liggen, en de schipper zat met zijne beenen kruiseling op het dek, en onderhield zich gedurende eenige oogenblikken met Schouten over den toestand der markt. Dit gesprek was spoedig geëindigd, waarna Schouten Veldenaar terzijde nam en hem alles verhaalde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken