Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785 (1785)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.30 MB)

Scans (38.31 MB)

XML (3.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785

(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 574]
[p. 574]

Karel van Karelsberg, of Tafereel van de Menschelyke Ellende, door C.G. Saltzman, uit het Hoogduitsch vertaald. Twee Deelen. Te Amsterdam, by de Wed. Jan Dóll, 1785. In octavo, 812 bladz.

Elk gevoelig hart ondergaat de geweldigste huiveringen en schokken, by de leezing van deezen byzonderen Roman, dien wy met genoegen egter doorgeleezen hebben, zo om deszelfs wezenlyke fraaiheid, als het goed oogmerk, waarmede de Schryver dezelve heeft te Boek gesteld. De Tytel van Tafereel van Menschlyke Ellende, is zeker niet uitlokkend voor dat soort van Leezers, die alleen een Boek in de hand neemen om zich te vermaaken of den tyd te dooden, maar zal ten uitersten bekoorlyk zyn, in de oogen van hun, die, door eene zekere dweepzucht, ons uit Duitschland overgewaaid, aangedaan, niets dan somberheid en akeligheid begeeren. Het eerste slag van Leezers, kan veilig den Roman inzien; indien zy niet geheel verbasterd zyn, zullen zy, door den troost, die den Ellendigen zo vaak wordt toegebragt, zich niet min vermaaken, dan door de wezenlyk schoone en natuurlyke schilderingen. Het ander soort, zy ook deeze Roman aanbevolen, als niets, of ten minsten zeer weinig, van die onmanlyke en laffe verliefdheden behelzende, thans de geliefkoosde voorwerpen van het Duitsch Vernuft. Deeze Roman is vol van de nuttigste Lessen, zo voor den Vorst en Burger, als voor den Bedelaar, en schildert niet alleen, zo verre wy denzelven uit deeze twee Deelen kennen, de Ellende, om alléén de wonden der menschlyke tederhartigheid open te krabben, maar biedt met één den geneezenden balzem aan. 't Is waar, men kan deezen Roman, eene verzameling van de jammeren des menschelyken geslachts heeten, maar met dat alles zyn die ellenden wezenlyk op aarde en menigvuldig. Sommige zaaken betreffen Duitschland alléén, maar de meesten zyn van dien aart, dat zy zeer gemaklyk op onzen Landaart kunnen overgebragt worden.

Om dan iets van de Geschiedenis te reppen. Karel van Karelsberg is van Adel, en studeert te Grunau; hy laat het oog vallen op Henriette Helwing, die verloofd is aan Grimlin, een oud Kaerel, doen die zeer in de gunst van Henriette's Vader staat, aangezien hy den ouden Heer een Bailjuw-Ampt beloofd heeft. Karel, van Adel, en Henriette, een Burgermeisje zynde, vindt hy by zynen Moeder geweldigen tegenstand. Daarenboven is het Character van Karel zodanig aangelegd, dat hy, door zyne waarheid on menschliefde, als mede door zyne hevig werkende driften, zich zelven geduurig hinderpaalen in den weg zet. Het tweede Deel loopt af, in de volkomenste onzekerheid, omtrent het lot van Karel en Henriette.

[pagina 575]
[p. 575]

Uit deeze schets zal de Leezer zich niet veel belooven, maar de telkens tusschenkomende gevallen, die zo natuurlyk inkomen, de kunstige manier, waarop elke zaak behandeld wordt, doen, in deezen Roman, alles. Om door een voorbeeld de Leezers te overtuigen, zullen wy het geval neemen, 't geen Karelsberg ontmoet met zekeren Predikant, waar in wy een gebruik, in ons Vaderland ook, helaas! te veel in zwang gaande, op het kragtigst zien afgeschilderd.

Karelsberg kwam dan in het volkomen vertrouwen van in het Dorp Fredriksleven, een Predikant met een gezond en vrolyk Huisgezin aan te treffen. ‘Ik,’ dus schryft de Held der Geschiedenis, ‘Ik was nu aan het huis van dien gelukkigen genaderd, ik klom af, bond het Paard vast en trad het huis in. De gelukkige Man kwam juist de trap af. Zyn hoofd was bedekt met een groote dikke muts, en, gelyk ik uit de evenredigheid van zyn dikken buik met zyn mager aangezigt kon opmaaken, had hy onder zyn borstrok een kussen. In de handen hadt hy eenige flessen met geneesdranken. ----- Naa dat wy elkander hadden gegroet, verzocht hy om vergiffenis dat hy my niet langer kon onderhouden, om dat zyne Kinderen heden hunnen purgeerdag hadden, en thans noodzaaklyk moesten inneemen. Evenwel liet hy my mede in zyn Kamer gaan.

Wy waren 'er zo dra niet ingetreden, of 'er ontstond een jammerlyk geschreeuw van drie Kinderen, die in het bloote hemd rondliepen. Ach! Hemel! daar komt Vader! en alle die geneesdranken! ô! ô! zo schreeuwden zy allen, en hielden de oogen toe.

Gy kleine zotskappen, zeide hy, wat zult gy dan doen? het smaakt immers goed, ik zoude wel alles terstond willen uitdrinken, nam eenen lepel, en goot in denzelven den geneesdrank uit het ééne glas. Kom, lieve Henriette! zeide hy, neem dit drankje ----- het smaakt niet lelyk.

Maar Henriette wierdt zo bleek als een witte muts, zy beefde, als of zy de koorts op het lyf had, en zy bad met de grootste aandoening; ach myn allerliefste Vader! laat my gaan, laat my gaan, ik kan het niet door de keel krygen.

Gy moet, antwoordde hy, anders moet gy sterven. Weet gy niet, dat Saartje in de voorige week is begraaven, hoe zy zo geel was, toen zv in de kist lag, en nu wordt zy van de wormen gegeeten. Wilt gy nu ook sterven? zullen de wormen u ook eeten?

Ach neen! Vaderlief! zeide Henriette, naderde al beevende den lepel, grilde 'er een paar maalen voor, verzamelde egter alle haare kragten byéén, en wilde den geneesdrank doorslikken; ----- maar, zo als zy denzelven in de keel had, welgerde de Natuur, alle spieren stelden 'er zich tegen, en de Va-

[pagina 576]
[p. 576]

der kreeg het geheele purgeerdrankje over de Japon. Henriette schreeuwde, ach! ach! daar is de dood in.

In plaats van het antwoord, ontving zy een' slag aan het hoofd. De Vader nam een tweede flesje, 't welk, in dit geval, reeds in gereedheid was, goot het haar in de keel, en toen de Natuur het wederom wilde overgeeven, hield hy haar den mond toe, en bragt het eindelyk zo verre, dat het binnen bleef.

Nu kwam de beurt aan Frans. Die, zeide hy, zal wel wyzer zyn. Maar Frans trok het hoofd weg, en maakte met zyne hand eene beweeging, welke den uitersten afkeer van het aangebooden drankje te kennen gaf. Eindelyk vatte hy moed, nam het drankje in den mond, liep verder in de kamer, en ik zag wel duidelyk, dat hy het zelve in eenen hoek weder uitspoog.

Waar is Christiaan? vroeg de Dominé. Die was 'er niet. Men riep, maar daar kwam geen antwoord. Eindelyk zag de Moeder zynen voet onder het Ledikant uitsteeken, waar onder hy zich verschoolen had, en trok hem daar uit. Hy brulde: ik kan het niet inneemen, neen! ik doe het niet; ----- maar de Vader wist hem wel te dwingen. Na dat hy hem eenige goede slagen met de roede had gegeeven, wierp hy hem tusschen de kniën van zyne Moeder, die zyne handen vast hieldt, en belastte de Dienstmeid, om hem den mond open te breeken. Op deeze wyze bragt hy hem het geneesmiddel in.’

Hierop volgt een Gesprek tusschen Karelsberg en dien Predikant, het geen, hoe nuttig, te lang is om af te schryven, waarin de laatstgemelde te kennen geeft, dat hy zyne Kinderen van alle vaste spyzen, van alle lichaams-vermoeijenissen, van alle de uitwerksels der buitenlucht, onthoudt, 't welk alles, Karel van Karelsberg, met deeze nadruklyke taal besluit. ‘Nu, myn lieve Dominé! ik geloof het wel dat de Ellende in uw huis woont. Menschen, die, uit de groote zee der geneugten, welke God schiep, niets durven nuttigen; die den opgang der Zonne en de balsemryke uitwaassemingen van de Lente, schuwen; die den overvloed van den Herfst, als vergif, beschouwen; die alleenlyk schynen te leeven om te lyden, te zweeten en te purgeeren, ----- moeten gewisselyk wel ellendig genoemd worden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken