Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804 (1804)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.97 MB)

Scans (43.09 MB)

XML (3.60 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Karel Engelman's Dagboek. Uitgegeven door August Lafontaine. Met Plaaten. Te Haarlem, by F. Bohn, 1803. In gr. 8vo. 288 bl.

Met een zeer guustig vooroordeel nemen wy ieder opstel van dezen Schryver in handen; het is vooraf by ons reeds uitgemaakt, dat wy niets zullen aantreffen, hetgeen de zedelykheid enigzinds kwetst, maar vele uitmuntende lessen in den hem eigenen aandoenlyken toon, en dat wy onze kennis van het menschlyk hart zullen uitbreiden en zuiveren. Naauwlyks doorbladerden wy dit boek, of wy vonden in deze goede verwachting ons op nieuw bevestigd; allereerst sloegen wy juist het volgende op, hetgeen gewis ook onze Lezers voor het Werkje voorinnemen moet; het is een soort van afscheid van enen meer ervarenen aan enen jongeren vriend:

‘Gy treedt nu in de wereld, onder de menschen, zonder hen te kennen. Gedenk, myn vriend, wat ik u dikwyls gezegd heb: dat de bozen niet altyd zoo boos zyn, als zy schynen, dat de goeden niet zoo goed zyn, als zy zyn konden, en dat de beste mensch de deugd meer bemint dan uitoefent. Goede zoo wel als slechte menschen zullen u in den weg komen, en uw hart kwelling aandoen; maar veracht daarom de deugd niet. Slechte zoo wel als goede menschen zullen u weldoen; maar bemin daarom de ondeugd

[pagina 258]
[p. 258]

niet! En bevindt gy eindelyk, waaraan uw hart tot hier tog nog steeds twyfelt, hoe weinig goed de menschen zyn, veracht daarom den mensch niet. Bedenk, dat de eeuwige wysheid den mensch niet verachtelyk kan vinden, daar zy denzelven steeds rykelyker zegent. Vergeet nooit, dat zelfs mannen als socrates ook menschen waren, dat tot eene schone harmonie het stemmen der muzyktuigen behoort, en dat zonder mist 'er geen oogst zou zyn. Uwe hartstochten zullen ontwaken, en u meermalen misleiden, dan de menschen doen zullen; zy zullen u hoogst gelukkig en hoogst ongelukkig maken. Te vergeefs zou ik u zeggen, 'er is geene smart, 'er is geene vreugde, gy zult ze beiden gevoelen; zoo als ik ze gevoeld heb. Maar, jongeling, wanneer gy gelukkig, en wanneer gy ongelukkig zyt, vergeet nooit, dat vreugde en smart verganklyk zyn, en dat gy by uw graf staat, waarin alleen rust is. De edelste voornemens zyn dikwyls niets anders dan trotsheid, en de schitterendste handelingen dikwyls niets anders dan verwaanheid. Maar desniettemin bestaat 'er eene deugd. 'Er zyn juwelen, die, hoe klein zy ook zyn mogen, de waarde van gehele Koningryken hebben; 'er zyn gedachten, aandoeningen, voornemens, daden, waarvan niemand iet weet, en die echter de deugden van gehele eeuwen opwegen. ô, Jongeling, het grootste ongeluk is, ongeluk verdiend te hebben, gelyk als de gedachte van het geluk waardig te zyn, het hoogste geluk is. Ik ken beiden.’

Zodanige treffende en nuttige zedekundige aanmerkingen deden ons ook deze Roman met het uitnemendst genoegen ten einde toe doorlezen; hoewel zy ook, dit ontkennen wy niet, volstrekt nodig waren, om ons het hoogst onwaarschynlyke in dit verdicht verhaal draaglyk te doen vinden. Zonder soortgelyk voedsel toch ware dit geheel geschrift ons een niet; hoewel de karakters goed worden vol gehouden.

Een paar Broeders leven met hun gezin in het zelfde Dorp; de dochter van den enen wordt zwanger, en zeer hard door den vader behandeld; dit gaf ongenoegen tusschen de Broeders, het welk toch reeds op de eerste bladzyden van deze familie-aantekeningen wordt bygelegd. In die streken woonde de Deugniet, zo werd hy algemeen genoemd, en door allen geschuwd. Toch was hy de edelste man; 't is waar, klaartje was by hem zwanger, maar zeer toevallig, en zy had voor hem, met alle recht, liefde en hoogachting. Klaartje was weg; de zogenaamde Deugniet werd in stilte de vormer van het verstand en hart van den zoon des anderen Broeders, en deze jongling werd daar door edel en groot. Door de verkering van dezen leerling met zynen leermeester raakt de Lezer achter klaartjes geheim en de Geschiedenis van den Deugniet, dien men beklaagt, maar waarlyk als enen

[pagina 259]
[p. 259]

uitmuntenden, braven, ongelukkigen diep vereert. De jongling gaat zich oefenen op het Hoge-school, en wordt, na zyne volbragte letteroefeningen, onderwyzer op een Meisjesschool te Dresden. Hier onderscheidt hy ene uitmuntende leerlinge, en wordt op haar in ernst recht verliefd. Dan by het onverwacht wedervinden van zynen vroegeren ongelukkigen leermeester scheurt hy zich los, en trekt met dezen de wereld in. Het schikt zich, dat deze zich aan zynen vader tonen kan zo als hy is, en dat dus de eerste en grote bron van zyn ongeluk ophoudt; dan nu was het uit omstandigheden zeker geworden, dat de jonge geliefde eigenlyk klaartje's dochter was, en moeder en dochter waren weg. Eindlyk worden deze toch gevonden; en om de Roman volkomen te maken, was zekere roelof, een brave jongen, die de vrienden eens het leven gered had, met des jonglings zuster doorgegaan. Ook dit paartje vindt men op het zelfde ogenblik: zo dat deze Roman met drie gelukkige huwlyken eindigt. Een der Broeders tekende ieder aanmerklyk familievoorval op enige bladen in zynen Bybel op, en beval den Zoon zodanige aantekeningen al vroeg aan: dit gaf aan dit boek den tytel.

Om onzen Lezer echter te overtuigen, dat hy, by al dit onwaarschynlyke, dit boek toch met de hartlykste deelneming ten einde toe doorlezen zal, behoeven wy slechts iets uit het eerste hoofdstuk af te schryven, dat ook voldoende zal zyn om die aantekeningen in den Bybel in derzelver waarde te doen kennen. De Broeders waren in onmin; eindlyk komt de een, en blyft op den drempel staan, met de vraag, of men ook iets naar de Stad te zeggen had? en werd met een droog neen beandwoord. Nu vervolgt het verhaal:

‘Oom stond nog al in de opene deur, wreef zich het voorhoofd, schudde het hoofd, deed vervolgends langzaam en by tempo's de kamerdeur weder toe, en ging nog langzaamer de twee trapjens, die voor dezelve waren, af. Nu liep myn vader schielyk naa de deur toe, rukte die open, en bleef insgelyks op den drempel staan. Zoo als myn oom het huis wilde uitgaan, zeide myn vader: “Gy kunt, in 's hemels naam, myn moorkop nemen.” Oom bleef in de voordeur staan, terwyl myn vader één trapjen af hem te gemoet ging. Beiden keken elkander eerst zwygend aan, en toen kwam oom terug. Vervolgends gaven zy nog steeds zwygende elkander de hand, en gingen nu spraakloos naast elkander de kamer op en neder, telkens als zy omkeerden elkander steelswyze aankykende. Eindelyk breidde myn vader zyne armen uit, in welke myn oom zich met drift wierp, terwyl het my voorkwam, als of zy beiden weenden. Myne moeder, die in tranen smolt, sprong thans van haren stoel op, en reikte haren zwager zyne gewone pyp, die reeds gestopt was, over. “Deze zal te droog zyn!” zeide myn vader; “stop eene

[pagina 260]
[p. 260]

andere; want die 'pyp heeft daar reeds voor u gestopt gelegen, zedert....zedert....stop eene andere!”

Evenwel, oom hield deze pyp, en mompelde iet van eene vredenspyp. (Hy had een jaar lang, in Amerika, onder de Engelsche troepen gediend.) By aanhoudendheid ging myn vader nog langzaam de kamer op en neder, en men kon uit de lonken, die hy nu en dan op zynen broeder sloeg, lezen, dat hy zich thans met hem verzoende. Myne moeder had nooit eene verzoening nodig; zy schikte voor haren zwager den leuningstoel recht, en haalde iet om te drinken. Oom stond nog met een gerimpeld voorhoofd; ongetwyfeld voelde hy, dat hy ongelyk had; maar zyn broeder moest toch het eerste goede woord geven.

Stilzwygend kreeg nu myn vader den Folio-Bybel van de geldkist af, vatte de pen op, doopte die in den inkt, en begon te schryven. “Halt, christiaan!” riep zyn broeder uit, “nog één woordjen, voor gy aan het schryven gaat!” Myn vader schreef bedaard voort, tot dat oom nader by hem kwam; toen schoof hy dezen den Bybel toe, en liet hem lezen: “Op den agttienden heb ik my door Gods barmhartigheid met mynen lieven broeder verzoend. Ik was te hard tegen hem.” Oom legde zyne pyp op tafel en zeide aangedaan: “dat waart gy niet, broêr christiaan! Myn geweten is thans somtyds veel harder jegens my, dan gy geweest zyt. Ik had ongelyk.” - “Dat hadt gy,” antwoordde myn vader op eenen tederen toon: “doch ik hoopte u vuurige kolen op het hoofd; en dat - het staat wel in den Bybel, maar het deugt niet. Ik had gelyk, maar moet men dan hard zyn, wanneer men gelyk heeft?” Thans drukten zy elkander hartelyk de handen, en de verzoening was voltooid.’ - Nog iets over dien Folio-Bybel: ‘In het eerst schreef ik: dan of dan viel 'er een hagelbui, of, een stormwind woei myne schuur om, of, de bliksem sloeg hier in; maar aan myn toorn, die erger was dan de stormwind, en die mynen buurman van eenen gehelen vrolyken dag of week beroofde, of aan myne hardheid, waar door ik de hoop van een arm mensch te neder sloeg, - daar dacht ik niet aan. Toen ik eens myn been brak, en vier weken te bed moest blyven liggen, kwam ik tot bekentenis, dat in ons hart, hoe klein het ook is, meer stormen, onweders, hagelbuien en wolkbreuken plaats hebben, dan aan den gehelen grooten hemel. Zedert dien tyd schryf ik, Broeder; en de stormen, de onweders zyn by my toch minder geworden. Aan die twee bladzyden heb ik veel te danken!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken